ECLI:NL:RBAMS:2023:2923

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
13/329011-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en belediging van een ambtenaar met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en belediging van een politieambtenaar. De verdachte, geboren in 1988 en woonachtig in Amsterdam, werd ervan beschuldigd op 17 december 2022 tijdens een incident in Amsterdam zijn oom, [slachtoffer], te hebben geschopt terwijl deze op de grond lag. Daarnaast beledigde hij een politieambtenaar met grove scheldwoorden tijdens zijn aanhouding. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen, waarbij getuigenverklaringen en de omstandigheden van het geweld in aanmerking zijn genomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft gecreëerd en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op, alsook een taakstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijtbetuiging en het feit dat hij een mediationtraject met het slachtoffer had doorlopen. De benadeelde partij, [slachtoffer], vorderde schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, waarvan een deel werd toegewezen door de rechtbank. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact daarvan op de samenleving, maar ook de positieve ontwikkeling van de verdachte in zijn persoonlijke leven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/329011-22
Datum uitspraak: 18 april 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.S. Selier, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op 17 december 2022 in Amsterdam
1.
een poging tot doodslag heeft gepleegd op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door tegen het hoofd te schoppen;
als dit niet kan worden bewezen is sprake van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] ;
als dat ook niet kan worden bewezen is sprake van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] ;
2.
politieambtenaar [politieambtenaar] heeft beledigd door tegen hem te zeggen: “Kankerhonden! Kankerhomo’s! Kanker idioten! Jullie zijn mijn kankerbitch! Ik ga jou pakken!” en/of “Ik ga jou pakken. Jij gaat mij 400 euro per dag betalen dat ik binnen zit. Jij bent mijn kankerbitch.”
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Nadere overweging ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 17 december 2022 in Amsterdam tussen verdachte en diens oom, [slachtoffer] , na een bezoek aan een café, een incident heeft plaatsgehad waarbij door verdachte geweld is gebruikt. Verdachte heeft daarbij onder meer [slachtoffer] in zijn gezicht gestompt en, terwijl hij op de grond lag, tegen het hoofd geschopt.
De rechtbank ziet zich primair voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Voor de beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] , in die zin dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg (de dood van [slachtoffer] ) zal intreden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat sprake is geweest van vol opzet.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten (de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid).
De rechtbank stelt vast dat verdachte tijdens het schoppen werklaarzen met stalen neus droeg. De werklaarzen zijn door de politie gewogen waarbij het gewicht is vastgesteld op 892 gram per laars. Dat verdachte met kracht tegen het hoofd heeft geschopt blijkt uit de verklaringen die getuige [getuige] heeft afgelegd. In zijn verklaringen stelt deze getuige onder andere:

ik zag dat de man (..) enorm hard tegen het hoofd van zijn slachtoffer begon te schoppen” en “
het schoppen (..) tegen het hoofd was hard en gericht”.
Bij toepassing van fors geweld tegen het hoofd kan onder omstandigheden de dood van het slachtoffer een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd, met daarin vitale organen, zoals hersenen, bijzonder kwetsbaar is. Met het toepassen van fors geweld tegen het hoofd bestaat de aanmerkelijke kans dat ernstig (hersen)letsel wordt toegebracht met (uiteindelijk) de dood tot gevolg. Nu het hier gaat om een feit van algemene bekendheid moet ook verdachte geacht worden hiervan op de hoogte te zijn.
Het dossier bevat geen objectieve medische informatie met betrekking tot het letsel op het hoofd van [slachtoffer] . Desalniettemin stelt de rechtbank, aan de hand van de foto’s in het dossier en de opgeschreven waarnemingen van een verbalisant, vast dat sprake was van ernstig letsel bij [slachtoffer] . Er ontbraken voortanden uit zijn mond, zijn lip was opgezwollen, hij had een blauw oog en wondjes en een grote buil op zijn voorhoofd. Ook hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte fors geweld tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft toegepast.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte niet alleen tijdens, maar ook direct na het incident, zich (verbaal) agressief heeft opgesteld jegens zowel [slachtoffer] als de ter plaatse gekomen politieagenten. Zo heeft verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding en heeft een agent verdachte meerdere malen met kracht weg moeten trekken bij [slachtoffer] . De rechtbank acht deze omstandigheid van belang omdat dit, in aanvulling op de getuigenverklaring, steun biedt voor de vaststelling dat sprake is geweest van gericht geweld richting het slachtoffer.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door het geweld zoals gebruikt door verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven is geroepen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gedraging van verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van letsel met de dood tot gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
Ter terechtzitting heeft de raadsman kort gezegd betoogd dat het opzet bij verdachte zou ontbreken. Hij zou zodanig onder invloed van alcohol zijn geweest dat daardoor het vereiste opzet zou ontbreken. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het dossier bevat geen aanknopingspunten waaruit zou blijken dat verdachte geen voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer zou hebben gehad. Bovendien geldt dat verdachte, door een aanzienlijke hoeveelheid alcohol te nuttigen, zichzelf in een situatie heeft gebracht waar hij, naar eigen zeggen, niks meer van kan herinneren. In juridische terminologie wordt dit aangeduid als een ‘culpa in causa’ situatie.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om zodanig letsel toe brengen aan [slachtoffer] waardoor hij zou komen te overlijden. De rechtbank acht dan ook de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.2.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 17 december 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 17 december 2022 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [politieambtenaar] (politieagent van de Eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: 'Kankerhonden! Kankerhomo's! Kanker idioten! Jullie zijn mijn Kankerbitch! Ik ga jou pakken!' en 'Ik ga jou pakken. Jij gaat mij 400 euro per dag betalen dat ik binnen zit. Jij bent mijn kankerbitch'.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zou aan hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden moeten worden opgelegd. Daaraan zou een proeftijd van twee jaar moeten worden gekoppeld met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Bij het opleggen van een vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende meegewogen.
De ernst van de feiten
Verdachte was zwaar onder invloed van alcohol en heeft zonder duidelijke aanleiding zeer fors en gericht geweld gebruikt tegen zijn oom [slachtoffer] , waarbij een kans bestond op dodelijke afloop. Verdachte heeft [slachtoffer] in zijn gezicht gestompt waardoor deze ten val kwam. Daarna heeft hij [slachtoffer] , die weerloos op de grond lag, met zijn werklaarzen met stalen neus ten minste éénmaal hard tegen zijn hoofd geschopt. [slachtoffer] heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen. Er ontbraken voortanden uit zijn mond, zijn lip was opgezwollen, hij had een blauw oog en wondjes en een grote buil op zijn voorhoofd. Een ambulancebroeder heeft waargenomen dat [slachtoffer] ook een gebroken enkel had, zoals ook [slachtoffer] zelf heeft verklaard. Uit de stukken van het ziekenhuis OLVG West die door [slachtoffer] bij de vordering tot schadevergoeding zijn gevoegd, blijkt dat [slachtoffer] ongeveer twee weken na het gebeurde geopereerd is aan een fractuur in zijn onderbeen. Dat verdachte door zijn handelen niet nog ernstiger letsel bij of de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt, is te danken aan een omstander die ingreep en de ter plaatste gekomen politieagenten.
Verdachte heeft zich niet alleen tijdens, maar ook direct na het incident, (verbaal) agressief gedragen tegen zowel [slachtoffer] als de ter plaatse gekomen politieagenten. Zo heeft hij zich verzet bij zijn aanhouding en heeft een agent verdachte meerdere keren met kracht weg moeten trekken bij [slachtoffer] . Nadat hij was aangehouden heeft verdachte één van de agenten beledigd door onder andere ‘kankerbitch’ tegen hem te zeggen.
Geweld in de publieke ruimte zorgt in het algemeen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daaraan heeft verdachte bijgedragen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk, als zinloos betiteld, geweld gedurende langere tijd lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dit blijkt ook wel uit de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] en de gegeven toelichting daarop. [slachtoffer] heeft lange tijd niet goed kunnen lopen en is nog altijd onder behandeling bij een fysiotherapeut. Ook kan hij slecht slapen en zal hij binnenkort een behandeling gaan starten bij een psycholoog. De kluswerkzaamheden die hij altijd deed kan hij nu moeilijker uitvoeren omdat hij niet kan tillen.
Verdachte heeft verklaard dat hij dermate onder invloed van alcohol was, dat hij zich niet meer kan herinneren wat er is gebeurd. Kennelijk is verdachte onder invloed van alcohol in staat zich (verbaal) agressief te gedragen en zwaar geweld tegen anderen te gebruiken. Met alle gevolgen van dien. Hij heeft meerdere malen zijn spijt betuigd, schaamt zich voor wat er is gebeurd en wil zijn verantwoordelijkheid nemen, zo ook ter terechtzitting. Verdachte komt hierin op de rechtbank oprecht over. [slachtoffer] heeft ook ter zitting verklaard dat híj verdachte heeft vergeven, hoewel hij het er nog wel erg moeilijk mee heeft. Verdachte en [slachtoffer] hebben een mediationtraject doorlopen en positief afgerond. Hoewel dit de gepleegde feiten niet minder ernstig maakt, neemt de rechtbank dit wel in het voordeel van verdachte mee bij het bepalen van de straf.
Persoonlijke omstandigheden
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het strafblad blijkt dat verdachte wel eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar dat dit geruime tijd geleden is.
De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd. Volgens de reclassering kan er op sociaal maatschappelijk vlak worden gesproken van een stabiele situatie. Verdachte werkt als ZZP’er, woont met zijn gezin in een huurwoning en er is geen sprake van problematische schulden. De kans op herhaling wordt door de reclassering als laaggemiddeld ingeschat. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en hem te verplichten de gedragsinterventie ‘Alcohol & Geweld’, waarmee hij al is gestart, af te ronden.
Straf
De rechtbank vindt het in dit geval niet passend om aan verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal grote gevolgen hebben voor de werkzaamheden van verdachte en voor zijn gezin. Bovendien is verdachte recentelijk niet veroordeeld, wordt de kans op herhaling door de reclassering als laaggemiddeld ingeschat en wordt geen noodzaak gezien tot het inzetten van andere interventies. De rechtbank heeft hierbij verder nog de proceshouding van verdachte betrokken, en het feit dat het mediationtraject positief is afgerond en het slachtoffer ook niet wil dat verdachte terug naar de gevangenis moet.
Net als de officier van justitie is de rechtbank wel van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd om hem ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te plegen.
Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 233 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Daarnaast zal zij als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbinden een meldplicht en deelname aan de gedragsinterventie.

8.De benadeelde partij

8.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 7.047,77 aan vergoeding van materiële schade. Deze schade bestaat uit kosten voor huishoudelijke hulp (€ 1.911,-), tandartskosten (€ 2.261,77), het eigen risico van de zorgverzekering (€ 375,-) en de gederfde inkomsten van klus- en hobbywerkzaamheden (€ 2.500,-). Daarnaast vordert [slachtoffer] een bedrag van € 12.500,- aan vergoeding van immateriële schade.
[slachtoffer] vordert verdachte te veroordelen tot het betalen van de materiële en immateriële schadevergoeding, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakend feit.
8.2.
Materiële schade
De rechtbank acht aannemelijk dat [slachtoffer] als gevolg van het gebeurde langere tijd iemand heeft moeten inschakelen om hem te helpen in het huishouden. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat het toekennen van een vergoeding voor huishoudelijke hulp gedurende tien weken redelijk is. De rechtbank wijst de vordering op dit punt dan ook toe tot een bedrag van € 1.470,-. In de rest van dit gedeelte van de vordering wordt [slachtoffer] niet ontvankelijk verklaard.
De rechtbank wijst de vordering ook toe voor zover die ziet op het eigen risico van de zorgverzekering. Dit betreft een bedrag van € 375,-.
De rechtbank verklaart [slachtoffer] niet ontvankelijk in zijn vordering voor zover die ziet op de tandartskosten. Het stuk dat ter onderbouwing bij de vordering is gevoegd betreft een offerte. Niet duidelijk is dat de kosten ook daadwerkelijk zijn of nog zullen worden gemaakt.
De rechtbank verklaart [slachtoffer] ook niet ontvankelijk in zijn vordering voor zover die ziet op de gederfde inkomsten van klus- en hobbywerkzaamheden. Niet is onderbouwd waaruit de kluswerkzaamheden zouden bestaan, hoe regelmatig deze zouden worden uitgevoerd en wat deze op zouden leveren. [slachtoffer] heeft hierover op zitting enkel verklaard dat het uitvoeren van klusjes hem soms ‘een mazzeltje’ opleverde.
Voor zover [slachtoffer] niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, kan hij deze bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.3.
Immateriële schade
Op grond van de door [slachtoffer] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 4.000,-. In de rest van de vordering wordt [slachtoffer] niet ontvankelijk verklaard en hij kan deze bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.4.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 36f, 45, 57, 266, 267 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
Poging tot doodslag
Feit 2:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (tweehonderd veertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
233 (tweehonderd drieëndertig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
De veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres [adres reclassering] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie Alcohol & Geweld
De veroordeelde neemt actief deel aan de Gedragsinterventie Alcohol & Geweld en rondt deze training positief af.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
 Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderd veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.845,- (zegge duizend achthonderdvijfenveertig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,- (zegge: vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.845,- (zegge vijfduizend achthonderdvijfenveertig) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 64 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling - van der Maarel en A. Briejer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2023.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]