In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een familierechtelijk geschil tussen een vrouw en een man, die eerder met elkaar gehuwd waren en inmiddels gescheiden zijn. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.V. de Jong, verzocht de rechtbank om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, alsook in de kosten van haar levensonderhoud. De man, vertegenwoordigd door mr. W.J.G. Schröder, verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat zij en de man nog steeds noodzakelijk samenwonen in de voormalig echtelijke woning.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. De vrouw stelde dat zij financieel afhankelijk was van de man en dat zij geen eigen inkomen genereerde, terwijl de man aanvoerde dat de vrouw geen dringend belang had bij de gevraagde voorzieningen, gezien hun gezamenlijke woonsituatie. De rechtbank concludeerde dat de vrouw onvoldoende spoedeisend belang had bij haar verzoek en dat zij de afloop van de bodemprocedure kon afwachten. Daarom verklaarde de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek.
De proceskosten werden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke geschillen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. K.E. Luijckx, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.