ECLI:NL:RBAMS:2023:2655

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
13/137145-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling door schieten op horecapand

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van bedreiging met een vuurwapen en vernieling. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 2 juni 2022, waarbij de verdachte samen met een ander op een horecapand heeft geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van de eigenaar van het horecapand, [persoon 1], door met een vuurwapen door de ruiten van het pand te schieten. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, evenals aan vernieling van de eigendommen van het horecapand. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op getuigenverklaringen, camerabeelden en forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen die op de hulzen en het vuurwapen zijn aangetroffen. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij het schietincident, maar de rechtbank heeft zijn verklaring als ongeloofwaardig bestempeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [naam horeca], voor de materiële schade die door het schietincident is veroorzaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/137145-22
Parketnummer vordering tul: 13/153568-19
Datum uitspraak: 21 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van de Vliet en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting en kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich, samen met een ander, in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. bedreiging van [persoon 1] en/of bewoners van de omliggende panden door met een vuurwapen eenmaal of meermalen door een of meerdere ruit(en) van het horecapand van die [persoon 1] , te weten [naam horeca] aan de [adres 2] , te schieten op 2 juni 2022;
2. voorhanden hebben van een wapen en/of munitie van categorie III in de periode van 2 juni 2022 tot en met 8 augustus 2022;
3. vernieling van ruiten en/of gordijnen en/of een muur en/of de stof van een stoel en/of panelen van een horecapand ( [naam horeca] ) op 2 juni 2022.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander bedreigen van aangever [persoon 1] . Op basis van de getuigenverklaringen en de camerabeelden blijkt dat er op 2 juni 2022 twee personen op een scooter aan komen rijden. Eén persoon daarvan probeert op de [naam horeca] te schieten, maar het wapen weigert. De twee personen overleggen met elkaar. Vervolgens is de [naam horeca] vijf keer beschoten. Uit het sporenonderzoek komt naar voren dat het DNA van verdachte is aangetroffen op twee hulzen die op de plaats delict lagen. Daarnaast is in de slaapkamer van verdachte het vuurwapen gevonden dat is gebruikt bij het schietincident. Op meerdere plekken op en in dit wapen is DNA van verdachte aangetroffen. Ook is er kleding in de slaapkamer gevonden waarop schotresten en het DNA van verdachte zijn aangetroffen. Gelet op het voorgaande is verdachte de schutter geweest. Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte het vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad en dat hij meerdere voorwerpen heeft vernield.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen en munitie op 8 augustus 2022. Voor de overige ten laste gelegde periode moet verdachte worden vrijgesproken. Ook moet verdachte worden vrijgesproken van de bedreiging en de vernieling.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte op 2 juni 2022 de schutter is geweest. De camerabeelden zijn van onvoldoende kwaliteit om tot een herkenning van de twee daders te kunnen komen. Daarnaast kan het DNA onderzoek aan de hulzen niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat dit onderzoek onvolledig is. Het rapport van 22 juni 2022 over het forensisch DNA onderzoek geeft onvoldoende duidelijkheid over de bewijswaarde, omdat niet in alle gevallen een bewijswaarde is berekend. Het rapport vermeldt daarbij ook dat zonder die berekening geen bewijswaarde kan worden verbonden aan het mogelijke donorschap. Dat is vreemd, omdat er in één geval wel een uitspraak is gedaan over de mogelijke donor van het celmateriaal, terwijl daarbij ook dit voorbehoud wordt gemaakt. Verder blijkt uit het onderzoek naar de hulzen en de kogels dat het wapen, dat in de slaapkamer van verdachte, is aangetroffen, mogelijk is gebruikt bij het schietincident. Op basis daarvan kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die het wapen op 2 juni 2022 heeft gebruikt. Bovendien is het wapen dat bij verdachte is aangetroffen niet lichtkleurig zoals wordt beschreven in het proces-verbaal over de uitgekeken camerabeelden. Indien het DNA onderzoek aan de hulzen voor het bewijs kan worden gebruikt, dan kan op basis daarvan nog steeds niet worden vastgesteld dat verdachte de dader is geweest. Het DNA op een huls, een verplaatsbaar object, op de plaats delict zegt namelijk niets over het tijdstip wanneer het DNA op die huls terecht is gekomen. Verder kan de kleding, die in de slaapkamer van verdachte is gevonden, niet bijdragen aan een bewezenverklaring, omdat de kleding geen enkel onderscheidend kenmerk heeft.
Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte de schutter is geweest, dan kan de ten laste gelegde bedreiging niet worden bewezen, omdat bij [persoon 1] niet de redelijke vrees kon zijn ontstaan dat hij het leven zou verliezen of dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Evenmin kan worden vastgesteld dat de daders opzet hadden op het doden of toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat geldt ook ten aanzien van de bewoners van de omliggende panden.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van bedreiging van [persoon 1] (feit 1), het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (feit 2) en medeplegen van vernieling (feit 3).
3.3.1.
Medeplegen van bedreiging (feit 1) en medeplegen van vernieling (feit 3)
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op 2 juni 2022 vijf keer op het restaurant [naam horeca] van [persoon 1] is geschoten door twee personen. Hierdoor zijn er meerdere goederen van de [naam horeca] vernield en/of beschadigd. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte één van de daders van deze strafbare feiten is geweest.
De rechtbank overweegt ter beantwoording van deze vraag het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij niets met het schietincident te maken heeft . De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat er op één van de vier hulzen, die op de plaats delict is gevonden, celmateriaal van verdachte is aangetroffen. Verder heeft de politie op de camerabeelden waargenomen dat de schutter met een lichtkleurig wapen schiet. In de slaapkamer van verdachte is een vuurwapen gevonden dat past bij deze waarneming, aangezien de bovenkant van het vuurwapen van licht metaal is. Daarnaast blijkt uit het wapen- en munitieonderzoek van het NFI dat er aanwijzingen zijn dat de vier hulzen en de twee kogels die op de plaats delict zijn gevonden, met het vuurwapen dat op de slaapkamer van verdachte is gevonden, zijn verschoten. Ten aanzien van de hulzen is de conclusie van het NFI dat het veel waarschijnlijker is dat deze hulzen met dit vuurwapen zijn afgeschoten. Ten aanzien van de kogels is de conclusie van NFI dat het iets waarschijnlijker is dat deze kogels met dit vuurwapen zijn afgeschoten. Daar bovenop komt dat het DNA van verdachte op drie verschillende plekken in en op het vuurwapen is gevonden. Verder zijn in de slaapkamer van verdachte kledingstukken gevonden die gelijkenissen vertonen met de kleding van de schutter. Op drie handschoenen en de mouwen van een jas worden bovendien schotresten en het DNA van verdachte aangetroffen.
De combinatie van deze bevindingen, in onderlinge samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat het wapen dat bij de verdachte is aangetroffen, hetzelfde wapen is als waarmee op het restaurant is geschoten en dat verdachte de schutter moet zijn geweest. Verdachte heeft daar niets tegenover gesteld dat tot een andere uitkomst zou kunnen leiden.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beschieting op de [naam horeca] als bedreiging van [persoon 1] moet worden gekwalificeerd. Ondanks dat [persoon 1] niet in de [naam horeca] aanwezig was, kon bij hem de redelijke vrees ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Dat verdachte en de mededader opzet hebben gehad op de bedreiging blijkt uit de camerabeelden. Hieruit komt naar voren dat er meerdere keren doelbewust wordt geschoten op de [naam horeca] . Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Ook kan de beschieting op de [naam horeca] als een vernieling worden gekwalificeerd, omdat er door het lossen van de vijf schoten meerdere goederen van de [naam horeca] zijn vernield en/of beschadigd.
Verder kan het tenlastegelegde medeplegen van bedreiging en vernieling worden bewezen, omdat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de onbekend gebleven persoon. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte en de onbekend gebleven persoon samen op een scooter aan komen rijden, meerdere keren met elkaar overleggen nadat het wapen (telkens) weigert en na het lossen van de vijf schoten weer samen wegrijden.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat het DNA onderzoek aan de hulzen niet voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank gaat in haar bewijsoverweging alleen uit van de huls SIN [nummer] . Uit het rapport komt de bewijswaarde daarvan ondubbelzinnig naar voren. Dat geldt niet ten aanzien van de huls SIN [nummer] . Weliswaar is er een bewijswaarde – op dezelfde wijze als bij SIN [nummer] – genoteerd, maar er is ook bij vermeld dat een berekening van de bewijswaarde vooralsnog niet is uitgevoerd en dat zonder deze berekening geen bewijswaarde kan worden verbonden aan het mogelijk donorschap. Dit is tegenstrijdig. Zonder nadere toelichting van het NFI, kan de rechtbank niet vaststellen of nu wel of geen bewijswaarde is berekend. Daarom kan de rechtbank de bewijswaarde van de huls SIN [nummer] niet buiten redelijke twijfel vaststellen en zal deze huls dan ook niet voor het bewijs worden gebruikt. Voor het overige wordt het verweer van de raadsvrouw verworpen.
3.3.2.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (feit 2)
De rechtbank stelt vast dat op 8 augustus 2022 in de slaapkamer van verdachte een vuurwapen en vijf patronen zijn gevonden. Verdachte was op het moment van het aantreffen van deze voorwerpen in zijn slaapkamer aanwezig. Het vuurwapen is bij het schietincident van 2 juni 2022 gebruikt. Gelet op de datum van het schietincident en het aantreffen van het wapen gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ook in de tussenliggende periode wetenschap en beschikkingsmacht over het vuurwapen en de munitie heeft gehad.
Bewezen is dus dat hij het vuurwapen en de munitie in de periode van 2 juni 2022 tot en met 8 augustus 2022 voorhanden heeft gehad. Niet kan worden bewezen dat verdachte dit feit in de gehele ten laste gelegde periode samen met een ander heeft gepleegd. Van het ten laste gelegde medeplegen zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 2 juni 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen meermalen door meerdere ruiten van het horecapand van die [persoon 1] , te weten [naam horeca] aan de [adres 2] , te schieten;
2.
in de periode van 2 juni 2022 tot en met 8 augustus 2022 te Amsterdam een pistool van het merk Zoraki (Atak Arms), model M906, kaliber 9x17 mm, in elk geval een vuurwapen van categorie III, en meerdere patronen, kaliber 9x17 mm, in elk geval munitie van categorie III, in de zin van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
3.
op 2 juni 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk ruiten, gordijnen, een muur, de stof van een stoel en (houten en zilveren) panelen van een horecapand ( [naam horeca] BV) aan de [adres 2] , geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, heeft vernield en/of beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte zijn straf inmiddels heeft uitgezeten voor het wapenbezit. Het uitgangspunt voor wapenbezit is namelijk zes maanden gevangenisstraf en verdachte heeft al zeven maanden in voorarrest gezeten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een bedreiging door ‘s nachts vijf keer gericht met een vuurwapen op een restaurant te schieten. Het restaurant bevond zich aan een drukke openbare weg, midden in een woonwijk. Door dit soort strafbare feiten ontstaan er gevoelens van angst, onrust en onveiligheid bij het slachtoffer en de omwonenden, zo blijkt ook uit de verklaring van het slachtoffer en de aangifte van de bovenbuurvrouw. Ondanks dat het schietincident ’s nachts heeft plaatsgevonden, zijn er meerdere onschuldige voorbijgangers ongevraagd met de beschieting geconfronteerd, zo blijkt uit de getuigenverklaringen. Dit kan ook bij hen hebben geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid. Naast voornoemde emotionele gevolgen heeft dit strafbare feit ook voor enorme financiële gevolgen gezorgd bij het slachtoffer, zo blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting.
Daarnaast kon verdachte niet zien of er iemand in het restaurant aanwezig was, omdat de gordijnen dicht zaten. Door toch vijf keer te schieten heeft verdachte een levensbedreigend risico genomen. Er mag van geluk worden gesproken dat zich ten tijde van de beschieting niemand in het restaurant bevond en dat er geen slachtoffers zijn gevallen.
Dat verdachte in een woonwijk met een potentieel dodelijk wapen een bedreiging heeft gepleegd ziet de rechtbank als een ernstig feit In een maatschappelijk klimaat waar het gebruik van vuurwapens op straat voor afrekeningen en intimidatie ogenschijnlijk is toegenomen, heeft verdachte bijgedragen aan het aantasten van het gevoel van veiligheid voor de bewoners van die woonwijk in Amsterdam en de samenleving in het algemeen. Daarom moet tegen dergelijk vuurwapengeweld streng worden opgetreden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wapenbezit en vernieling.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 8 februari 2023 komt naar voren dat verdachte eerder voor meerdere en diverse strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage, psychologisch onderzoek, van 22 december 2022, opgemaakt door de C. Snijder. Hierin is gerapporteerd dat er – kijkend naar eerdere veroordelingen – bij verdachte sprake is van opportunisme en gebrekkige morele remmingen. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en wordt er bij verdachte een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken gezien. Omdat verdachte niet heeft willen praten over de verdenkingen valt de mogelijke doorwerking van de stoornissen feitelijk niet goed te beschrijven. Het is onduidelijk of andere dan opportunistische motieven een rol hebben gespeeld. De kans op herhaling wordt als matig tot hoog ingeschat. Hoewel verdachte geen directe hulpvraag heeft, wordt noodzaak en mogelijkheid tot begeleiding en behandeling gezien. Het gaat dan om praktische ondersteuning in het oppakken van het ‘gewone’ dagelijkse leven met school, werk, sport en vrijetijdsbesteding en het ervaren van nabijheid om terugval in middelengebruik te voorkomen en positieve contacten met vrienden te ondersteunen. Verder wordt van belang geacht dat verdachte zichzelf beter leert kennen en sturen in zijn denkfouten en antisociale gedragspatronen. Verdachte lijkt hier niet direct afwijzend tegenover te staan. Een outreachende benadering is op zijn minst aangewezen. Van belang is dat verdachte wordt geactiveerd in een meer verantwoordelijke levenshouding. Geadviseerd wordt de behandeling als bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf op te leggen met toezicht van de reclassering.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de door reclasseringswerker [persoon 2] opgestelde adviesrapportage van Reclassering Nederland van 16 februari 2023. Verdachte heeft vanaf zijn zestiende jaar een delictgeschiedenis opgebouwd waarbij het plegen van geweld een beginnend patroon vormt. De risiscoverhogende factoren zijn dat verdachte geen dagbesteding heeft, geen inkomsten en een negatief sociaal netwerk. Een andere risiscoverhogende factor is de constatering van de Pro-Justitia rapporteur dat verdachte een antisociale houding heeft ontwikkeld, waardoor hij minder gevoelig is voor de belangen van anderen. Een motiverende factor om tot gedragsverandering te komen is mogelijk de loyaliteit en liefde die verdachte voor zijn ouders voelt. De pedagogische invloed van de ouders is niet toereikend geweest om delictplegingen te voorkomen. De reclasserings- en hulpverleningscontacten die verdachte heeft gehad, hebben bij schuldig bevinding, niet geleid tot vermindering van recidive. Verdachte is weinig responsief voor reclasseringstoezicht. Hij heeft niet het idee dat het toezicht hem iets te bieden heeft. Het volgen van een behandeling heeft wel zijn belangstelling vanuit zijn wens, te willen weten waarom hij is gediagnosticeerd met een zich ontwikkelende anti sociale stoornis. Het recidive risico wordt als hoog ingeschat. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geadviseerd.
De strafoplegging
Verdachte heeft ernstige delicten gepleegd waarvoor de maatschappij om vergelding vraagt. Uit oogpunt van generale preventie moet er een signaal aan de samenleving worden afgegeven dat dit soort vuurwapengeweld streng wordt bestraft. Daarom vindt de rechtbank dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie is.
Daarnaast vindt de rechtbank de justitiële voorgeschiedenis van verdachte, de eerdere mislukte behandelpogingen, gevolgd door het schietincident zeer zorgelijk. Ook vindt de rechtbank het zorgelijk dat verdachte weinig inzicht in zijn handelen heeft gegeven en dat hij op vragen van de rechtbank over zijn persoon nauwelijks antwoord heeft gegeven. Hierdoor is verdachte moeilijk te peilen. Daar komt bij dat de kans op herhaling als hoog wordt ingeschat. Gelet hierop vindt de rechtbank dat naast een onvoorwaardelijk deel, ook een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden, nodig is. Zodat verdachte na het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf nog enkele jaren met behulp en onder toezicht van de reclassering intensief aan de slag kan om zijn leven op orde te krijgen. Het voorwaardelijke deel moet ook een stok achter de deur zijn om niet opnieuw een strafbaar feit te plegen. Gaat hij toch in de fout, dan weet hij dat daaraan direct consequenties verbonden kunnen worden.
Verder houdt de rechtbank rekening met de eendaadse samenloop tussen de bedreiging en de vernieling.
De rechtbank acht, gelet op alle omstandigheden, een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend. Aan de proeftijd zullen de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd worden verbonden, te weten: een meldplicht, ambulante behandeling, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
1. STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194185)
2. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194192)
3. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194198)
4. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194204)
5. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194208)
6. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194210)
7. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194214)
8. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194217)
9. 1 STK Wapen (Omschrijving: PL1300-2022112507-6220649)
10. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-6220650)
11. 1 STK Munitie (mund projectiel) (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194411)
Onttrekking aan het verkeer
De munitie, het wapen en het projectiel (nummers 1 tot en met 11 op de beslaglijst) worden onttrokken aan het verkeer, omdat met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De vordering van de benadeelde partij [naam horeca]

[persoon 1] vordert namens de benadeelde partij [naam horeca] (na wijziging daarvan ter zitting) € 43.532,27 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de gevorderde huurachterstand, de advocaatkosten, de energiekosten en de leverancierskosten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd en nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De interieurschade, de kosten voor de RVS achterwand en het verlies van etenswaren komt wel voor schadevergoeding in aanmerking. Verder kan de gevorderde immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 5.000,- worden toegewezen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleitte vrijspraak voor feiten 1 en 3. Indien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, dan dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de vordering door de onjuiste persoon is ingediend.
Meer subsidiair moeten de volgende posten worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard. De huurachterstand van de huurwoning (€ 1.523,67) is geen rechtstreeks schade, omdat deze achterstand al voor het schietincident bestond. Ook de schulden bij [naam bedrijf] (€ 6.730,17) bestonden al voor het schietincident. Niet is vast te stellen dat de advocaatkosten (€ 6.503,75) een causaal verband met het ten last gelegde hebben. Verder kan niet worden nagegaan over welke maanden de huurachterstand van het restaurant (€ 19.692,40) ziet en kan niet worden vastgesteld dat dit rechtstreekse schade is. Verder wordt het geldbedrag voor het raamherstel (€ 1.514,92) betwist. Ook wordt het gevorderde bedrag aan leverancierskosten (€ 5.817,36) betwist, omdat niet is onderbouwd welke goederen op 2 juni 2022 aanwezig waren en of de goederen onbruikbaar zijn geworden. Daarnaast zijn de gevorderde bedragen voor de interieurschade (€ 1.000,-) en de RVS achterwand (€ 750,-) niet onderbouwd en worden deze betwist.
Daarnaast wordt de gevorderde immateriële schade (€ 5.000,-) betwist. De aard en ernst van de normschending brengen niet met zich mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [persoon 1] was niet aanwezig en is niet geconfronteerd met een bedreiging met een vuurwapen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vertegenwoordiging
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij – in beginsel – ontvankelijk is. De vordering is ingediend door [persoon 1] namens [naam horeca] . Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat de eigenaar van de [naam horeca] [naam bedrijf bv] . is. Uit het dossier volgt dat [persoon 1] de aandeelhouder van [naam bedrijf bv] . is. Het verweer wordt verworpen.
De materiële schadevergoeding
De rechtbank overweegt ten aanzien van de kosten voor het raamherstel (€ 1.514,92) en de RVS achterwand (€ 750,-) dat vaststaat dat door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade ten aanzien van deze goederen is toegebracht. Ondanks dat deze kosten niet zijn onderbouwd door middel van bijvoorbeeld facturen, vindt de rechtbank aannemelijk dat dit de kosten zijn van het herstel van de betreffende schade. De rechtbank begroot de schade daarom op € 1.514,92 voor het raamherstel en € 750,- voor het herstel van de RVS achterwand. De vordering zal voor deze posten worden toegewezen.
Daarnaast overweegt de rechtbank ten aanzien van de huurachterstand van de huurwoning (€ 1.523,67) en de schulden bij [naam bedrijf] (€ 6.730,17) dat deze kosten geen rechtstreekse schade zijn, omdat uit de door de benadeelde partij bij de vordering overgelegde stukken in combinatie met zijn verklaring in de aangifte blijkt dat de huurachterstand en de schulden bij [naam bedrijf] al bestonden voor het bewezenverklaarde. De vordering zal voor deze posten worden afgewezen.
Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van de advocaatkosten (€ 6.503,75), de huurachterstand van het restaurant (€ 19.692,40), de leverancierskosten (€ 5.817,36) en de interieurschade (€ 1.000,-) dat deze posten niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de posten onvoldoende zijn onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering ten aanzien van deze posten bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De immateriële schadevergoedingDe benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (€ 5.000,-). De wetgever stelt hoge eisen aan een dergelijke vordering tot vergoeding van immateriële schade, waar op dit moment nog niet aan is voldaan. De behandeling van de vordering voor dit deel levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
ConclusieDe rechtbank concludeert dat de vordering tot schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 2.264,92, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.

10.De tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 13/153568-19

Bij de stukken bevindt zich de op 22 februari 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/153568-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 26 november 2019 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam. Hierbij is verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. Deze jeugddetentie wordt omgezet naar een gevangenisstraf van zes maanden.

11.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 47, 55, 57, 285, 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie.

12.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en feit 3:
eendaadse samenloop van

1.medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling

en

3.medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen;

ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Verdachte meldt zich na het ingaan van de proeftijd bij reclasseringsinstelling Nederland op het adres [adres 3] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • Verdachte laat zich behandelen door het Fact-team van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
  • Verdachte spant zich in om werk, onbetaald werk en/of een studie of dagbesteding met een vaste structuur te vinden.
  • Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeftaan Reclassering Nederland de
opdrachtals bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht
toezichtte houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
1. STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194185)
2. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194192)
3. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194198)
4. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194204)
5. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194208)
6. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194210)
7. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194214)
8. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194217)
9. 1 STK Wapen (Omschrijving: PL1300-2022112507-6220649)
10. 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022112507-6220650)
11. 1 STK Munitie (mund projectiel) (Omschrijving: PL1300-2022112507-G6194411)
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij [naam horeca]
toe tot een bedrag van € 2.264,92 (tweeduizend tweehonderdvierenzestig euro en tweeënnegentig eurocent)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam horeca] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij [naam horeca]
af tot een bedrag van € 8.253,84 (achtduizend tweehonderddrieënvijftig euro en vierentachtig eurocent).Voornoemd bedrag bestaat uit de huurachterstand van de huurwoning (€ 1.523,67) en de schulden bij [naam bedrijf] (€ 6.730,17).
Bepaaltdat de benadeelde partij [naam horeca]
tot een bedrag van € 38.013,51 (achtendertigduizend dertien euro en eenenvijftig eurocent) nietontvankelijkis in zijn vordering. Voornoemd bedrag bestaat uit de advocaatkosten (€ 6.503,75), de huurachterstand van het restaurant (€ 19.692,40), de leverancierskosten (€ 5.814,36), de interieurschade (€ 1.000,-) en de immateriële schade (€ 5.000,-).
Legt verdachte de verplichtingop ten behoeve van [naam horeca] aan de Staat
€ 2.264,92 (tweeduizend tweehonderdvierenzestig euro en tweeënnegentig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 32 (tweeëndertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 26 november 2019, namelijk 6 (zes) maanden jeugddetentie en gelast dat deze jeugddetentie wordt omgezet naar een
gevangenisstraf van 6 (zes) maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M. Smit en M. van der Horst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2023.
[...]