ECLI:NL:RBAMS:2023:179

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
C/13/720630 HA ZA 22-569
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van de opzegging van de erfpachtrelatie en de voorwaarden voor heruitgifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 januari 2023 uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een erfpachtrelatie tussen [eiser] en de Parochie H.H. Martelaren van Gorcum. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van Weeren, betwistte de opzegging door de Parochie, die werd bijgestaan door advocaat mr. J.A.F. Corten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfpachtakte een bepaling bevatte over het eindigen van de erfpacht, waardoor de vangnetbepaling van artikel 783 jo. 766 van het Oud Burgerlijk Wetboek (OBW) niet van toepassing was. De Parochie had de erfpacht niet rechtsgeldig kunnen opzeggen op basis van deze grond.

Daarnaast heeft de rechtbank beoordeeld of de Parochie de erfpacht rechtsgeldig kon opzeggen op grond van artikel 14b van de erfpachtakte, die stelt dat de Parochie de grond voor eigen doeleinden nodig heeft. De rechtbank oordeelde dat de Parochie niet voldoende bewijs had geleverd dat zij de woning daadwerkelijk nodig had voor eigen doeleinden, en dat de opzegging daarom ook op deze grond niet rechtsgeldig was. De rechtbank heeft de primaire vordering van de eiser toegewezen, wat betekent dat de opzegging geen effect heeft gesorteerd en dat het erfpachtrecht van de eiser doorloopt voor onbepaalde tijd.

De Parochie is veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.440,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/720630 / HA ZA 22-569
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M. van Weeren te Amsterdam,
tegen
het kerkgenootschap
PAROCHIE H.H. MARTELAREN VAN GORCUM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Parochie,
advocaat: mr. J.A.F. Corten te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de (originele) dagvaarding van 18 juli 2022, met producties,
- de akte inbreng (aangepaste, niet-betekende dagvaarding) van 21 september 2022, met het verzoek om de originele dagvaarding te vernietigen, dan wel retour te sturen,
- de rechtbank heeft op 26 september 2022 de originele (betekende) dagvaarding retour gestuurd, de aangepaste dagvaarding van [eiser] is met instemming van de Parochie niet betekend,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 2 november 2022, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 december 2022, met de daarin genoemde stukken,
- de e-mail van de rechtbank aan partijen van 4 januari 2023 met het verzoek om de ontbrekende pagina van de erfpachtakte (productie 1 conclusie van antwoord) toe sturen,
- de e-mail van mr. Corten van 5 januari 2023 met de ontbrekende pagina van de erfpachtakte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 1 december 1982 samen met haar recentelijk – gedurende het
onderhavige geschil – overleden echtgenoot, de heer [naam 1] (hierna:
[naam 1] ), een recht van erfpacht van onbepaalde tijd verkregen van de Parochie op het perceel, met de daarop gebouwde woning, gelegen aan het [adres] (hierna: de woning).
De Parochie is dus eigenaar van de grond en de daarop gebouwde woning, maar heeft deze grond in erfpacht - zonder recht van opstal - uitgegeven. De Parochie is de erfverpachter en [eiser] de erfpachter.
2.2.
De erfpachtakte van 1 mei 1931 (hierna: de erfpachtakte) en latere akten waarbij vrijwillig een wijziging van de canon is overeengekomen, bevatten geen mogelijkheid de canon te verhogen. Verder is in de erfpachtakte bepaald, voor zover relevant:
“(…) 14. b. De eigenares van die terreinen is voorts gerechtigd, indien zij naar haar oordeel de in erfpacht uitgegeven terreinen met de opstallen hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk voor eigen doeleinden noodig heeft, het erfpachtsrecht zonder rechterlijke tusschenkomst, hetzij geheel, hetzij voor eenig perceel afzonderlijk te doen eindigen. (…)
15. Bij het beëindigen van het erfpachtsrecht na opzegging overeenkomstig het boven sub 14b vermelde wordt door drie deskundigen het bedrag vastgesteld van de waarde welke de opstallen vertegenwoordigen, waaronder is te verstaan de gangbare verkoopwaarde van de perceelen, verminderd met de waarde van den grond, zullende echter de bedrijven, welke eventueel in die opstallen worden uitgeoefend, bij die taxatie niet in aanmerking komen.
De eigenares van de terreinen zal alsdan aan de erfpachtster vergoeden tien percent boven het bedrag door deskundigen vastgesteld. (…)”
2.3.
[eiser] en [naam 1] hebben op 12 april 1988 ingestemd met een verhoging van de canon. De canonverhoging is vastgelegd in een onderhandse akte tussen partijen van 23 maart 1990. In de onderhandse akte is een vaste canon overeengekomen van € 746,- per jaar, welke niet geïndexeerd of herzien kon worden. De looptijd van de canon is daarbij vastgesteld op 1 januari 1990 tot en met 1 januari 2020.
2.4.
Na het eindigen van looptijd van de canonafspraak heeft [eiser] een voorstel gedaan voor een canonverhoging naar € 2.000 per jaar.
2.5.
Op 23 juli 2021 heeft de heer [naam 2] namens de Parochie [eiser] per e-mail een voorstel gedaan om een erfpachtcanon van € 8.000,- per jaar overeen te komen, waarbij tevens een jaarlijkse indexering zou gaan plaatsvinden. De Parochie heeft deze, volgens haar marktconforme canon berekend op basis van de WOZ-waarde en de methode die de gemeente Amsterdam hanteert om een eeuwigdurende erfpachtcanon te berekenen.
2.6.
[eiser] heeft op 12 augustus 2021 gereageerd op het voorstel van de Parochie en heeft dit voorstel afgewezen. Haar nieuwe voorstel betrof een canon van € 1.375,50 per jaar, die vervolgens elk jaar geïndexeerd zou worden, of zoals eerder voorgesteld, een vast canon van € 2.000 per jaar.
2.7.
Op 26 augustus 2021 heeft de Parochie per e-mail (onder meer) geschreven dat het de vraag is of zij de erfpachtrelatie nog wil voorzetten als partijen niet tot overeenstemming komen over een redelijke vergoeding. Waarbij de Parochie had aangegeven anders de erfpachtrelatie zou willen opzeggen. Dit was volgens haar mogelijk bij deze eeuwigdurende erfpacht na dertig jaar op grond artikel 783 jo. 766 Oud Burgerlijk Wetboek (OBW).
2.8.
[eiser] heeft bij brief van 14 september 2021 vervolgens aangegeven dat volgens haar de Parochie niet gerechtigd is om de erfpacht op te zeggen op grond van artikel 766 OBW, maar alleen op grond van artikel 14b van de erfpachtakte als de Parochie de grond geheel of gedeeltelijk voor eigen doeleinden nodig heeft.
2.9.
De Parochie deelt deze visie over de wijze van opzeggen van de erfpachtakte niet. Bij brief van 6 oktober 2021 heeft de Parochie betoogd dat opzegging op grond van artikel 766 OBW wel mogelijk is, maar dat discussie hierover niet nodig is omdat de Parochie ook huisvestingsprobleem heeft voor drie zusters en dat zij dus gebruik wil gaan maken van de opzeggingsbevoegdheid op grond gebruik voor eigen doeleinden van artikel 14b van de erfpachtakte.
2.10.
De Parochie heeft bij brief van 9 november 2021 en bij exploot van 11 november 2021 het erfpachtrecht beëindigd per 1 januari 2023. De opzegging is gegrond op artikel 783 jo. 766 OBW, vanwege het verloop van een periode van meer dan dertig jaar, en tevens op grond van artikel 14b van de erfpachtakte, omdat de Parochie het perceel nodig zou hebben voor eigen doeleinden.
2.11.
[eiser] heeft bij brief van 19 november 2021 gereageerd op de opzegging en aangegeven deze niet te accepteren omdat er geen geldige opzeggingsgrond is.
2.12.
De heer [naam 1] is op 17 februari 2022 overleden. [eiser] heeft haar schoonzuster, mevrouw [naam 3] (hierna: [naam 3] ), gemachtigd namens haar te handelen in de onderhandelingen met de Parochie.
2.13.
[eiser] heeft deskundige ir. R.T.H. de Wildt (hierna: De Wildt), onderzoeker/ adviseur onder meer op het gebied van grondwaardes en canonberekening, verzocht haar te adviseren. Op 30 augustus 2022 heeft De Wildt een advies voor de canonberekening gegeven.
2.14.
Hierna heeft [eiser] aangegeven bereid te zijn het eerdere voorstel van de Parochie voor een erfpachtcanon van € 8.000,- over te nemen, mede gelet op de verklaring van deskundige De Wildt. De Parochie is hier niet mee akkoord gegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair:
I. voor recht te verklaren dat de Parochie niet rechtsgeldig heeft opgezegd, dat de opzegging geen effect heeft gesorteerd en dat het erfpachtrecht van [eiser] doorloopt voor onbepaalde tijd;
Subsidiair:
II. voor recht te verklaren dat de Parochie bij heruitgifte van de erfpacht niet de marktwaarde als grondslag voor een nieuwe canon dient te hanteren;
III. voor recht te verklaren dat de Parochie bij een nieuwe erfpachtaanbieding voldoende rekening dient te houden met de belangen van [eiser] als zittende erfpachter;
IV. voor recht te verklaren dat de door de Parochie bij een erfpachtaanbieding een ingroeiregeling voor een hogere canon wordt opgenomen die voldoende rekening houdt met de financiële belangen van de erfpachter;
V. te bepalen dat in geval van rechtsgeldige beëindiging van de erfpacht [eiser] eerst de woning hoeft te ontruimen nadat zij passende woonruimte heeft gevonden;
VI. voor recht te verklaren dat de taxatie op grond van artikel 15 van de erfpachtakte zo uitgelegd dient te worden dat (bij taxatie) de (kapitalisatie van de) canonbetalingen uitgangspunt zijn voor het bepalen van de grondwaarde;
VII. voor recht te verklaren dat taxatie op grond van artikel 15 van de erfpachtakte gedaan dient te worden met inachtneming van de ‘Briefing paper’ over ‘taxeren bij erfpacht’ van RICS (Royal Institute of Chartered Surveyors);
Zowel primair als subsidiair:
VIII. de Parochie te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Primair stelt zij dat de opzegging van de erfpacht niet rechtsgeldig is. Ten eerste is opzegging op grond van artikel 783 jo. 766 OBW – waarin is bepaald dat als er geen bepaling over het eindigen van de erfpacht in de erfpachtakte is opgenomen de erfverpachter het recht na dertig jaar zelf kan doen eindigen – niet mogelijk omdat de erfpachtakte wel een bepaling over het eindigen van een recht bevat. Artikel 14b van de erfpachtakte over opzegging is namelijk zo’n bepaling. Daarom is de vangnetbepaling van artikel 783 jo. 766 OBW niet van toepassing. Ten tweede is opzegging op grond van artikel 14b van de erfpachtakte – wegens gebruik voor eigen doeleinden – ook niet geldig. De stelling van de Parochie dat zij de woning nodig heeft voor huisvesting van drie zusters is niet geloofwaardig. De Parochie maakt misbruik van haar bevoegdheid door een beroep op deze bepaling te doen.
Subsidiair stelt [eiser] dat de Parochie een plicht tot heruitgifte van de erfpacht heeft. Bij heruitgifte moet de berekening niet plaatsvinden conform de berekening van de gemeente Amsterdam, dat is niet vergelijkbaar.
Verder, indien wordt geoordeeld dat rechtsgeldig is opgezegd, stelt [eiser] dat voor het bepalen van de waarde van de opstallen zoals bepaald in artikel 15 van de erfpachtakte, de taxatie door drie deskundigen, niet het juiste uitgangspunt is; die bepaling is vaag en in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De waardebepaling dient te worden gedaan met inachtneming van de ‘Briefing paper’ over ‘taxeren bij erfpacht’ van RICS (Royal Institute of Chartered Surveyors).
3.3.
De Parochie voert verweer. De Parochie heeft de erfpacht wel rechtsgeldig beëindigd. Ten eerste is beëindiging op grond van artikel 783 jo. 766 OBW geldig omdat er in de erfpachtakte geen bepaling is opgenomen over het eindigen van een recht. De bepaling over opzegging is namelijk iets anders dan een bepaling over het
eindigenvan een recht. Opzeggen valt niet onder ‘eindigen’. Ten tweede is er wel sprake van gebruik voor eigen doeleinden op grond van artikel 14b van de erfpachtakte. Dit betreft namelijk een ruime bevoegdheid van de Parochie op basis van haar eigen oordeel. De drie zusters hebben wel degelijk andere woonruimte nodig en er zijn ook nog paters die op termijn opnieuw gehuisvest moeten worden.
Ten aanzien van de subsidiaire vorderingen betoogt de Parochie dat deze moeten worden afgewezen omdat er geen grond voor een plicht tot heruitgifte bestaat. Voor het bepalen van de waarde van de opstallen is artikel 15 wel het juiste uitgangspunt. Deze bepaling is niet onduidelijk of onredelijk. Een eventuele waardebepaling op grond van de ‘Briefing Paper’ wordt betwist, omdat partijen hierover niets hebben afgesproken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kernvraag in deze zaak is of sprake is van rechtsgeldige opzegging van de erfpachtrelatie tussen [eiser] en de Parochie. De twee hiertoe aangevoerde gronden zullen beide worden beoordeeld.
Opzegging op grond van vangnetbepaling art 783 jo. 766 OBW
4.2.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van artikel 766 OBW over opzegging van de erfpacht. In artikel 766 OBW is bepaald:
“Indien geene bijzondere bedingen of bepalingen omtrent het eindigen van een regt van opstal gemaakt zijn, zal de eigenaar van den grond hetzelve kunnen doen ophouden, doch niet vroeger dan na verloop van dertig jaren, mits ten minste een jaar te voren aan dengenen die het regt van opstal heeft, bij behoorlijk exploit aanzegging doende”
In artikel 783 OBW is bepaald dat dit artikel ook geldt voor het eindigen van een erfpachtrecht.
4.3.
Het gaat specifiek om de uitleg van het begrip ‘eindigen’; en de vraag of er een beding over het ‘eindigen’ van het recht in de erfpachtakte staat.
4.4.
In de erfpachtakte is een beding opgenomen over het opzeggen van de erfpacht (artikel 14b). ‘Opzeggen’ valt ook onder het begrip het ‘eindigen van een recht’. Nergens kan uit worden afgeleid dat het ‘eindigen’ van een recht alleen betekent dat dit ‘vanzelf moet gaan’ of van rechtswege moet gebeuren, en dat opzeggen hier dus niet onder valt omdat hier een concrete actie van de erfverpachter voor is vereist. Voor het standpunt van de Parochie is verder ook geen aanknopingspunt aangevoerd.
Dat onder ‘eindigen’ van een recht ook een opzeggingsbevoegdheid valt, kan wel worden afgeleid uit het overgangsrecht; in de overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek was bepaald dat artikel 766 BW zou blijven gelden, als er geen opzeggingsrecht was voorbehouden in de erfpachtakte, omdat in het Nieuw Burgerlijk Wetboek de wettelijke bevoegdheid van de erfverpachter tot opzegging na 30 jaar zou vervallen. [1] Met andere woorden, artikel 766 OBW zou alleen blijven gelden als er geen opzeggingsmogelijkheid was opgenomen in de erfpachtakte, om zo de mensen die net tussen wal en schip zouden vallen die geen beding hadden over opzegging en waarbij de vangnetbepaling van artikel 766 OBW zou vervallen, dan voor eeuwig aan de erfpacht vast zouden zitten. Hieruit kan worden afgeleid dat de wetgever een opzeggingsmogelijkheid dus ook zag als een wijze van ‘eindigen’ van een recht.
4.5.
Doordat de erfpachtakte dus een bepaling bevat over het eindigen van de erfpacht is de vangnetbepaling van artikel 783 jo. 766 OBW niet van toepassing en heeft de Parochie de erfpacht in ieder geval niet rechtsgeldig kunnen opzeggen op basis van deze grond.
Opzegging voor eigen doeleinden
4.6.
Vervolgens is de vraag of de Parochie dan wel rechtsgeldig de erfpacht heeft kunnen opzeggen op grond van artikel 14b van de erfpachtakte, waarbij dus de vraag is of de Parochie de woning nodig heeft voor haar eigen doeleinden.
4.7.
Ten eerste wordt opgemerkt dat de Parochie pas na een tijd onderhandelen over de hoogte van het nieuwe erfpachtcanon een beroep heeft gedaan op de bepaling dat zij de woning ook nodig had voor eigen doeleinden; overigens pas nadat [eiser] de Parochie op deze bepaling had gewezen. De Parochie had verder op dat moment ook nog weinig toegelicht waarop deze noodzaak zag. Alleen dat zij de woning nodig had voor de huisvesting van drie zusters. De hele discussie over de erfpachtcanon is ook überhaupt pas gaan spelen nadat [naam 1] zelf was begonnen over het feit dat de vorige erfpachtcanon was afgelopen.
4.8.
[eiser] heeft het verhaal over het huisvestingsprobleem daarna bij dagvaarding betwist en gemotiveerd in twijfel getrokken. Bij conclusie van antwoord heeft de Parochie dit enigszins toegelicht en daarbij ook nog opgemerkt dat er een aantal paters zijn die nu woonachtig zijn naast station Duivendrecht en op termijn opnieuw gehuisvest moeten worden.
4.9.
Vervolgens heeft [eiser] zelf uitgezocht dat volgens haar de woning niet nodig was voor de eigen doeleinden van de Parochie. Zij moest zelf op onderzoek uitgaan of de redenen die de Parochie aandroeg wel klopten, omdat de Parochie haar stellingen over het huisvestingsprobleem niet met stukken had onderbouwd. Daarbij heeft [eiser] aangevoerd dat de zusters die daar volgens de Parochie gehuisvest moesten worden geen personen uit de organisatie van de Parochie waren en de zusters enkel uit hun vorige woning moesten omdat een andere Parochie hun gebouw leeg (zonder huurders) wilde verkopen. [eiser] heeft bemerkt dat bovendien de drie zusters inmiddels al andere woonruimte hebben gevonden en één van hen is verhuisd naar Noord-Brabant en daarvoor een ander in de plaats is gekomen. Daardoor is volgens [eiser] de noodzaak voor het gebruik van haar woning voor eigen doeleinden niet aan de orde. Ook de paters waarvoor huisvesting nodig zou zijn behoren volgens [eiser] na nader onderzoek niet tot de Parochie en enig bewijs dat hun woning op termijn gesaneerd zou moeten worden ontbreekt.
4.10.
Pas op de zitting komt de Parochie vervolgens met een nadere toelichting. Daarbij heeft zij betoogd dat er sprake is van een vergaande samenwerking tussen vijf parochies in de regio Amsterdam, waardoor deze vijf parochies samen een personele unie zouden vormen. Als de zusters (of paters) dus afkomstig zijn uit een van de andere vijf parochies dan valt dit, volgens de Parochie, vanwege de vergaande samenwerking en personele unie, ook onder de noodzaak voor
eigendoeleinden.
Verder heeft de Parochie op de zitting toegelicht dat de zusters inderdaad nu ergens anders wonen, maar dat is slechts tijdelijk van aard is omdat deze woning niet passend is voor de drie zusters; het zou te klein zijn en de indeling zou niet geschikt zijn voor drie personen die ook ieder een eigen ruimte nodig hebben. Het probleem van de huisvesting van de paters zou verder ook steeds nijpender zijn geworden.
Voor beide punten heeft de Parochie verder geen nadere onderbouwing gegeven anders dan wat zij mondeling ter zitting heeft toegelicht. Tenslotte heeft de Parochie toegelicht dat de onderhandelingen over de erfpachtcanon in het licht staan van de hele financiële boekhouding van de vijf parochies waarbij inkomsten en uitgaven beter op elkaar afgestemd moesten worden.
4.11.
Uit het bovenstaande volgt dat de Parochie wel met informatie komt, maar elke keer pas nadat [eiser] hierop heeft gereageerd, dit betwist en zelf zaken heeft uitgezocht, en dat de Parochie dit ook niet met stukken onderbouwd.
4.12.
De Parochie beroept zich op het rechtsgevolg dat zij de erfpacht rechtsgeldig heeft opgezegd. Dan moet de Parochie wel stellen en onderbouwen dat zij de woning nodig heeft voor haar eigen doeleinden. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] heeft de Parochie niet (voldoende) aangetoond dat zij de woning nodig heeft voor de drie zusters of de paters.
4.13.
Daarbij wordt opgemerkt dat ‘nodig voor eigen doeleinden’ uiteen valt in twee elementen: het
nodighebben, waar dus een noodzakelijkheidscriterium voor de Parochie uit voort vloeit, en
voor eigen doeleinden, dus voor haar eigen parochie. Of hier sprake van is wordt ex tunc beoordeeld; op het moment van opzegging van de erfpacht door de Parochie had de Parochie een concreet eigen noodzaak moeten hebben voor haar eigen parochie. De Parochie heeft na de betwisting door [eiser] geen begin van bewijs van de noodzaak van de opzegging ex tunc gegeven. In de brief van 6 oktober 2021 aan [eiser] is voor het eerst genoemd dat zij het perceel voor eigen doeleinden nodig had, en hierin is alleen aangegeven dat dit was vanwege een huisvestingsprobleem van enkele zusters. Verdere toelichting heeft de Parochie toen niet gegeven, ook niet in de opzeggingsbrief zelf van 9 november 2021. De rechtbank kan verder niet beoordelen of de informatie die de Parochie nadien heeft gegeven over de noodzaak ook al speelde op het moment van opzegging. In elk geval heeft de Parochie dat niet onderbouwd en dus geen begin van bewijs aangedragen.
Verder is ook niet voldoende onderbouwd dat de bepaling uit deze erfpachtakte zo moet worden uitgelegd dat onder het begrip ‘eigen’ parochie ook vijf andere parochies zouden vallen, in de zin van de gestelde personele unie. Ook hiervan heeft de Parochie geen enkel bewijs overgelegd.
Conclusie
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat de Parochie de erfpacht niet rechtsgeldig heeft mogen opzeggen. De primaire vordering van [eiser] zal dan worden toegewezen. De overige vorderingen behoeven geen verdere bespreking.
4.15.
De Parochie is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom de in proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld. Daarbij merkt de rechtbank op dat de kosten van de dagvaarding niet voor vergoeding in aanmerking komen gelet op de gang van zaken omtrent de niet-betekende dagvaarding en de kosten van de wel betekende dagvaarding bij de rechtbank onbekend zijn, omdat deze op verzoek retour is gestuurd.
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.126,00
(2,00 punten × € 563,00)
Totaal
1.440,00
4.16.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten zal worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de Parochie het erfpachtrecht niet rechtsgeldig heeft opgezegd en dat de opzegging geen effect heeft gesorteerd en dat het erfpachtrecht van [eiser] doorloopt voor onbepaalde tijd,
5.2.
veroordeelt de Parochie in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.440,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt de Parochie in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als de Parochie niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.

Voetnoten

1.T&C artikel 5:87 BW, aantekening 6 Overgangsrecht, a. Opzegging door de eigenaar.