5.3.Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een aantal stukken overgelegd, waaronder een verklaring van de psychologen waarbij hij onder behandeling is, een verklaring van zijn ambulant begeleider en een rapport van Triage, opgemaakt in het kader van de letselschadeprocedure. Tegenover zijn ambulant begeleider heeft eiser, tot slot, aangegeven dat hij tijdens het gesprek met de psychiater van [expertisecentrum] een te rooskleurig beeld van zichzelf heeft neergezet. Dit heeft hij vooral gedaan omdat in de Surinaamse cultuur en binnen de sociale cirkel waar hij deel van uitmaakt, een taboe rust op hersenletsel of psychisch lijden. Het heeft een aanzienlijke tijd geduurd voordat hij de moed had verzameld om zich door een psycholoog te laten behandelen.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eisers WIA-uitkering per 20 maart 2022 is beëindigd. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
7. Uitgangspunt is dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Als de rapporten aan deze eisen voldoen en eiser het niet eens is met de inhoud van een rapport, moet hij een gestelde onjuistheid aannemelijk maken.
De schorsingsbeslissing en de ontvangen informatie
8. In de schorsingsbeslissing heeft de rechtbank geconstateerd dat in het dossier uiteenlopende diagnoses zijn gesteld, waarbij de verschillende diagnoses invloed hebben op de belastbaarheid van eiser. De verzekeringsarts is in het rapport van [medio 1] april 2021, in navolging van de GZ-psycholoog, uitgegaan van een posttraumatische stressstoornis en depressieve stoornis bij eiser. Op basis van de vastgestelde beperkingen is berekend dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 62,11% bedroeg. Verweerder heeft de adviezen in het primaire besluit overgenomen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij [expertisecentrum] verschillende expertises aangevraagd en ontvangen: een psychiatrische expertise, een neuropsychologisch onderzoek en een neurologische expertise. De psychiater van [expertisecentrum] heeft eiser gediagnostiseerd met een somatische symptoomstoornis, matig ernstig, en heeft aangegeven de hiervoor genoemde diagnoses niet te kunnen bevestigen. Verder wordt in de rapporten van [expertisecentrum] verwezen naar een validatietest waarbij eiser een score heeft behaald onder het afkappunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft hierover, in navolging van [expertisecentrum] , dat bij neuropsychologisch onderzoek geen beoordeling van de cognitie mogelijk is door onderpresteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij het vaststellen van de beperkingen uitgegaan van de rapporten van [expertisecentrum] . Op basis van deze beperkingen is de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 januari 2022 bepaald op 7,87%. In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgenomen.
9. De rechtbank heeft op de zitting geconstateerd dat door eiser voldoende twijfel is gezaaid over de adviezen die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen. Vervolgens heeft de rechtbank – voor zover van belang – aan verweerder verzocht om aan de neuroloog een nadere toelichting te vragen op de opmerking “dat werkhervatting alleen zin heeft in kleine stappen, en pas als betrokkene een verder herstel heeft laten zien.” Op deze vraag heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reactie van [expertisecentrum] ontvangen.
10. Verder heeft de rechtbank aan verweerder verzocht om na te gaan welke validatietest bij het neuropsychologisch onderzoek door [expertisecentrum] is gebruikt en zich uit te laten over de wetenschappelijke waarde hiervan. In reactie op deze vraag is als antwoord van de neuropsycholoog, tevens opsteller van het betreffende rapport, gekomen: Test of Memory Malingering (TOMM) en Amsterdamse Korte Termijn Geheugentest (AKTG). De neuropsycholoog vervolgde het antwoord met: “Of dit de taken zijn die in de media naar voren zijn gekomen, is mij niet bekend.”
De rapporten van [expertisecentrum]
11. De rechtbank stelt voorop dat zij bekend is met de kritiek op de expertises van [expertisecentrum] en dat zij hierover aan verweerder voorafgaand aan de zitting een vraag heeft gesteld. De kritiek op rapportages van [expertisecentrum] betreft met name de toegepaste validatietest en het nagenoeg altijd komen tot de diagnose somatische symptoomstoornis als gevolg van de uitkomsten van die test. Met deze validatietest wordt aan de hand van een vragenlijst onderzocht of een betrokkene zijn klachten veinst. In een artikel in de Groene Amsterdammeris onder meer kritiek geuit door een hoogleraar rechtspsychologie op deze validatietest. Hierin leest de rechtbank onder meer: “Dat iemand hoog scoort op de test, wil niet zeggen dat diegene klachten aan het veinzen is.” en “De score zwart-wit bekijken zou heel dom zijn. Zo’n score vergt altijd een kritische beschouwing vanuit de diagnosticus.”
12. De rechtbank overweegt dat de neuropsycholoog van [expertisecentrum] in het rapport van
[medio 6] december 2021 heeft aangegeven dat sprake is van onderpresteren en dat vanwege een gestoorde symptoomvaliditeit op basis van psychometrisch onderzoek geen uitspraak kan worden gedaan over de aanwezigheid van cognitieve functiestoornissen. Het antwoord op nadere vragen aan de neuropsycholoog over de gebruikte validiteitstest heeft de rechtbank niet overtuigd. De rechtbank kan op basis van het antwoord niet vaststellen of uitsluiten dat er een omstreden test is gebruikt. De rechtbank hecht daarom geen waarde aan het neuropsychologisch rapport en zal dit terzijde schuiven. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat eiser zijn psychische klachten overdrijft. Nu het oordeel van de psychiater van [expertisecentrum] voor een aanmerkelijk deel is gebaseerd op de bevindingen van de neuropsycholoog van [expertisecentrum] acht de rechtbank ook de conclusies van de psychiater van [expertisecentrum] ongeschikt om de beslissing op bezwaar te dragen.
13. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bevindingen en conclusie niet op de rapportages van de neuropsycholoog en de psychiater van [expertisecentrum] kan baseren.
14. De rechtbank constateert voorts dat zij geen reactie heeft gekregen op haar vraag aan de neuroloog van [expertisecentrum] om een nadere toelichting op de opmerking: “dat werkhervatting alleen zin heeft in kleine stappen, en pas als betrokkene een verder herstel heeft laten zien.” Nu er aldus onduidelijkheid blijft bestaan wat de neuroloog bedoelt met deze opmerking dient deze opmerking in het voordeel van eiser te worden opgevat. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de opmerking van de neuroloog moet worden gezien in het kader van re-integratie en niet in het kader van de WIA beoordeling volgt de rechtbank niet. De deskundige is immers door verweerder zelf ingeschakeld in het kader van de WIA beoordeling. Aangenomen moet worden dat de deskundige zijn advies niet in het kader van re-integratie heeft uitgebracht. De opmerking van de neuroloog vindt ook steun in de informatie uit de behandelende sector. Weliswaar is de verzekeringsgeneeskundige beoordeling een andere dan de behandelingsdiagnostiek, maar de bevindingen in de behandelende sector zijn niet zonder betekenis in het kader van de WIA beoordeling. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt aangevoerd dat eiser niet zou voldoen aan de criteria van het schattingsbesluit en de Standaard Duurbelasting in Arbeid. De rechtbank merkt hierover op dat in de toelichting bij deze standaard onder meer wordt aangegeven dat er geen nauwkeurig instrument voorhanden is om het aantal uren te meten dat arbeid kan worden verricht. Het is vooral een inschatting van de verzekeringsarts die deze inschatting goed moet kunnen uitleggen.
15. De rechtbank is op basis van wat de rechtbank onder 14 heeft overwogen van oordeel dat op basis van de (para)medische informatie uit de behandelende sector en de opmerking van de neuroloog van [expertisecentrum] over de geleidelijke hervatting van arbeid de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft uit kunnen leggen waarom er geen urenbeperking is aangenomen. De beslissing op bezwaar is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Het enkel verwijzen naar de Standaard Duurbelasting in Arbeid en stellen dat niet aan de voorwaarden van deze standaard wordt voldaan is in deze zaak niet toereikend.
16. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verweerder zal met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).