ECLI:NL:RBAMS:2023:2943

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
13/248013-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en vernieling na een vechtpartij in Amsterdam

Op 9 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 39-jarige man, die op 18 juni 2021 in Amsterdam-Oost betrokken was bij een vechtpartij. De verdachte heeft geprobeerd een groep mensen zwaar te mishandelen door met zijn auto, een Renault Clio, meermalen op hen in te rijden. Tijdens de vechtpartij raakte hij een persoon, aangeduid als [slachtoffer], met zijn auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met vol opzet handelde om te doden, maar wel met voorwaardelijk opzet op zware mishandeling. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat er geen sprake was van een onmiddellijke dreiging. De verdachte is veroordeeld tot 180 uur taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de beschadiging van een fiets bewezen verklaard, die de verdachte ook opzettelijk heeft vernield. De rechtbank heeft de teruggave van de auto aan de verdachte gelast, omdat het verbeurdverklaren disproportioneel zou zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.248013.21
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/248013-21 (Promis)
Datum uitspraak: 9 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 9 december 2021 en 25 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Bont, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich op 18 juni 2021 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
poging tot doodslag door meermalen met een personenauto op [slachtoffer] en enkele onbekend gebleven personen in te rijden en [slachtoffer] daarbij te raken, subsidiair tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling;
vernieling van een fiets.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 18 juni 2021 ontstaat er rond 22:30 uur in Amsterdam-Oost een vechtpartij tussen meer personen, waarna met een personenauto, Renault Clio (hierna: de auto) via het fietspad op een groepje personen is ingereden en over een fiets is gereden. Een aantal van die personen is later door de politie geïdentificeerd. Daarbij is verdachte aangemerkt als degene die met de auto meermalen op de vechtende personen is ingereden. Verdachte heeft op de zitting onder meer verklaard dat hij de bestuurder van de auto was en toen hij kwam aanrijden tussen de vechtende personen wilde komen, waarbij hij [slachtoffer] heeft geschaafd met zijn autospiegel.
De rechtbank dient, kort gezegd, de vraag te beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag door op de groep personen in te rijden, subsidiair tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling, en of hij zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 tenlastegelegde vernieling van een fiets.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 2 en de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Verdachte is met zijn auto op een groep personen ingereden en heeft door zo te handelen op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de personen in die groep. Daarnaast heeft verdachte (voorwaardelijk) opzet gehad op vernieling van de fiets. Er is daarbij geen sprake geweest van een situatie waarin verdachte zichzelf of anderen diende te verdedigen.
4.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
Bij feit 1 kan (voorwaardelijk) opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet worden bewezen. Onder meer is hiervoor van belang dat niet objectief is komen vast te staan dat verdachte met de Renault Clio [slachtoffer] of anderen heeft geraakt. Daarnaast is onduidelijk hoe hard verdachte heeft gereden.
Voor feit 2 heeft het volgende te gelden. Nu verdachte bij feit 1 een geslaagd beroep op noodweer toekomt (zie 6.2.) en de vernieling van de fiets een voortgezette handeling van dat feit is, dient verdachte ook van dit feit te worden vrijgesproken door het ontbreken van opzet op en de wederrechtelijkheid van de vernieling.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Feit 1, primair: poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het procesdossier en het onderzoek op de zitting geen concrete aanknopingspunten kunnen worden gevonden om ervan uit te gaan dat verdachte “vol” opzet had om [slachtoffer] en de onbekend gebleven andere personen te doden.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte blijkt evenmin dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] en/of anderen ten gevolge van zijn handelen zouden komen te overlijden. Verdachte reed weliswaar meermalen met een auto in hun richting en de rechtbank stelt vast dat verdachte daarbij [slachtoffer] op enig moment heeft geraakt, maar niet kan worden vastgesteld dat de snelheid waarmee hij dat deed dusdanig hoog was dat hierdoor een aanmerkelijke kans in het leven werd geroepen dat [slachtoffer] en de anderen zouden komen te overlijden en evenmin dat verdachte deze kans ook willens en wetens heeft aanvaard.
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1, primair is tenlastegelegd. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.2.
Feit 1, subsidiair: bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
De camerabeelden van het QO Hotel zijn met instemming van de verdediging op de zitting bekeken. De verdediging is in de gelegenheid gesteld daarover een standpunt in te nemen. De rechtbank heeft het volgende op de beelden waargenomen. De bestuurder van de auto (verdachte) heeft van een korte afstand en na een bocht snel geaccelereerd in de richting van de plaats waar voornoemde vechtpartij plaatsvond. Daarna is hij vooruit op de groep ingereden. Hij is vervolgens nog tweemaal (achteruit én vooruit) op de groep ingereden, waarbij hij steeds korte stuurbewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer] . Hij heeft vóór iedere aanrijding zijn snelheid verhoogd en is telkens gestopt als de personen aan de kant sprongen. Verdachte heeft [slachtoffer] in ieder geval geraakt toen hij achteruit reed.
Vol opzet
De rechtbank is van oordeel dat uit de hierboven beschreven omstandigheden en gedragingen blijkt dat verdachte bij het inrijden op de groep steeds de intentie had om [slachtoffer] te raken. Verdachte heeft [slachtoffer] ook met de zijkant van zijn auto geraakt terwijl hij achteruit reed. Naar algemene ervaringsregels roept het met enige snelheid met een auto – een vervoersmiddel met niet te verwaarlozen massa – inrijden op personen in ieder geval de aanmerkelijke kans in het leven dat die personen daardoor zwaar lichamelijk letsel oplopen. Dat is ook het geval als de auto niet erg hard rijdt. Gelet op het voorgaande kan op basis van de uiterlijke verschijningsvorm worden aangenomen dat verdachte vol opzet had op zware mishandeling van [slachtoffer] . Verdachte is willens en wetens op hem ingereden. Het is slechts aan de snelle reactie van [slachtoffer] te danken dat verdachte hem niet daadwerkelijk heeft aangereden. Dat niet kan worden vastgesteld met welke snelheid verdachte steeds inreed op [slachtoffer] maakt dit oordeel niet anders.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank overweegt vervolgens voor de onbekend gebleven personen dat de doelgerichte gedragingen van verdachte in de richting van [slachtoffer] naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer waren gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat verdachte op de koop toe heeft genomen dat anderen, die om [slachtoffer] heen stonden, zwaar gewond zouden raken. Verdachte heeft daarmee de aanmerkelijke kans bewust aanvaard dat de andere, onbekend gebleven personen in de groep zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Van concrete indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte voornoemde aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] en voorwaardelijk opzet heeft gehad op de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de overige, onbekend gebleven personen.
4.4.3.
Feit 2: beschadiging fiets
Op de beelden, die op de zitting zijn bekeken, is te zien dat de bestuurders van de auto na de vechtpartij enkele meters achteruit rijdt, waarbij de auto tegen of over een fiets rijdt. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij inderdaad met zijn auto over een fiets is gereden. Uit de aangifte van [naam] blijkt onder meer dat de wielen van haar fiets waren verbogen.
De rechtbank volgt de verdediging niet in de stelling dat verdachte met de auto uit (putatief) noodweer over de fiets is gereden. Verdachte heeft de fiets willens en wetens beschadigd toen de vechtpartij al was opgebroken en verscheidene aanwezigen in auto’s waren verdwenen. Door het tijdsverloop was op dat moment geen sprake van een
ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen de verdachte zichzelf of anderen noodzakelijk diende te verdedigen. Dit geldt ook voor de omstandigheid waarin verdachte dacht dat sprake was van dreigend gevaar.
Nu de rechtbank hiervoor tot het oordeel is gekomen dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen. De rechtbank verwerpt de verweren.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van een fiets.

5.Vrijspraak en bewezenverklaring

5.1.
Vrijspraak van feit 1, primair
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1, primair is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
5.2.
Bewezenverklaring van feit 1, subsidiair en feit 2
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1, subsidiair:
op 18 juni 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] en andere onbekend gebleven personen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door hem bestuurde personenauto meermalen:
- op het trottoir en de berm heeft gereden en
- voetgangers op korte afstand heeft genaderd en heeft gepasseerd en
- vooruit op meer personen heeft ingereden en
- achteruit op meer personen heeft ingereden en daarbij één persoon, [slachtoffer] , met de zijkant van de door hem bestuurde personenauto heeft geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
op 18 juni 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, die aan [naam] toebehoorde, heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij feit 1 geen sprake is geweest van een situatie waarin verdachte zichzelf of anderen diende te verdedigen. Daarnaast voldoet het gedrag van verdachte nadat er werd geschoten, niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging komt bij bewezenverklaring van feit 1, primair of subsidiair, verdachte een geslaagd beroep op noodweer toe. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat, net nadat hij was komen aanrijden, hij zag dat de bestuurder van een andere auto een vuurwapen op hem richtte. De situatie was reëel dat dit vuurwapen later daadwerkelijk zou worden gebruikt, hetgeen ook is gebeurd. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van een anders lijf, namelijk van dat van kennissen van verdachte die zich in de vechtpartij bevonden. Het handelen van verdachte, te weten door op de menigte af te rijden om het gevecht te doen stoppen, was gerechtvaardigd, proportioneel en subsidiair.
Subsidiair komt verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toe, en meer subsidiair zou een beroep op putatief noodweer moeten slagen. Bij verdachte ontstond namelijk een hevige gemoedsbeweging toen zijn kennissen werden aangevallen. Omdat hij bang was dat er een vuurwapen zou worden gebruikt, is hij met zijn auto op de groep ingereden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op (putatief) noodweer(exces) is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en van een handeling, geboden door de noodzakelijke verdediging daartegen.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de kennissen van verdachte waartegen verdachte hen kon en moest verdedigen. Hiervoor is het volgende redengevend. Verdachte heeft, voorafgaand en tijdens de zitting, wisselend en niet consistent verklaard over de aanleiding waardoor hij op de groep is ingereden en het moment waarop hij enig vuurwapen zou hebben gezien. Daarnaast werden pas schoten gelost nadat hij al driemaal op de groep was ingereden. Mede gelet op de inhoud van de camerabeelden die op de zitting zijn bekeken, wordt daarmee de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen uitgesloten. Verdachte kon daarom ook niet redelijkerwijs in de veronderstelling verkeren dat van de onbekend gebleven personen een onmiddellijk dreigend gevaar van een wederrechtelijke aanranding uitging.
Nu de rechtbank van oordeel is dat het niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie, slaagt het beroep op noodweerexces en putatief noodweer ook niet.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van één jaar.
De officier van justitie heeft daarbij onder meer gewezen op de ernst van feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, het tijdsverloop, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de persoonlijke omstandigheden zoals die voortvloeien uit het reclasseringsrapport van 19 november 2021. Ook heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring (en geen ontslag van alle rechtsvervolging) komt, heeft de raadsman erop gewezen dat de eis van de officier van justitie als disproportioneel moet worden aangemerkt. Het is nu anderhalf jaar na het tenlastegelegde en het gaat goed met verdachte. De raadsman heeft daarbij gewezen op het blanco strafblad van verdachte, het reclasseringsrapport en de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder dat hij thuis de enige kostwinner is.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige poging tot zware mishandeling door met een auto meermalen op een groep mensen in te rijden, waarbij hij het voornamelijk op één persoon, meergenoemde [slachtoffer] , gemunt had. Hij heeft daarmee niet alleen [slachtoffer] , maar ook anderen ernstig in gevaar gebracht. Het feit dat geen van allen daarbij zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen is een omstandigheid die geenszins aan de verdachte te danken is, maar uitsluitend aan hun snelle reactie. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen daar aanwezige voetgangers in gevaar gebracht, waaronder een kind. Het had heel anders kunnen aflopen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan beschadiging van een fiets, door daar met zijn auto overheen te rijden. Dit is een vervelend feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 maart 2023. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsadvies van
19 november 2021 en hetgeen op de zitting door verdachte over zijn persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht. De reclassering heeft opgemerkt dat verdachte zijn leven goed op orde heeft. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. De reclassering heeft de indruk dat het tenlastegelegde gezien kan worden als een incident. Gezien bovengenoemde acht de reclassering enige interventies niet geïndiceerd.
Op zich rechtvaardigen de aard en ernst van het met een auto het inrijden op personen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft echter zijn leven op de rit, heeft een eigen bedrijf, de (financiële) zorg over een gezin en heeft sinds 18 juni 2021 geen nieuwe feiten gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting en – voornamelijk – de strafmodaliteit af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht zowel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, als een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid niet opportuun. Wel legt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren met aftrek en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte is een personenauto (Renault Clio) met kenteken [kenteken] in beslag genomen.
9.1
Standpunten op de zitting
De officier van justitie heeft verzocht de Renault Clio verbeurd te verklaren, omdat verdachte de feiten met die auto heeft gepleegd.
De raadsman heeft verzocht de auto terug te geven aan verdachte, nu er bij hem geen sprake was van een bewust wilsbesluit om zijn auto op die manier in te zetten.
9.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gelast de teruggave van de personenauto aan verdachte, die aan verdachte toebehoort. Hoewel verdachte de feiten met de Renault Clio heeft gepleegd, heeft de rechtbank daarbij onder meer de waarde van de auto meegewogen. Daarnaast lijkt het erop dat de bewezenverklaarde feiten als incident dienen te worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden het verbeurdverklaren van de auto disproportioneel is.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57,
302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1, subsidiair:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
Feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 3 (drie) maanden, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Gelast de teruggave aan veroordeelde van:
- 1 STK Personenauto met kenteken [kenteken] (omschrijving: G6068114; zwart; merk: Renault; chassisnummer: [nummer] ; bouwjaar 2014).
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2023.