Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
[gedaagde 5],
[gedaagde 6],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 16 februari 2022, waarin [eiser] is toegelaten tot het leveren van bewijs, en de daarin genoemde processtukken,
- de antwoordakte, tevens houdende wijziging van eis van 30 maart 2022, met een productie van [eiser] ,
- de akte houdende bezwaar tegen de antwoordakte van [eiser] en de daarin opgenomen wijziging van eis,
- de per e-mail verzonden rolbeslissing van 13 juni 2022, waarin de rechtbank heeft bepaald dat het bezwaar van [gedaagden] gegrond is en alle toelichting buiten de opmerkingen over de bewijsopdracht buiten beschouwing wordt gelaten,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 20 juli 2022,
- de akte van depot van 9 augustus 2022 met aktenummer 4/2022, waarin is opgenomen dat van de zijde van [eiser] ter griffie van deze rechtbank een usb-stick met opnamen van gesprekken is gedeponeerd,
- de akte uitlating voortzetting enquête, tevens houdende akte van depot,
- het proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor van 15 september 2022,
- het B-formulier van mr. Ex van 18 oktober 2022, waarin hij namens [gedaagden] aangeeft dat [gedaagden] geen gebruik zal maken van een contra-enquête,
- de akte na enquête van [eiser] met een productie,
- de antwoordconclusie na enquête in conventie van [gedaagden] met een productie,
- de akte uitlating producties van [eiser] ,
- het B-formulier van mr. Ex van 5 januari 2023, waarin hij namens [gedaagden] bezwaar maakt tegen de akte uitlating producties van [eiser] ,
- de per e-mail verzonden rolbeslissing 9 januari 2023, waarin de rechtbank heeft bepaald dat het bezwaar van [gedaagden] gegrond is, in die zin dat de passages onder 7e en 10 van de akte van [eiser] buiten beschouwing blijven.
2.De verdere beoordeling
in conventie
€ 225.000,00 op uiterlijk 27 september 2016. Het bedrijfspand zou na ontvangst van de laatste deelbetaling uiterlijk augustus 2016 worden opgeleverd.
- dat hij de gestelde contante betalingen heeft verricht op of omstreeks de gestelde momenten: € 100.000,00 in augustus 2013 en € 110.000,00 in maart 2014 (rechtsoverweging 4.6 van het tussenvonnis),
- dat hij (a) in de periode tussen 2 september 2014 en maart 2019 [gedaagden] schriftelijk heeft laten weten dat hij het bedrijfspand geleverd wil hebben, en/of (b) met [gedaagde 1] vóór maart 2019 de afspraak heeft gemaakt dat levering van het bedrijfspand is uitgesteld tot na de verbouwing van de Panden [gedaagde 1] (rechtsoverweging 4.11 van het tussenvonnis).
, de rechtbank] (…) bij. (…)
horecaonderneming van [eiser] , de rechtbank] moest steken om het te verbouwen. Alle kosten om te verbouwen kwamen voor rekening van de koper. Tussen € 550.000,- tot € 700.000,- heb ik erin gestoken. (…) Die
€ 210.000,- die ik contant heb betaald hoort niet bij het bovengenoemde bedrag dat ik in de verbouwing heb gestoken. Absoluut niet. Alle kosten van de verbouwing zijn van mijn bedrijvenrekening naar de rekening van de verbouwers/aannemers gegaan. Dat gaat allemaal zakelijk en niet cash.
, de rechtbank] toeging zei hij dat het gebouw nog niet af was. Ik ben in 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021 bij [gedaagde 1] geweest of ik heb met hem gesproken over mijn vraag wanneer hij gaat afleveren. Dan zei [gedaagde 1] : het gebouw is nog niet klaar, hij maakte er nog een verhaal van en het afleveren ging hij maar niet op in. Het probleem was dat het gebouw toen nog niet klaar was. [gedaagde 1] zei dat hij het daarom nog niet kon afleveren omdat de verbouwingen nog bezig waren. Ik sprak altijd samen met [gedaagde 1] , er was nooit iemand bij. In 2019 ben ik met mr. Van Buuren naar [gedaagde 1] toegegaan. (…) U heeft uit het gesprek van productie D2 grote delen voorgelezen en als ik het heb over € 210.000,- apart dan bedoel ik die € 210.000,- die contant is betaald. (…)
€ 210.000. Dat betekent dat hij toegeeft dat hij die € 210.000 cash van mij gehad heeft.
, de rechtbank], ook niet in delen. [eiser] en ik hebben elkaar meerdere keren gesproken. [naam 1] is medio 2018 pas voor het eerst op mijn kantoor geweest voor het tekenen van een indeplaatsstelling tussen hem en [eiser] . Ik was de verhuurder. [eiser] nam de huur van [naam 1] over. [naam 1] is niet bij een bijeenkomst op mijn kantoor geweest in 2013, dat is onzin. (…)
€ 210.000 wel erg veel dus ik was benieuwd naar het overzicht van zijn onkosten. [eiser] had € 600.000 of € 700.000 betaald voor de verbouwing zegt hij. Deze kosten kwamen niet allemaal voor zijn rekening. Hij gaf een indicatie dat hij € 210.000 terug wilde van deze kosten. [eiser] wilde ook nog een deel voor zijn inspanning vergoed hebben, maar ik wilde gewoon een overzicht krijgen van de kosten. Ik heb nooit een cashbetaling ontvangen van [eiser] . Ik wil benadrukken dat deze gesprekken met [eiser] hebben plaatsgevonden in mijn perceptie over de onkosten die [eiser] vergoed wilde hebben. (…) U houdt mij de verklaring van productie D1 voor. U vraagt mij of de verbouwingskosten aan de orde zijn geweest tijdens dit gesprek. U houdt mij voor dat er op de eerste pagina niets staat over verbouwingkosten. U vraagt mij waarom ik € 210.000 mis, zoals op pagina 2 van de transcriptie staat. Dan verwijs ik naar art. 5 van de koopovereenkomst. [eiser] verwijst ook naar deze bepaling. [eiser] heeft tijdens de verbouwing van zijn zaak toen er nog de mogelijkheid was om het te kopen en toen heeft hij kosten gemaakt die voor de koper zijn. Op het moment dat hij het niet kon kopen, bracht hij evident ter sprake dat hij eigenaarskosten had gemaakt. Toen het pand nog had kunnen worden geleverd zou hij volgens art. 5 die eigenaarskosten voor zijn rekening nemen. Hij was toen ook al huurder en moest zelf de huurderskosten van de verbouwing dragen. In de periode van het gesprek van D1 had [eiser] al aangegeven dat hij alsnog had willen kopen. Toen gaf hij aan dat wanneer dit niet zou lukken hij de casco kosten vergoed wilde hebben. Als hij dan alsnog een procedure begint om te kopen, dan vergoed ik kosten die ik niet had moeten vergoeden en dan mis ik dus de € 210.000. Dat is wat ik bedoel met, dan mis ik € 210.000.
het bedrijfspand, de rechtbank] (…) Ik heb niets gehoord over de betaling van de koopovereenkomst. Ook niet van mijn vader [
[gedaagde 1] , de rechtbank]. Mijn vader lichtte mij niet in over de afspraken tussen hem en [eiser]
, de rechtbank]. Sinds de procedure is gestart heb ik de dingen daarover gelezen, en hoorde ik daarnet ook de verklaring van [eiser] maar ik ben er nooit bij betrokken geweest. (…)
het bedrijfspand, de rechtbank] had hij [
[eiser] , de rechtbank] het niet met mij, al zou hij het hebben gezegd dan zou ik zeggen dat ik daar niet bij was en dat ik er geen verstand van heb. Hij is wel eens begonnen over de koopovereenkomst, maar ik heb die voor het eerst in de rechtszaak pas gezien.
€ 210.000,00, maar dat dat bedrag slaat op verbouwingskosten die [eiser] heeft gemaakt. [gedaagden] maakt nog bezwaar tegen de door [eiser] overgelegde geluidsopopnamen van gesprekken tussen [eiser] en [gedaagde 1] of [gedaagde 5] , omdat deze volgens [gedaagden] te laat zijn ingediend.
€ 210.000,00 contant heeft betaald aan [gedaagde 1] in 2013 en 2014. Dat komt omdat kan worden vastgesteld dat de getuigenverklaringen van [gedaagde 1] en [gedaagde 5] niet op de waarheid berusten. Samengevat komen die getuigenverklaringen erop neer dat [gedaagde 1] betwist dat [eiser] de volledige koopsom aan hem heeft betaald en [gedaagde 5] heeft verklaard dat hij niets wist over de koopovereenkomst of betaling van [eiser] totdat [eiser] hem in rechte had betrokken. Maar dit komt niet overeen met wat verder uit het procesdossier volgt. De rechtbank zal dat uitleggen.
missen”. In het gesprek van 2021 nadat [eiser] , rechtbank] heeft gezegd dat [gedaagde 1] € 210.000 en € 325.000 [van hem] heeft, zegt [gedaagde 1] aan [eiser] dat hij al heeft terugbetaald en “
als wij er samen netjes uitkomen dan krijg jij die 210 netjes ook terug”. Tijdens dat gesprek zegt [gedaagde 1] ook:
“ik zeg niet dat ik jouw investering ga betalen, ik zeg dat ik jouw deelbetaling terugbetaal”.
(…) weet van die 210 (…)” en op tijdstip 19:40 van de opname “
(…) die 210 is van jou (…)” [dit gedeelte staat niet in de transcriptie D2]. Dit gesprek heeft plaatsgevonden enkele maanden vóórdat [gedaagde 1] het bedrag van € 325.000,00 heeft terugbetaald aan [eiser] . Hieruit volgt dat [gedaagde 5] op de hoogte is geweest van het bedrag van € 210.000,00 voordat deze procedure is gestart, terwijl hij in zijn getuigenverklaring heeft verklaard dat hij tot de inleidende dagvaarding niets wist over de aankoop van het bedrijfspand of van enige betaling door [eiser] (zie onder 2.7.3). Ook daarom klopt de getuigenverklaring van [gedaagde 5] niet.
€ 325.000,00 heeft gevraagd, dat [gedaagde 1] nooit om verdere betaling van de koopsom heeft gevraagd en dat de verbouwing van de Panden [gedaagde 1] pas in november 2019 klaar was (zie 2.1). Daar komt bij dat de verklaring van [eiser] ook wat de betalingen betreft betrouwbaar is gebleken.
€ 325.000,00. [gedaagden] mag de waarborgsom in verband met de huur van het bedrijfspand ter verrekening met de koopsom behouden.
15.358,50(4,5 punten × tarief € 3.413,00)