ECLI:NL:RBAMS:2023:2587

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
RK 22-023308
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen DNA-afname op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2023 uitspraak gedaan over een bezwaar van een veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaarschrift werd op 17 oktober 2022 ingediend en betreft de opname van het DNA-profiel van de veroordeelde in de DNA-databank. De veroordeelde, geboren in 2001, heeft een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen wegens overtreding van de Opiumwet. De rechtbank heeft de zaak in besloten raadkamer behandeld en zowel de veroordeelde als zijn advocaat en de officier van justitie gehoord.

De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat de veroordeelde nog in hoger beroep is en dat het vonnis nog niet onherroepelijk is. Daarnaast werd gesteld dat de veroordeelde niet op de hoogte was van de drugs die in zijn scooter waren aangetroffen. Het Openbaar Ministerie stelde echter dat het bezwaar ongegrond verklaard moest worden, omdat de uitzonderingen voor DNA-afname niet van toepassing zijn en recidive niet uitgesloten kan worden. De rechtbank oordeelde dat de wet vereist dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er sprake is van uitzonderingen die in de wet zijn beschreven.

De rechtbank concludeerde dat de aard van het misdrijf, namelijk de overtreding van de Opiumwet, geen uitzondering rechtvaardigt voor het achterwege laten van DNA-onderzoek. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat het bevel tot DNA-afname voldeed aan de wettelijke eisen en er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de wet rechtvaardigden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-324381-21
raadkamernummer : 22-023308
datum : 25 januari 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.E. Kötter, advocaat te Amsterdam ([kantooradres]),
hierna te noemen: veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 17 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 25 januari 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, de advocaat, mr. J.E. Kötter en de officier van justitie op zitting gehoord.

Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank.
De raadsman van veroordeelde heeft kort samengevat het volgende aangevoerd. Veroordeelde is in hoger beroep gegaan van het vonnis en het vonnis is nog niet onherroepelijk. Veroordeelde is nog jong en werkt voor zijn broer. De sleutels van zijn scooter liggen bij zijn broer op de zaak. Hij leent de scooter dan ook vaak uit aan vrienden en kennissen. Hij ontkent te hebben geweten van de drugs in zijn scooter.
Tot slot meent veroordeelde dat niet kan worden gesteld dat het DNA-materiaal daadwerkelijk van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard omdat de uitzonderingen voor afname DNA zoals in de Wet beschreven niet op veroordeelde van toepassing zijn en recidive niet valt uit te sluiten.
Voor de beoordeling is het niet van belang of veroordeelde hoger beroep heeft ingesteld. De wet DNA veroordeelden zegt namelijk in artikel 1 onder c dat onder veroordeelde
wordt verstaan: een persoon die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld. Zodra de strafzaak in hoger beroep is behandeld zal er een herbeoordeling volgen van de opname
van klagers DNA-materiaal in de databank. Dat is nu echter nog niet aan de orde.

Feiten en omstandigheden

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij bevel van 12 september 2022 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 12 oktober 2022 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 17 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in haar bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 8 augustus 2022 van de politierechter in deze rechtbank, waarbij veroordeelde ter zake van het overtreden van de Opiumwet (wegens het aanwezig hebben van een hoeveelheid harddrugs, artikel 2 en 10 van de Opiumwet) is veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en een gevangenisstraf voor de duur van 24 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Toetsingskader

Uitgangspunt
De rechtbank stelt, met de Hoge Raad, voorop dat tekst, doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet, celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij sprake is van een uitzonderingsgeval (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234, herhaald in Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Uitzonderingen
Op grond van artikel 2 lid 1, aanhef en onder b van de Wet beveelt de officier van justitie de afname ‘tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde’.
Aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf ‘aard van het misdrijf’ op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing.
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
De maatstaf ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ hangt samen met de persoon van veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234). Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Beoordeling van het bezwaarschrift
De rechtbank stelt vast dat artikel 2 van de Opiumwet, waarvoor veroordeelde tot een gevangenisstraf en een taakstraf is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavig geval de hiervoor genoemde uitzonderingen zich niet voordoen.
Aard van het misdrijf
Veroordeelde is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet. Niet is gebleken dat de aard van dit misdrijf zodanig is dat voor de opheldering van een dergelijk misdrijf DNA-onderzoek achterwege kan blijven. Van een uitzondering die gelegen is in de aard van het feit is reeds daarmee dus geen sprake.
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
Vast staat verder dat veroordeelde is veroordeeld wegens het aanwezig hebben van harddrugs en dat hij een deels voorwaardelijke taakstraf opgelegd heeft gekregen. Dit rechtvaardigt opname van het celmateriaal in de DNA-databank is vervolgens DNA-celmateriaal afgenomen. Dat veroordeelde de veroordeling betwist, neemt niet weg dat er een vonnis ligt waarin hij is veroordeeld. Veroordeelde is weliswaar nog jong, maar hij is niet minderjarig, en ook al was veroordeelde wel minderjarig is dat op zichzelf nog geen bijzondere omstandigheid die een uitzondering op de Wet rechtvaardigt.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.

Conclusie

Nu het bevel tot DNA-afname bij veroordeelde voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2 van de Wet zich hier niet voordoen, zal de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaren.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.A.E Somsen, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.