ECLI:NL:RBAMS:2023:2591
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Toekenning van schadevergoeding en verrekening in strafzaak op basis van artikel 530 en 534 Sv
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2023 een beschikking gegeven op een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van verzoeker, die op 4 mei 2021 was aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. De officier van justitie heeft op 27 december 2021 besloten om verzoeker niet verder te vervolgen, wat onherroepelijk is geworden. Het verzoekschrift is op 1 september 2022 ingediend. De rechtbank heeft het verzoek in openbare raadkamer behandeld, waarbij de gemachtigde advocaat van verzoeker en de officier van justitie zijn gehoord. Verzoeker is niet verschenen.
Verzoeker heeft verzocht om een vergoeding van € 1.603,25 voor de kosten van de raadsman en € 680,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij pas op de hoogte was geraakt van de sepotbeslissing na een informatieverzoek van zijn raadsman op 19 augustus 2022.
De rechtbank heeft besloten dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand en heeft de gevraagde bedragen toegewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vergoedingen verrekend worden met een openstaande geldboete van € 420,38 die verzoeker aan de Staat verschuldigd is. Uiteindelijk zal verzoeker € 1.862,87 ontvangen, terwijl € 420,38 aan het CJIB zal worden overgemaakt. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door mr. M.A.E. Somsen, rechter, in aanwezigheid van A. Gordon, griffier.