ECLI:NL:RBAMS:2023:2067

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
13/244298-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring zware mishandeling met gevangenisstraf

Op 5 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 september 2022, waarbij de verdachte de aangever in het gezicht heeft gebeten en hem heeft geslagen en geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangever door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder bijtwonden en littekens. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangever. De benadeelde partij heeft recht op schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, waarvan een deel is toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/244298-22
Datum uitspraak: 5 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] (Sierra Leone),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. A.H. Buijsman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.C. Fransen, advocaat te Amsterdam alsmede van wat mr. M. de Klerk, advocaat te [geboorteplaats aangever] namens de benadeelde partij [benadeelde partij] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich op 24 september 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. primair poging tot doodslag, subsidiair poging tot zware mishandeling, meer subsidiair mishandeling, door [benadeelde partij] onder andere tegen het hoofd, gezicht en/of lichaam te slaan en/of te schoppen en met een ketting tegen zijn hoofd te slaan;
2. primair zware mishandeling, subsidiair mishandeling van [benadeelde partij] door in de neus en het gezicht te bijten.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat poging tot doodslag (feit 1, primair) kan worden bewezen. De verklaring van aangever vindt steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en het letsel dat bij aangever is geconstateerd. Door meermalen met kracht tegen het hoofd en gezicht van aangever te schoppen, terwijl hij weerloos op de grond lag, heeft verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever gehad. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de onder feit 2 primair tenlastegelegde zware mishandeling kan worden bewezen omdat de verwondingen in het gezicht van aangever als zwaar lichamelijk letsel zijn te beschouwen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Uitgegaan moet worden van de verklaring van verdachte en getuige [getuige 4] . Anders dan de verklaringen van aangever en de overige getuigen, is de verklaring van [getuige 4] objectief, betrouwbaar en consistent. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte met een ketting zou hebben geslagen of zou hebben geschopt. Het is onduidelijk wat er precies aan geweldshandelingen zou zijn gebeurd, dus (voorwaardelijk) opzet op de dood kan niet worden bewezen. Verdachte heeft aangever niet gebeten, maar gekrabd. De poging zware mishandeling is derhalve niet bewezen. Subsidiair is het letsel in het gezicht niet als zwaar lichamelijk letsel aan te merken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 24 september 2022 is [benadeelde partij] (hierna: aangever) werkzaam in de beveiliging op het terrein van [locatie 1] in Amsterdam. Er ontstaat een vechtpartij tussen verdachte en aangever, waarbij verdachte aangever in het gezicht schopt en hem met zijn vuisten slaat. Het lukt aangever niet om zich daartegen te verweren. Daarom gaat hij ineengedoken met zijn armen over zijn hoofd liggen om zichzelf te beschermen. Toch weet verdachte bij het gezicht van aangever te komen en hij bijt hem met kracht in zijn gezicht en neus. Daarnaast trapt verdachte aangever meerdere keren tegen het gezicht en hoofd.
Diezelfde dag is in het [locatie ziekenhuis] vastgesteld dat aangever een lichte hersenschudding heeft opgelopen. Ook heeft hij in zijn gezicht meerdere zwellingen, bloeduitstortingen en verwondingen, waaronder een bijtwond van 5 centimeter. Een week later is aangever opgenomen op de verpleegafdeling van het [locatie ziekenhuis] , omdat de bijtwond geïnfecteerd is geraakt. Aangever is daarvoor behandeld door middel van antibiotica en plaatsing van een drain. Van de bijtverwondingen bij het linkeroog en de neus heeft aangever zichtbare littekens overgehouden.
3.3.2.
Betrouwbaarheid verklaringen aangever en getuigen
De rechtbank is uitgegaan van de verklaringen van aangever, afgelegd bij de politie en later bij de rechter-commissaris. De verklaringen van aangever vinden op belangrijke onderdelen steun in het bij hem geconstateerde letsel en in de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . [getuige 2] heeft kort na het incident op 24 september 2022 ter plaatse een getuigenverklaring afgelegd. [getuige 1] en [getuige 3] hebben op dezelfde dag een gedetailleerd getuigenverhoor bij de politie afgelegd. Aangever, [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] zijn als getuige bij de rechter-commissaris gehoord en zij hebben in de kern hun verklaring herhaald. De verklaringen van aangever en van de getuigen komen op essentiële punten met elkaar overeen. De rechtbank vindt deze getuigenverklaringen betrouwbaar en geloofwaardig, zodat de rechtbank deze gebruikt voor het bewijs.
3.3.3.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank moet beoordelen of het handelen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van aangever.
De rechtbank vindt niet bewezen dat aangever is geslagen met een ketting, omdat de ketting niet is teruggevonden op de plaats waar het incident heeft plaatsgevonden of bij een van de personen die daarbij aanwezig waren. De rechtbank vindt wel bewezen, zoals hiervoor is vastgesteld, dat verdachte aangever met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen en, terwijl aangever op de grond lag, meermalen tegen zijn gezicht en hoofd heeft geschopt. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht. De rechtbank vindt dat deze omstandigheden onvoldoende vast zijn komen te staan. Alleen getuige [getuige 3] verklaart over het schoppen tegen het
hoofdvan aangever. Hij omschrijft deze als ‘doodschoppen’. Onvoldoende duidelijk is echter hoe vaak zou zijn geschopt, tegen welk deel van het hoofd dit was, wat de positie van aangever was op dat moment en de kracht waarmee is geschopt. Het letsel dat bij aangever is geconstateerd – een lichte hersenschudding en zwellingen en bloeduitstortingen in het gezicht – biedt ook geen indicatie dat het geweld met zo veel kracht is gepleegd dat aangever daaraan had kunnen overlijden.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat deze aanmerkelijke kans op de dood niet is komen vast te staan. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
3.3.4.
Het oordeel over het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en het hoofd kwetsbare delen van het menselijk lichaam zijn. Er is een aanmerkelijke kans dat een harde klap met een vuist of een schop met geschoeide voet tegen het gezicht of hoofd tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door meermalen te schoppen en met vuisten te slaan tegen het gezicht en hoofd van aangever, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij bij aangever mogelijk zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
De rechtbank vindt het onder 1 subsidiair ten laste gelegde dan ook bewezen.
3.3.5.
Het oordeel over het onder 2 primair ten laste gelegde
Verdachte heeft verklaard dat hij het letsel in het gezicht van aangever heeft toegebracht door te krabben en niet - zoals hem ten laste is gelegd - door te bijten. De verklaringen van verdachte en getuige [getuige 4] worden tegengesproken door aangever, getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en door objectief bewijs, namelijk het bij aangever geconstateerde letsel. De forensisch arts heeft geconstateerd dat de verwondingen in het gezicht van aangever zeer goed passen bij de toedracht van een beet door een persoon. De rechtbank vindt derhalve bewezen dat verdachte aangever in het gezicht heeft gebeten.
Volgens vaste rechtspraak moet voor de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, worden gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De rechtbank stelt vast dat aangever door het handelen van verdachte bijtwonden in het gezicht heeft opgelopen. Hiervoor is medisch ingrijpen noodzakelijk gebleken. Niet alleen moesten de verwondingen worden gehecht, ook moest aangever als gevolg van een infectie meerdere dagen op de verpleegafdeling van het ziekenhuis worden opgenomen en behandeld. Daarnaast heeft aangever van deze verwondingen ontsierende littekens in het gezicht overgehouden.
De rechtbank is op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat dit letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Naar algemene ervaringsregels levert een mensenbeet een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Door aangever met kracht in zijn neus en gezicht te bijten heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever verwondingen, infecties en ontsierende littekens zou oplopen. De rechtbank vindt voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel dan ook bewezen.
De rechtbank vindt de onder 2 ten laste gelegde zware mishandeling dan ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
subsidiair
op 24 september 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [benadeelde partij] :
  • tegen het hoofd/gezicht te schoppen, en
  • tegen het hoofd/gezicht te slaan met een vuist,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
primair
op 24 september 2022 te Amsterdam aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten bijtwonden en littekens in het gezicht, heeft toegebracht door die [benadeelde partij] met kracht in de neus en het gezicht te bijten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad. De rechtbank leest het tenlastegelegde onder het tweede gedachtestreepje van feit 1 subsidiair verbeterd in die zin dat “in/op” wordt gelezen als “tegen”. Gelet op de inhoud van het dossier betreft dit een kennelijke verschrijving. Verdachte wordt door de verbeterde lezing niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij een bewezenverklaring op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
Volgens de verdediging heeft aangever verdachte vanuit het niets aangevallen. Aangever zat bovenop verdachte, die op de grond lag, en sloeg hem met zijn vuisten. Verdachte is daarna geslagen en geschopt door verschillende andere beveiligers. Verdachte heeft zichzelf verdedigd en de verdediging was ook noodzakelijk. Het handelen van verdachte was gerechtvaardigd en voldeed aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Mocht de rechtbank menen dat verdachte nadat hij loskwam de handeling heeft verricht zoals door de getuigen beschreven, dan zijn deze handelingen het gevolg geweest van het feit dat verdachte door de plotselinge aanval van aangever in paniek is geraakt. In dat geval kan verdachte zich beroepen op noodweerexces.
5.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen, omdat het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet het aannemelijk zijn dat het handelen van verdachte geboden was ter noodzakelijke verdediging tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Een noodweersituatie is niet aannemelijk geworden. Aangever heeft verdachte aangesproken en hem bij de auto van aangever weggehaald. Hierop zijn verdachte en aangever in een gevecht geraakt waarbij verdachte aangever heeft geschopt, geslagen en gebeten. Niet gebleken is dat er op dat moment sprake was van een situatie waarin verdachte zich mocht verdedigen. Integendeel, verdachte zocht de confrontatie op. Andere beveiligers kwamen af op het hulpgeroep van aangever en hebben hem ontzet. Op dit moment had het grootste gedeelte van het geweld tegen aangever al plaatsgevonden. De handelingen die deze beveiligers hebben verricht om verdachte van aangever af te halen, kunnen geen grondslag bieden voor geweld in de vorm van zelfverdediging jegens aangever.
Omdat geen noodweersituatie aannemelijk is geworden, kan het beroep op noodweer(exces) niet slagen.
Er zijn ook overigens geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de bewezen geachte feiten of van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar voor deze feiten.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan 1,5 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De bijzondere voorwaarden moeten dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om – op basis van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) – aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) op te leggen. Nu verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling kan een GVM voorkomen dat verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat aan verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, een taakstraf moet worden opgelegd.

7.Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling en een poging tot zware mishandeling. De aanleiding hiervoor was futiel. Verdachte werd aangesproken door aangever omdat hij aan de auto van aangever zat. Dit heeft geleid tot een geweldsexplosie door verdachte. Verdachte heeft het slachtoffer geslagen, geschopt en in het gezicht gebeten. Dit geweld is ernstig en heeft een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De gebeurtenis heeft veel gevolgen voor het slachtoffer gehad, zoals is gebleken uit de verklaring die namens het slachtoffer op zitting is voorgelezen. Het slachtoffer heeft (ernstig) letsel en littekens overgehouden aan het geweld. Hij zal mogelijk nog cosmetische medische behandelingen moeten ondergaan. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen. Hij legt de schuld van het ernstig uit de hand lopen van de situatie bij aangever en de toegesnelde beveiligers en hij vindt niet dat hij iets beter of anders had moeten doen.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 28 november 2022 blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft gekeken naar de Pro Justitia rapportage van psycholoog J. Yntema van 6 december 2022. Daarin wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een lichte stoornis in het gebruik van cannabis. De psycholoog vindt het niet aannemelijk dat sprake is van doorwerking van deze stoornis op het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog adviseert – bij een bewezenverklaring – het tenlastegelegde aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt het advies dat het bewezenverklaarde aan verdachte wordt toegerekend.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van reclassering Fivoor van 17 maart 2023. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. Bij een bewezenverklaring worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: een meldplicht bij de reclassering, behandeling bij een forensische polikliniek, meewerken aan middelencontrole en een contactverbod met het slachtoffer. De reclassering vindt toezicht en ambulante behandeling van belang om de oorzaak van het plotselinge gewelddadige gedrag van verdachte te achterhalen en het risico op recidive te verminderen.
De straf
Bij het bepalen van de (hoogte van de) op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank er rekening mee dat sprake is van eendaadse samenloop van de twee bewezenverklaarde feiten.
Verdachte heeft op verschillende manieren fors geweld toegepast op aangever waarvan aangever in de toekomst nog gevolgen zal ondervinden. Dit rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van het voorarrest overstijgt. De rechtbank vindt het passend om een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen. Hiermee wil de rechtbank zorgen voor een stok achter de deur die verdachte ervan weerhoudt opnieuw een strafbaar feit te begaan.
Daarbij worden de bijzondere voorwaarden opgelegd als geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de behandelverplichting. Anders dan een lichte stoornis in het gebruik van cannabis, blijkt uit de psychologische rapportage namelijk niet van enige stoornis waarvoor behandeling noodzakelijk is. Om die reden ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een GVM opleggen, in afwijking van wat door de officier van justitie is gevorderd.
Op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar zijn. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarden worden gesteld: een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan middelencontrole en een contactverbod met het slachtoffer. De bijzondere voorwaarden zullen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Gelet op het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, wijkt deze straf af van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 7.713,- aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat voor € 618,- uit kosten voor de aanschaf van een nieuwe bril en voor € 7.095,- uit gederfde inkomsten in verband met ziekteverzuim.
De advocaat van de benadeelde partij, mr. M. de Klerk, heeft ter terechtzitting toegelicht dat de benadeelde partij werkt als zelfstandig ondernemer op basis van verloning. Het gevorderde bedrag aan gederfde inkomsten betreft de inkomsten na aftrek van loonbelasting.
8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade van € 618,- ten aanzien van de bril en de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,- kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schadepost die ziet op gederfde inkomsten is onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van zijn vordering.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering in verband met het late tijdstip van indienen van de vordering, de onduidelijkheid over de aanwezigheid van littekens op de lange termijn en het aandeel dat aangever zelf in het ontstaan van de schade heeft gehad. Meer subsidiair heeft de raadsman de hoogte van de gevorderde immateriële schade betwist.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Kosten van een nieuwe bril
De rechtbank vindt aannemelijk dat de bril van de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten kapot is gegaan. Deze schadepost is ook voldoende onderbouwd. De rechtbank wijst het bedrag van € 618,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (24 september 2022).
Gederfde inkomsten
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schadepost die ziet op inkomensderving onvoldoende is onderbouwd. Het stuk dat ter onderbouwing van deze schadepost is ingediend voldoet niet aan de eisen die daaraan worden gesteld. Zo biedt het geen inzicht in de vraag of de genoemde bedragen exclusief of inclusief eventueel af te dragen belastingen zijn. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, omdat hij als gevolg van deze feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Voor het vaststellen van de hoogte van de vordering heeft de rechtbank rekening gehouden met de namens de benadeelde partij gestelde omstandigheden en de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet reden om de hoogte van het gevorderde immateriële schadebedrag te matigen. De rechtbank vindt de uitspraken die zijn aangehaald ter onderbouwing van de hoogte van de immateriële schade, voor wat betreft de ernst van het letsel en de aard van het medisch ingrijpen, niet vergelijkbaar met de omstandigheden in deze zaak. Daarnaast kan de omvang van de immateriële schade op dit moment niet volledig worden vastgesteld omdat de te verwachten eindsituatie met betrekking tot de littekens in het gezicht thans nog niet bekend is.
De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan (24 september 2022). De benadeelde partij zal in het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat hij dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling wordt voor het toewijsbare bedrag aan schadevergoeding (€ 5.618,-) de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2022.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 63 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het
onder 1 primair tenlastegelegdeniet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, subsidiair en feit 2, primair
eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaardendat veroordeelde:
  • zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ reclassering Inforsa op het adres [locatie 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik inzichtelijk te maken. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de heer [benadeelde partij] , geboren op [geboortedag aangever] 1987 in [geboorteplaats aangever] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. De politie zal toezicht houden op de naleving van het contactverbod.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij]toe tot een bedrag van
€ 618,- (zeshonderdachttien euro)aan vergoeding van materiële schade en
€ 5.000,- (vijfduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 september 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 5.618,- (vijfduizendzeshonderdachttien euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 september 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 63 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Middelburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2023.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]