ECLI:NL:RBAMS:2023:2589

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
RK 22-011908
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ongegrond verklaard inzake conservatoir beslag op een bedrag van € 38.900,-

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een beklagprocedure op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het klaagschrift, ingediend door klager, betreft de opheffing van een conservatoir beslag dat gelegd is op een bedrag van € 38.900,-. Klager, die wordt verdacht van ontucht met zijn pupillen, heeft aangevoerd dat het beslag hem ten onrechte in een kwaad daglicht stelt en dat er geen financiële noodzaak is voor het beslag, aangezien hij over voldoende vermogen beschikt om eventuele schadevergoedingen te voldoen. De raadsman van klager heeft betoogd dat de verdenking alleen al een zware impact op klager heeft gehad, waaronder een verbod op het geven van tennislessen.

Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de opheffing van het beslag, stellende dat het niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen in overweging genomen en vastgesteld dat er sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd. De rechtbank concludeert dat het beslag moet voortduren, gezien de ernst van de verdenking en de belangen van de benadeelde partijen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard, wat betekent dat het conservatoir beslag op het bedrag van € 38.900,- gehandhaafd blijft. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 februari 2023, en er staat beroep in cassatie open voor de beklager.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-063755-22
raadkamernummer : 22-011908
datum : 25 januari 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager],

geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van zijn raadsman
mr. R.F. Ronday, [kantooradres],
hierna te noemen: klager, tevens beslagene.
[naam stichting], gevestigd op het adres [adres], [plaats],
mede eigenaar van het pand waarop conservatoir beslag is gelegd, is belanghebbende

Procesgang

Het klaagschrift is op 8 juni 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
Op 10 november 2022 is de behandeling van het klaagschrift aangehouden omdat de mede-eigenaar van de woning, de belanghebbende [naam stichting], niet was opgeroepen.
De rechtbank heeft op 25 januari 2023 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft klager, diens raadsman en de officier van justitie op zitting gehoord.
De belanghebbende, is hoewel geldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Inhoud van het klaagschrift

Het beklag strekt tot opheffing van het conservatoir beslag gelegd op een bedrag van
€ 38.900,-.
Namens klager heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnotities gepleit en kort samengevat het volgende aangevoerd. Klager wordt verdacht van een aantal feiten die alle door hem worden ontkend en betwist. Hoewel de rechter-commissaris ernstige bezwaren heeft aangenomen is de voorlopige hechtenis direct geschorst. Door middel van het leggen van beslag op een onroerende zaak waarvan klager mede eigenaar is, wordt hij ten onrechte ten opzichte van de desbetreffende mede eigenaar (de belanghebbende) in een kwaad daglicht gesteld, terwijl er vooralsnog slechts sprake is van een verdenking tegen klager. De raadsman heeft opgemerkt dat klager door de enkele verdenking al genoeg gestraft is in die zin dat hij via het internet volledig is gecanceld en van de KNLTB een verbod heeft opgelegd gekregen tot het geven van tennislessen, waarbij hem zelfs verboden is op tennisparken aanwezig te zijn.
Verder wordt door het gelegde beslag de echtscheidingsprocedure waar klager in is verwikkeld ten onrechte gefrustreerd nu het beslagen goed niet in de verdelingsafspraken tussen hem en zijn aanstaande ex-echtgenote kan worden betrokken.
Tot slot is er geen enkele financiële noodzaak om tot het gelegde beslag over te gaan aangezien klager over meer dan voldoende vermogen beschikt om indien het tot een schadevergoeding komt deze te kunnen voldoen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het opheffen van het conservatoir beslag omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
In raadkamer heeft de officier van justitie nog aangevoerd dat de rechter-commissaris een bevel inbewaringstelling heeft afgegeven vanwege een ernstige verdenking welke is bevestigd door een getuige. Dit blijft onverkort in stand. Er is een bevoegdheid voor de vordering conservatoir beslag en dit beslag dient ter veiligstelling van de vorderingen van de benadeelde partijen.

De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 14 april 2022 is op de voet van artikel 94a Sv conservatoir beslag gelegd ter hoogte van
een bedrag van € 38.900,-.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht als tenniscoach/trainer ontucht heeft gepleegd met zijn pupillen [persoon 1] en [persoon 2].
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, derde lid, Sv dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen.
In het onderhavig geval is sprake van een geldbedrag dat volgens het Openbaar Ministerie aan klager toebehoort en dat dient tot bewaring van het recht van verhaal voor een aan klager op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, en of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de strafzaak tegen klager voor een ter zake van dat misdrijf de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen (artikel 94a lid 3).
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat gelet op het feit waarvan klager verdacht wordt, de door de rechter-commissaris aangenomen ernstige bezwaren en de aangekondigde vorderingen van de benadeelde partijen, het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen. Het beslag ex artikel 94a Sv dient daarom voort te duren. Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.A.E Somsen, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.