ECLI:NL:RBAMS:2023:2545

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
C/13/729815 / FA RK 23-1139
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen inzake tijdelijk gebruik echtelijke woning en partneralimentatie in een echtscheidingsprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 23 maart 2023, is een verzoek om voorlopige voorzieningen behandeld in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Kaouass, verzoekt om het tijdelijke gebruik van de echtelijke woning en een bijdrage in haar levensonderhoud van de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. el Aqde. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder verzoekschriften en producties van beide partijen, en heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting op 9 maart 2023.

Partijen zijn gehuwd in Marokko in 1994 en hebben samen een jongmeerderjarig gehandicapt kind, dat momenteel in de echtelijke woning verblijft. De vrouw stelt dat het in het belang van het kind is dat zij de woning kan blijven gebruiken, terwijl de man aanvoert dat er geen spoedeisend belang is en dat hij recht heeft op het gebruik van de woning. De rechtbank oordeelt dat het belang van de vrouw zwaarder weegt, vooral gezien de zorg voor het kind en de noodzaak van stabiliteit in de vertrouwde omgeving.

De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe en bepaalt dat zij het tijdelijk gebruik van de echtelijke woning krijgt, met een bevel aan de man om de woning uiterlijk 1 juni 2023 te verlaten. Daarnaast wordt de man verplicht om een bijdrage van € 20,- per maand te betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/729815 / FA RK 23-1139 (LB/KL)
Beschikking van 23 maart 2023 betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te Amsterdam,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Kaouass te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te Amsterdam,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. A. el Aqde te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de vrouw, ingekomen op 17 februari 2023;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek van de man;
  • het F9 formulier van 8 maart 2023, met producties van de vrouw;
  • het F9 formulier van 8 maart 2023, met producties van de man.
1.2.
De zaak is behandeld tijdens de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op 9 maart 2023.
Gehoord zijn:
  • de vrouw en haar advocaat,
  • de man en zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats 1] , Marokko, op [datum] 1994.
2.2.
Partijen hebben tezamen het navolgende jongmeerderjarige gehandicapte kind:
[minderjarige] ,
geboren te Amsterdam op [geboortedag] 2002.
2.3.
Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
3. Het verzoek
3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking:
het tijdelijk gebruik van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] Amsterdam, aan de vrouw toe te wijzen met het bevel aan de man de woning te verlaten en die niet meer te betreden;
de man te veroordelen om € 500,- per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De man verweert zich tegen het verzoek van de vrouw. De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorzieningen te bepalen dat de man bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de daarin zich bevindende inboedel en dat de vrouw wordt bevolen de woning te verlaten en deze niet meer te betreden.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De Nederlandse rechter komt te dezen rechtsmacht toe. De rechtbank past in deze voorlopige voorzieningenprocedure Nederlands recht toe.
Tijdelijk gebruik echtelijke woning
4.2.
De vrouw stelt dat zij meer belang heeft bij de toewijzing aan haar van het tijdelijke gebruik van de echtelijke woning dan de man. Het jongmeerderjarige kind, [minderjarige] , woont op dit moment met partijen in de echtelijke woning. [minderjarige] is gehandicapt en aangewezen op verzorging door derden. De vrouw heeft tijdens het huwelijk voor [minderjarige] gezorgd. [minderjarige] heeft recht op een WMO-uitkering van de gemeente. Deze wordt aan de vrouw uitbetaald omdat zij voor [minderjarige] zorgt. Dat is een bedrag van € 800,- per maand. [minderjarige] wil met haar moeder in de woning blijven.
4.3.
De man voert aan dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Er is geen sprake van een onhoudbare situatie waardoor partijen niet samen in de echtelijke woning zouden kunnen blijven wonen. Als geoordeeld wordt dat er wel sprake is van een spoedeisend belang, meent de man dat hij het uitsluitend gebruiksrecht van de woning moet krijgen. Hij woont al sinds 1994 in de woning en heeft geen familie waarbij hij terecht kan. De vrouw heeft dat wel, zij kan naar de andere dochter van partijen, met wie de man geen contact heeft. Als de vrouw het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning krijgt, wil de man een termijn van twee maanden om een andere woonruimte te zoeken.
4.4.
Het is van belang dat er duidelijkheid komt over de vraag wie van partijen de woning voorlopig mag gebruiken, met name ook vanwege [minderjarige] . De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat partijen elkaar thuis negeren en dat [minderjarige] hier last van heeft. Daarmee is het spoedeisend belang bij het verzoek van de vrouw gegeven.
De rechtbank begrijpt dat beide partijen belang hebben bij toewijzing van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning. Zij hebben beiden lang in deze woning gewoond. Datzelfde geldt voor [minderjarige] . Na afweging van de wederzijdse belangen van partijen is de rechtbank van oordeel dat het belang van de vrouw bij verkrijging van het tijdelijk gebruik van de woning zwaarder weegt dan het belang van de man. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de vrouw op dit moment de voornaamste zorg voor [minderjarige] draagt. [minderjarige] heeft aangegeven dat zij met de vrouw in de echtelijke woning wil blijven. Het leven van [minderjarige] speelt zich (voornamelijk) in Amsterdam af, zij gaat in Amsterdam naar de dagbesteding en de omgeving van de echtelijke woning is een vertrouwde omgeving voor haar. De andere dochter van partijen, waar de vrouw met [minderjarige] heen zou kunnen volgens de man, woont in [plaats 2] . Partijen verschillen van mening of [minderjarige] zelfstandig van [plaats 2] naar haar dagbesteding in Amsterdam op en neer kan reizen. De rechtbank meent dat – ongeacht of [minderjarige] zelfstandig kan reizen – de reis van [plaats 2] naar Amsterdam en terug drie keer per week een extra belasting voor haar is, wat niet in haar belang is. Daarbij komt dat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat de man al sinds 1996 staat ingeschreven bij Woningnet en dus mogelijk op korte termijn aan vervangende woonruimte kan komen.
4.5.
Het verzoek van de vrouw dat ziet op het tijdelijk gebruik van de echtelijke woning zal worden toegewezen. Omdat de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de man om een termijn voor het zoeken van een alternatieve woonruimte, zal de rechtbank de man een termijn tot 1 juni 2023 gunnen om een nieuwe woonruimte voor zichzelf te zoeken.
Partneralimentatie
4.6.
De vrouw verdiende tot en met juni 2022 € 800,- bruto per maand op basis van de PGB overeenkomst met [minderjarige] . Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat zij op dit moment € 918,- bruto per maand aan PGB van [minderjarige] ontvangt en dat de verwachting is dat zij dit bedrag zal blijven ontvangen. De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man in haar levensonderhoud. Volgens de vrouw heeft de man draagkracht voor € 500,- per maand.
4.7.
De man betwist dat hij draagkracht heeft om partneralimentatie te betalen. Hij werkt niet en kan dat ook niet meer en leeft van een WIA-uitkering.
Huwelijksgerelateerde behoefte
4.8.
Gelet op het feit dat het hier een voorlopige voorzieningen procedure betreft, wordt bij bepaling van de behoefte aansluiting gezocht bij de zogenaamde hofnorm.
4.9.
Conform de hofnorm zal de behoefte gelijk worden gesteld aan 60% van het netto gezinsinkomen. Op basis van de door partijen overgelegde gegevens wordt vastgesteld dat de man in 2022 een bedrag van € 27.365,- bruto per jaar heeft ontvangen aan WIA. De vrouw ontving in 2022 een bedrag van € 10.000,- bruto aan PGB van [minderjarige] .
4.10.
Uitgaande van deze gegevens wordt het netto-gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk becijfert op € 2.503,- per maand. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw kan worden gesteld op 60% van dit bedrag, zijnde afgerond € 1.502,- netto per maand.
Aanvullende behoefte (behoeftigheid)
4.11.
Op voornoemde behoefte dienen de eigen inkomsten van de vrouw in mindering te komen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij in januari, februari en maart een bedrag van € 918,- bruto per maand aan PGB ontvangt en dat zij verwacht dat zij dit bedrag zal blijven ontvangen. Rekening houdend met dit inkomen heeft de vrouw een bruto jaarinkomen van € 11.016,- en een netto besteedbaar inkomen per maand van € 835,-.
4.12.
Gelet op het voorgaande bedraagt de netto aanvullende behoefte van de vrouw € 667,- per maand (€ 1.502 - € 835) of te wel € 1.180,- bruto per maand.
De draagkracht van de man
4.13.
Vervolgens wordt onderzocht in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd. Vastgesteld wordt dat de man een bedrag van € 13,- bruto per maand kan betalen. Dit is als volgt berekend.
4.14.
Voor het bepalen van de draagkracht wordt allereerst gekeken naar het inkomen van de man. Uit de door de man overgelegde betaalspecificaties van de WIA-uitkering volgt dat hij in januari en februari 2023 een bedrag van € 2.350,31 bruto heeft ontvangen. Dat is een bedrag van € 28.200,- bruto per jaar. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man bedraagt dan € 1.710,- per maand. Dit volgt uit de berekening die in de bijlage van deze beschikking is opgenomen.
4.15.
Vervolgens wordt bekeken welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de vrouw. Van het inkomen van de man worden dan ook de redelijke kosten van levensonderhoud van de man in mindering gebracht.
Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het NBI. De man wordt geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij zijn inkomen te kunnen voldoen. Het woonbudget voor de man bedraagt (30% van 1.710) = € 513,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimumbedrag voor overige kosten van levensonderhoud van € 1.175,- per maand.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan een bedrag van (1.710 -/- 513 -/- 1.175) = € 22,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 60% beschikbaar voor partneralimentatie, dus € 13,- per maand, gebruteerd is dat € 20,- per maand. De overige 40% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] Amsterdam met het bevel dat de man die woning uiterlijk 1 juni 2023 dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
5.2.
bepaalt dat de man met ingang van heden € 20,- per maand zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, bij vooruitbetaling te voldoen;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.L.L. Briët, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K.E. Luijckx, griffier, op 23 maart 2023.