ECLI:NL:RBAMS:2023:2406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
22/4608
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WW-uitkering wegens niet voldoen aan referteperiode na ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WW-uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had haar aanvraag voor een WW-uitkering ingediend na een periode van ziekte en het ontvangen van een WGA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de referte-eis van de Werkloosheidswet (WW), die vereist dat een werknemer in de 36 weken voorafgaand aan de werkloosheid in ten minste 26 weken minimaal één uur per week heeft gewerkt. Eiseres had zich ziekgemeld op 30 november 2017 en had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar de rechtbank stelde vast dat de weken waarin zij deze uitkering ontving niet meetelden voor de referte-eis van de WW. Eiseres voerde aan dat de wekeneis niet aan haar kon worden tegengeworpen, maar de rechtbank oordeelde dat de wet dwingend was en dat er geen ruimte was voor afwijkingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding of griffierechtvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4608

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] ,te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. B. El Ouath),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Elfert).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) afgewezen.
Bij besluit van 17 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2023.
Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres heeft zich op 30 november 2017 ziekgemeld. Zij heeft de volledige Ziektewetperiode doorlopen waarbij zij tussendoor ook een zwangerschaps- en bevallingsuitkering heeft ontvangen. Vanaf 25 april 2020 is aan eiseres een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Deze uitkering is per 18 juli 2021 gewijzigd in een WGA-vervolguitkering. Verweerder heeft met een besluit van 6 april 2022 meegedeeld dat eiseres vanaf 7 juni 2022 geen recht meer heeft op een WGA-vervolguitkering. Eiseres heeft hierna een WW-uitkering aangevraagd.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij onvoldoende weken heeft gewerkt voordat zij werkloos is geworden. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en vindt dat verweerder de wekeneis niet aan haar kan tegenwerpen. Verweerder is in bezwaar bij zijn besluit gebleven en heeft daarom in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de WW-uitkering op grond van de wekeneis. Zij stelt zich op het standpunt dat zij nooit een WW-uitkering heeft ontvangen en daar nu wel recht op heeft. Eiseres voert aan dat zij werkloos is geworden na een periode van ziekte. Door deze gang van zaken is zij uitgesloten van haar recht op een WW-uitkering, terwijl deze wet is bedoeld om middels hulp en ondersteuning van verweerder weer de arbeidsmarkt te betreden. Volgens eiseres dient de wekeneis dan ook te tellen vanaf 36 weken voordat eiseres ziek is geworden. Eiseres geeft aan bekend te zijn met het wettelijk kader en de jurisprudentie, maar doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel. In haar geval is het onevenredig dat zij geen WW-uitkering kan krijgen.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 17 van de WW ontstaat recht op een uitkering voor de werknemer indien hij in 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 kalenderweken ten minste één arbeidsuur per kalenderweek heeft gewerkt. Op grond van artikel 17a, eerste lid onder a, van de WW worden voor de vaststelling van het in artikel 17 bedoelde aantal van 36 kalenderweken niet in aanmerking genomen kalenderweken gedurende welke de werknemer wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat voor de vaststelling van het in artikel 17 bedoelde aantal van 26 kalenderweken, arbeidsuren in een kalenderweek slechts in aanmerking worden genomen, (…) voor zover deze niet reeds eerder hebben geleid tot het ontstaan van een recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk of op grond van hoofdstuk 7 van de Wet WIA.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres naar de letter van de wet geen recht heeft op een WW-uitkering. Aan eiseres is namelijk met ingang van 25 april 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Om voor een dergelijke uitkering in aanmerking te komen moet voldaan worden aan de referte-eis als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onder a, van de Wet WIA. Zowel in het bestreden besluit als in het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat de WGA-uitkering (mede) is toegekend omdat aan die referte-eis is voldaan. Op grond van artikel 17a, tweede lid, van de WW worden bij het recht op uitkering de weken waarin arbeid is verricht en die eerder hebben geleid tot een uitkering op grond van hoofdstuk 7 van de Wet WIA niet in aanmerking genomen. Dit brengt dus mee dat in het geval van eiseres deze weken niet mee konden tellen bij haar WW-aanvraag, waardoor zij niet heeft voldaan aan de referte-eis.
6. Eiseres wenst – naar de rechtbank begrijpt – met haar beroep te bereiken dat verweerder in haar geval van deze bepaling afwijkt, omdat het leidt tot onevenredige gevolgen. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. De rechtbank overweegt daartoe dat artikel 17a, tweede lid, van de WW een dwingendrechtelijke bepaling is waarbij de wetgever verweerder geen ruimte heeft gegeven om anders te beslissen dan hij nu heeft gedaan. Ook de rechtbank is aan deze wettelijke systematiek gehouden en heeft – anders dan door eiseres is gesteld – geen discretionaire bevoegdheid om hiervan af te wijken. De wetgever heeft namelijk voor deze systematiek gekozen en het is in een dergelijke dwingendrechtelijke situatie niet aan de rechter maar aan de wetgever om zich te mengen in de politieke afwegingen die daarbij een rol hebben gespeeld. De rechtbank overweegt verder dat eiseres ook niet nader heeft onderbouwd waarom het bestreden besluit in haar specifieke geval onevenredig uit valt. De enkele stelling van eiseres dat verweerder betere hulpmiddelen heeft om de arbeidsmarkt te betreden dan de gemeente, maakt – wat van die stelling ook zij – niet dat het bestreden besluit onevenredig is. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres dan ook terecht afgewezen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.