2.17.Op 6 november 2019 heeft een tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden. Op 24 december 2019 is het arbitraal eindvonnis gewezen, dat op 10 maart 2020 nog op verzoek van [eisers] is gerectificeerd. Het gerectificeerde eindvonnis luidt, voor zover hier relevant:
“Voorwaardelijke vordering [eisers] tot heroverweging
(…)
23. In de bewuste rechtsoverwegingen van het Tussenvonnis staat, tegen de achtergrond van artikel 8 lid 1 van de Maatschapsovereenkomst (zoals geciteerd in het Tussenvonnis, ROV. 29), de juridische vraag centraal naar de hoogte van het door de [eisers] te betalen bedrag voor het over te nemen aandeel van [naam 1] . Hierbij verwerpt het Scheidsgerecht - om de redenen uiteengezet in rechtsoverweging 42 - het door de [eisers] in de procedure ingenomen standpunt dat de grondslag hiervoor wordt gevormd door de WOZ-waarde van het Vastgoed. Vervolgens besteedt het Scheidsgerecht, mede gelet op de redenen uiteengezet in rechtsoverweging 25 van het Tussenvonnis, aandacht aan de vordering in reconventie van [naam 1] (in het Tussenvonnis geciteerd in rechtsoverweging 24 onder ii). Het Scheidsgerecht komt in dat verband in rechtsoverweging 47 en 48 tot het oordeel dat het door [naam 1] gevorderde bedrag van € 1.081.559,- voor toewijzing gereedligt, behoudens die ter zake van het pand Haltestraat 23C. Aan de vordering van € 1.081.559,- heeft [naam 1] ten grondslag gelegd een door hem opgestelde becijfering van de waarde van het Vastgoed ten bedrage van € 6.062.500,-,
(…)
26. Aan de motivering van de betwisting in een geval als het onderhavige, waar de [eisers] , zoals in het Tussenvonnis ook is overwogen (rov. 47), alle voor een reële waardering van het Vastgoed relevante informatie tot hun beschikking hebben (waaronder de vigerende huurovereenkomsten, mede met het oog op bijvoorbeeld de persoon van de huurder en eventueel hiermee gemaakte afspraken betreffende huursom of anderszins), mogen hoge eisen worden gesteld, aldus dat voor de [eisers] een verzwaarde motiveringsplicht geldt. Het Scheidsgerecht heeft bij e-mailbericht van 17 juni 2019 aan Partijen te kennen gegeven in de memorie van antwoord van [naam 1] tevens een eis in reconventie te lezen. Aan de [eisers] is uitdrukkelijk de mogelijkheid geboden hierop te reageren tijdens de (eerste) mondelinge behandeling van 26 juni 2019. Aldus is ook geschied, met dien verstande dat de vordering van [naam 1] door de [eisers] slechts in algemene zin is betwist, Hierbij hebben de [eisers] , in de kern genomen, herhaald het door hen in conventie verdedigde standpunt dat de hoogte van het te betalen bedrag voor het overnemen van het aandeel van [naam 1] dient te worden gebaseerd op - kort gezegd - de WOZ-waarde van het Vastgoed, Op deze wijze hebben zij de door [naam 1] gestelde berekeningen van de waarde van het Vastgoed naar het oordeel van het Scheidsgerecht onvoldoende betwist en staat deze berekening - om redenen van toepassing van het bewijsrecht - rechtens vast. Dit wordt niet anders door de overlegging bij brief van 15 oktober 2019 - derhalve na de eerste mondelinge behandeling op 26 juni 2019 - van de taxatierapporten betreffende het Vastgoed als productie 15 en 16.
27. Belangrijk in dit verband is ook op te merken dat de [eisers] tijdens de mondelinge behandeling van 26 juni 2019 op geen enkele wijze hebben te kennen gegeven meer tijd nodig te hebben om de berekeningen van [naam 1] , gebaseerd op “vergelijkbare panden met gelijke bestemming in de buurt te vergelijken, dit onder meer op basis van vierkante meterprijs", te bestuderen teneinde hierop adequaat te kunnen reageren. Evenmin is door de [eisers] getracht de stellingen van [naam 1] omtrent de waarde van het Vastgoed tijdens de mondelinge behandeling op enigerlei andere wijze te ontzenuwen, Het Scheidsgerecht heeft in dat verband in rechtsoverweging 47 van het Tussenvonnis genoemd, en wel louter bij wege van voorbeeld, de mogelijkheid van het overleggen van een taxatierapport waaruit een andere waarde van het Vastgoed zou blijken dan die berekend door [naam 1] . Zou, zoals de [eisers] in (het kader van) de tweede mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, de tijdsspanne tussen het bekend worden van de eis in reconventie en de mondelinge behandeling op 26 juni 2019 te kort zijn geweest - de [eisers] voeren aan dat het hierbij gaat om 9 werkdagen - om een dergelijk taxatierapport op te stellen, dan had het op hun weg gelegen hiervan tijdens de bewuste mondelinge behandeling melding te maken, zodat het Scheidsgerecht dienaangaande - tegen de achtergrond van het beginsel van hoor en wederhoor - een beslissing omtrent de verdere voortgang had kunnen nemen. Evenmin is door de [eisers] bij gelegenheid van de eerste mondelinge behandeling op 26 juni 2019, bij wege van alternatief bijvoorbeeld één specifiek taxatierapport met betrekking tot een van de onroerende zaken overgelegd, teneinde daarmee de berekeningen van [naam 1] met betrekking tot de desbetreffende zaak gemotiveerd te betwisten, onder de gelijktijdige mededeling dat het opmaken van taxatierapporten betreffende de andere onroerende zaken meer tijd vergt. Door zulks evenwel na te laten en slechts in algemene zin (en daarmee onvoldoende) de - naar het oordeel van het scheidsgerecht, mede in het licht van de door [naam 1] overgelegde Bijlage 5 (met daarin ook opgenomen de vierkante meters per onroerende zaak), voldoende onderbouwde – stellingen van [naam 1] omtrent de waarde van het Vastgoed te betwisten, is het Scheidsgerecht (…) tot zijn in rechtsoverweging 47 neergelegde bindende eindbeslissing gekomen (…).
(…)Beslissing
82. Het Scheidsgerecht, rechtdoende naar de regelen des rechts, beslist als volgt:
In conventie
(i) wijst af de vorderingen van de [eisers] .
In reconventie
(ii) stelt vast dat in het kader van de vereffening van de Maatschap en de uittreding van [naam 1] uit de Maatschap, de verdeling van:
I. het Vastgoed plaatsvindt tegen uitbetaling door de [eisers] aan [naam 1] van € 1.031.226,24; (…)”