3.1.Nadere overweging ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 17 december 2022 in Amsterdam tussen verdachte en diens oom, [slachtoffer] , na een bezoek aan een café, een incident heeft plaatsgehad waarbij door verdachte geweld is gebruikt. Verdachte heeft daarbij onder meer [slachtoffer] in zijn gezicht gestompt en, terwijl hij op de grond lag, tegen het hoofd geschopt.
De rechtbank ziet zich primair voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Voor de beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] , in die zin dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg (de dood van [slachtoffer] ) zal intreden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat sprake is geweest van vol opzet.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten (de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid).
De rechtbank stelt vast dat verdachte tijdens het schoppen werklaarzen met stalen neus droeg. De werklaarzen zijn door de politie gewogen waarbij het gewicht is vastgesteld op 892 gram per laars. Dat verdachte met kracht tegen het hoofd heeft geschopt blijkt uit de verklaringen die getuige [getuige] heeft afgelegd. In zijn verklaringen stelt deze getuige onder andere:
“
ik zag dat de man (..) enorm hard tegen het hoofd van zijn slachtoffer begon te schoppen” en “
het schoppen (..) tegen het hoofd was hard en gericht”.
Bij toepassing van fors geweld tegen het hoofd kan onder omstandigheden de dood van het slachtoffer een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd, met daarin vitale organen, zoals hersenen, bijzonder kwetsbaar is. Met het toepassen van fors geweld tegen het hoofd bestaat de aanmerkelijke kans dat ernstig (hersen)letsel wordt toegebracht met (uiteindelijk) de dood tot gevolg. Nu het hier gaat om een feit van algemene bekendheid moet ook verdachte geacht worden hiervan op de hoogte te zijn.
Het dossier bevat geen objectieve medische informatie met betrekking tot het letsel op het hoofd van [slachtoffer] . Desalniettemin stelt de rechtbank, aan de hand van de foto’s in het dossier en de opgeschreven waarnemingen van een verbalisant, vast dat sprake was van ernstig letsel bij [slachtoffer] . Er ontbraken voortanden uit zijn mond, zijn lip was opgezwollen, hij had een blauw oog en wondjes en een grote buil op zijn voorhoofd. Ook hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte fors geweld tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft toegepast.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte niet alleen tijdens, maar ook direct na het incident, zich (verbaal) agressief heeft opgesteld jegens zowel [slachtoffer] als de ter plaatse gekomen politieagenten. Zo heeft verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding en heeft een agent verdachte meerdere malen met kracht weg moeten trekken bij [slachtoffer] . De rechtbank acht deze omstandigheid van belang omdat dit, in aanvulling op de getuigenverklaring, steun biedt voor de vaststelling dat sprake is geweest van gericht geweld richting het slachtoffer.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door het geweld zoals gebruikt door verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven is geroepen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gedraging van verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van letsel met de dood tot gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
Ter terechtzitting heeft de raadsman kort gezegd betoogd dat het opzet bij verdachte zou ontbreken. Hij zou zodanig onder invloed van alcohol zijn geweest dat daardoor het vereiste opzet zou ontbreken. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het dossier bevat geen aanknopingspunten waaruit zou blijken dat verdachte geen voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer zou hebben gehad. Bovendien geldt dat verdachte, door een aanzienlijke hoeveelheid alcohol te nuttigen, zichzelf in een situatie heeft gebracht waar hij, naar eigen zeggen, niks meer van kan herinneren. In juridische terminologie wordt dit aangeduid als een ‘culpa in causa’ situatie.
De rechtbank acht gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om zodanig letsel toe brengen aan [slachtoffer] waardoor hij zou komen te overlijden. De rechtbank acht dan ook de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.