Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[verzoeker],
Feiten
Procedure
Verzoek
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Beoordeling
- inverzekeringstelling: 4 mei 2021
- datum heenzending: 5 mei 2021
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2023 uitspraak gedaan op een verzoek op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, die op 4 mei 2021 was aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet, werd op 5 mei 2021 heengezonden. De officier van justitie besloot op 27 december 2021 om verzoeker niet verder te vervolgen, wat onherroepelijk werd. Het verzoekschrift tot schadevergoeding werd op 1 september 2022 ingediend. De rechtbank heeft het verzoek in openbare raadkamer behandeld, waarbij de gemachtigde advocaat van verzoeker en de officier van justitie aanwezig waren. Verzoeker zelf was niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend, ondanks het standpunt van het Openbaar Ministerie dat verzoeker niet-ontvankelijk zou zijn omdat het verzoek te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat verzoeker ontvankelijk was, omdat hij pas op de hoogte was geraakt van de sepotbeslissing na contact met zijn raadsman. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 260,-, ter compensatie van de dagen die verzoeker in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij de gebruikelijke vergoeding voor inverzekeringstelling toegepast, waarbij zowel de dag van aanhouding als de dag van heenzending als volledige dagen zijn geteld.
De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de schadevergoeding bevolen, te betalen door de Staat aan verzoeker. Tegen deze beslissing staat voor de officier van justitie en de gewezen verdachte hoger beroep open binnen de gestelde termijnen.