ECLI:NL:RBAMS:2023:1891

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
13/752060-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a Overleveringswet met betrekking tot een Pools Europees aanhoudingsbevel

Op 18 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 27 december 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestond voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB was uitgevaardigd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar, opgelegd door het District Law Court in Kłodzko. De rechtbank heeft beoordeeld of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan, met inachtneming van de vereisten van dubbele strafbaarheid en de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 6a van de Overleveringswet.

De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en dat de verwachting is dat hij zijn verblijfsrecht niet verliest door de opgelegde straf. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft tevens de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752060-21
RK nummer: 21/6981
Datum uitspraak: 18 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 september 2021 door
the Circuit Court in Świdnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
verblijvende op het adres:
[straatnaam] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 januari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement rendered by the District Law Court of
Kłodzko on the 26th of January 2016, referentienummer VI K 721/15.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon dient de gehele straf nog te ondergaan. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg ten nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is, met de raadsvrouw en de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Uit de overgelegde belastingaangiften, belastingaanslagen en bankafschriften met bijschrijvingen van salaris blijkt dat de opgeëiste persoon vanaf 2016 tot en met 2022 voldoende inkomsten heeft gehad. De opgeëiste persoon staat daarnaast vanaf 8 oktober 2018 ingeschreven in de Basisregistratie Personen op zijn huidige adres in Nederland. Voorts heeft hij huurovereenkomsten betreffende zijn huidige adres overgelegd over de periode vanaf
7 mei 2018. Zijn stelling dat hij vanaf juni 2016 huisvesting had in Nederland, vindt steun in een e-mail bericht van zijn toenmalige werkgever. Hierin staat dat de opgeëiste persoon werkzaamheden bij hen heeft verricht in de periode van 1 juni 2016 tot en met januari 2019 en dat hij in die periode via hen was gehuisvest in Nederland tot en met 21 mei 2018. Op basis van die gegevens, in combinatie met de belastingaangiften concludeert de rechtbank dat hij vanaf juni 2016 in Nederland zijn feitelijke verblijfplaats heeft gehad. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 2 januari 2023 volgt dat de veroordeling voor dit feit er naar verwachting niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Hiermee is ook aan de tweede voorwaarde voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Świdnica(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.