ECLI:NL:RBAMS:2023:2961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
C/13/732272 / KG ZA 23-315
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over verkoop van winkel tussen Authentieke Koffie en Thee B.V. en gedaagde

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderden Authentieke Koffie en Thee B.V. en [eiser 2] een verbod voor [gedaagde] om de exploitatie van hun winkel te verkopen aan een derde, anders dan aan hen of een aan hen gelieerde entiteit. Dit kort geding volgde op een eerdere bodemprocedure waarin de vordering van [eiser 2] tot nakoming van een koopovereenkomst was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de maatstaf voor het executiegeschil van toepassing was, zoals vastgesteld in het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019. De rechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat het belang van [eiser 2] bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij de verkoop van de winkel. De rechter verbiedt [gedaagde] om de winkel te verkopen totdat er in hoger beroep is beslist over de verplichting tot levering van de exploitatie van de winkel aan [eiser 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/732272 / KG ZA 23-315 CdK/MV
Vonnis in kort geding van 10 mei 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTHENTIEKE KOFFIE EN THEE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie bij dagvaarding van 21 april 2023,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. Th.C. Visser te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.F. Hilberdink te Amsterdam.
Eisers zullen hierna ook Authentieke Koffie en Thee en [eiser 2] worden genoemd. Gedaagde zal hierna ook [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het kort geding is gelijktijdig behandeld met het verzoek van Authentieke Koffie en Thee en [eiser 2] tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [gedaagde] , dat op 26 april 2023 is ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank (C/13/732915 KG RK 23/733). De voorzieningenrechter heeft bepaald dat [gedaagde] op dit verzoek moet worden gehoord. Op dit verzoek wordt bij aparte beschikking beslist.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 2 mei 2023 hebben Authentieke Koffie en Thee en [eiser 2] de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft mede aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord verweer gevoerd, en vervolgens een vordering in reconventie ingesteld. Authentieke Koffie en Thee en [eiser 2] hebben de vordering in reconventie bestreden.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig: [eiser 2] en [partner van eiser 2] met
mr. Visser en [gedaagde] met mr. Hilberdink.
Na verder debat is vonnis bepaald op 16 mei 2023. Nadien zijn de raadslieden van partijen ervan in kennis gesteld dat op 10 mei 2023 vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt het pand aan de [adres] . Sinds 2000 drijft zij in dat pand onder de naam [naam winkel] een winkel in koffie, thee en kruiden.
2.2.
Authentieke Koffie en Thee is een vennootschap van [eiser 2] . Waar mogelijk zullen zij hierna gezamenlijk als [eiser 2] worden aangeduid.
2.3.
Bij dagvaarding van 20 juni 2019 heeft Authentieke Koffie en Thee (toen nog onder een andere naam) bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een kort geding aanhangig gemaakt tegen [gedaagde] . Gevorderd is – kort gezegd – nakoming van de overeenkomst op grond waarvan [gedaagde] de winkel aan [eiser 2] had verkocht. Ter ondersteuning van zijn vordering heeft [eiser 2] destijds een viertal (niet getekende) overeenkomsten in het geding gebracht: een vaststellings-overeenkomst, een arbeidsovereenkomst ingaande op 1 januari 2019, een indeplaatsstellingsovereenkomst en een koopovereenkomst per 1 januari 2019. Dit kort geding is na de mondelinge behandeling op 25 juni 2019 pro forma aangehouden in verband met mediation. Omdat de mediation niet succesvol is afgerond, is op 23 juli 2019 vonnis gevraagd.
2.4.
Bij vonnis van 31 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter de vordering van [eiser 2] afgewezen. Hiertoe is – samengevat – weergegeven overwogen dat partijen weliswaar vergaand hebben onderhandeld, maar dat het niet tot een getekende overeenkomst is gekomen en dat zij het niet eens zijn geworden, onder meer omdat partijen nog € 27.500,- uit elkaar lagen. Ook is van belang geacht dat (de advocaat van) [eiser 2] op 3 mei 2019 een e-mail heeft gestuurd waarin aan [gedaagde] een ultimatum is gesteld tot 18.00 uur die dag. In die e-mail staat: “
Daarna vervallen de gemaakte afspraken en blijft de winkel bij [naam 2] .
2.5.
Op 15 juli 2019, dus na de mondelinge behandeling en vóór het wijzen van het vonnis in het hiervoor genoemde kort geding, heeft [eiser 2] een verzoekschrift ingediend tot het leggen van conservatoir (derden)beslag ten laste van [gedaagde] . In dit verzoek is opgenomen dat de mediation is mislukt en dat [eiser 2] in afwachting van het vonnis in een onzekere situatie verkeert, onder meer omdat hij al € 107.997,32 in de winkel heeft geïnvesteerd. Indien [gedaagde] in de tussentijd de winkel zou verkopen aan een derde zou [eiser 2] geen verhaalsmogelijkheden meer hebben, aldus het beslagrekest. Hij wenste daarom derdenbeslag te leggen onder een aantal banken, alsmede beslag onder [gedaagde] zelf op haar bezittingen, te weten de inventaris van de winkel (met uitzondering van de handelsvoorraad en de persoonlijke bezittingen van werknemers).
2.6.
Op 15 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter het beslagverlof verleend. De vordering van [eiser 2] is hierbij begroot op € 140.000,- (inclusief rente en kosten). Bepaald is dat de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld binnen 14 dagen na eerste beslaglegging.
2.7.
Blijkens een exploot van de deurwaarder van 23 juli 2019 zijn op die dag de roerende goederen die zich bevinden in de winkel van [gedaagde] in conservatoir beslag genomen. Het exploot bevat een lijst van die goederen.
2.8.
Nadat de vordering van [eiser 2] in kort geding bij vonnis van 31 juli 2019 (zie 2.4) was afgewezen is hij bij dagvaarding van 5 augustus 2019 bij deze rechtbank een bodemprocedure gestart tegen [gedaagde] . In die bodemprocedure is op 11 juli 2022 een eindvonnis gewezen. Hierin is – net als in het kortgedingvonnis – overwogen dat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, onder meer omdat partijen het niet eens waren over de hoogte van de koopsom. Omdat [eiser 2] reeds verschillende bedragen had geïnvesteerd in de winkel, heeft hij subsidiair betaling door [gedaagde] van een bedrag van € 143.492,67 gevorderd. Van dit bedrag is in het eindvonnis € 36.868,16 toegewezen. In reconventie is [eiser 2] veroordeeld tot betaling van € 14.782,20 aan [gedaagde] . Nadat door [eiser 2] executoriaal beslag is gelegd ten laste van [gedaagde] is – na verrekening van hetgeen in conventie en reconventie is toegewezen – ruim € 22.000,- aan [eiser 2] betaald.
2.9.
[eiser 2] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 11 juli 2022. Een kopie van de memorie van grieven heeft [eiser 2] als productie 10 in het geding gebracht. Die memorie zal, blijkens de dagvaarding in dit kort geding, in mei 2023 bij het gerechtshof worden ingediend.
2.10.
[eiser 2] heeft vernomen dat [gedaagde] plannen heeft de winkel aan een derde ( [naam 1] ) te verkopen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Authentieke Koffie en Thee en [eiser 2] vorderen – kort gezegd – [gedaagde] te verbieden om tot verkoop en levering van de exploitatie van de winkel over te gaan anders dan aan [eiser 2] of aan een aan [eiser 2] gelieerde entiteit, een en ander op straffe van een eenmalige dwangsom van € 100.000,-, een en ander totdat in het onder 2.9 bedoelde hoger beroep definitief is beslist over de verplichting tot levering van de exploitatie van de winkel door [gedaagde] aan [eiser 2] en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2.
Authentieke Koffie en Thee en [eiser 2] stellen hiertoe – samengevat weergegeven – dat [gedaagde] in de loop van 2018 onder meer wegens forse huurverhogingen en een huurachterstand van bijna € 30.000,- de exploitatie van de winkel niet langer financieel kon bolwerken. Het gaat om een eeuwenoude winkel in koffie en thee en [eiser 2] zag hiervan de waarde in voor het straatbeeld in Amsterdam. Hij is [gedaagde] daarom in praktisch en financieel opzicht gaan bijspringen, hetgeen er uiteindelijk toe heeft geleid dat [eiser 2] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat hij de winkel per 1 januari 2019 zou overnemen. [eiser 2] heeft haar bij wijze van betaling van de overeengekomen koopsom van € 5.000,- een lening ter hoogte van dat bedrag kwijtgescholden. Ook heeft [eiser 2] andere (huur)schulden van [gedaagde] overgenomen. [gedaagde] zou in dienst blijven van de winkel en zij zou de woning boven de winkel mogen blijven gebruiken. Vanaf 1 januari 2019 zijn partijen gaan handelen conform deze afspraken. Enkel een handtekening onder de betreffende overeenkomsten ontbrak. Dat partijen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst blijkt er onder meer uit dat [eiser 2] zijn partner ( [partner van eiser 2] ) heeft aangesteld om werkzaamheden te verrichten in de winkel, dat hij lopende juridische procedures tegen de verhuurder heeft overgenomen en de kosten daarvoor heeft voldaan en dat [gedaagde] tegen een basisloon in dienst is gekomen van de winkel. [gedaagde] heeft zich na enige maanden plotsteling op het standpunt gesteld dat geen overeenkomst tot stand was gekomen; zij meende – nadat zij een nieuwe advocaat naar de zaak had laten kijken – voort te kunnen onderhandelen over de hoogte van de koopsom. Omdat [eiser 2] er – in het kader van de indeplaatsstelling – een groot belang bij had dat de overeenkomsten alsnog werden getekend, heeft hij [gedaagde] op 3 mei 2019 een “ultimatum” gesteld. Dit kwam voort uit frustratie over het feit dat zij plotseling € 27.500,- extra verlangde (terwijl [eiser 2] haar financieel al zo goed had geholpen) en kan niet zo worden uitgelegd dat hij van de koopovereenkomst af wilde. [gedaagde] heeft uiteindelijk de partner van [eiser 2] met behulp van de politie de toegang tot de winkel ontzegd. [eiser 2] verlangt nog steeds nakoming van de koopovereenkomst en hij heeft goede gronden om aan te nemen dat het bodemvonnis in hoger beroep zal worden vernietigd. Subsidiair is hij van mening dat [gedaagde] alle bedragen die hij in de winkel heeft geïnvesteerd aan hem moet terugbetalen. Hij heeft die vordering thans becijferd (en met facturen onderbouwd) op € 145.604,64. Inmiddels is [eiser 2] benaderd door een derde
( [naam 1] ), die stelt de winkel te hebben gekocht en daarvoor ook al een aanbetaling te hebben gedaan. Ook heeft die koper zijn intrek reeds genomen in de woning boven de winkel. Vanwege het conservatoir beslag dat door [eiser 2] is gelegd (zie 2.7) kan verkoop en levering van de winkel nog niet plaatsvinden, maar indien de winkel desondanks aan een derde zou worden overgedragen zou dit rampzalig zijn voor [eiser 2] . Mocht hij het hoger beroep winnen, dan zou hij naar de winkel kunnen fluiten. Ook zal [gedaagde] dan geen verhaal meer bieden voor de geldvordering van [eiser 2] . Hij probeert dan ook met dit kort geding overdracht aan een derde te verhinderen. Hij heeft hierbij een spoedeisend belang.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen en aanspraak gemaakt op haar daadwerkelijke advocaatkosten (€ 8.500,-).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert – kort gezegd – het volgende:
1. opheffing van het op 23 juli 2019 gelegde conservatoire beslag (zie 2.7), subsidiair tegen zekerheidsstelling van het bedrag van € 4.000,- (de executiewaarde – blijkens een in het geding gebracht taxatierapport – van de beslagen goederen);
2. [eiser 2] te verbieden om anders dan via de advocaat van [gedaagde] contact op te nemen met [naam 1] , op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per keer;
3. met hoofdelijke veroordeling van Authentieke Koffie en Thee en [eiser 2] in de proces- en nakosten.
4.2.
[gedaagde] stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat het haar gezien het kortgedingvonnis en het bodemvonnis vrij staat haar winkel aan een derde te verkopen. In het kader van de voorgenomen verkoop aan [naam 1] heeft zij een groot belang bij opheffing van het conservatoir beslag dat [eiser 2] in 2019 heeft gelegd. De waarde van de beslagen goederen staat niet in verhouding tot de (afgewezen) vordering van [eiser 2] . Het in de bodemprocedure toegewezen bedrag is inmiddels door (namens) [gedaagde] voldaan. Ook heeft [gedaagde] een bankgarantie aangeboden ter hoogte van € 4.000,- (de executiewaarde van de beslagen goederen), maar dit aanbod is door [eiser 2] afgewezen.
Omdat [eiser 2] [naam 1] steeds belt, bezoekt en berichten stuurt, kennelijk met het oogmerk om hem bang te maken, vordert [gedaagde] een contactverbod.
4.3.
Authentieke Koffie en Thee en [eiser 2] hebben verweer gevoerd.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
In de bodemprocedure heeft [eiser 2] primair gevorderd voor recht te verklaren dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Ook heeft [eiser 2] primair gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van die koopovereenkomst. Bij vonnis van 11 juli 2022 zijn deze vorderingen afgewezen. Onder meer tegen dat oordeel heeft [eiser 2] hoger beroep in gesteld bij het gerechtshof. Thans is [gedaagde] voornemens de winkel aan een derde te verkopen. Verkoop aan een derde zou er volgens [eiser 2] naar alle waarschijnlijkheid toe leiden dat hij met lege handen komt te staan, mocht hij in hoger beroep gelijk krijgen. Een vonnis, zoals het vonnis van 11 juli 2022, waarin een vordering wordt afgewezen kan niet worden geëxecuteerd in de letterlijke zin van het woord, maar verkoop aan een derde kan desalniettemin worden aangemerkt als een soort van tenuitvoerlegging op grond van dat vonnis. [eiser 2] heeft voorshands dan ook terecht aangevoerd dat zijn vordering in dit kort geding moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf die geldt in een executiegeschil.
5.2.
Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) geldt in een executiegeschil de volgende maatstaf. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere beroep, uitvoerbaar dient te zijn. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde (in dit “omgedraaide geval” gaat het dan om [eiser 2] ) bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen (in dit “omgedraaide geval” gaat het dan om [gedaagde] ), bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
5.3.
Van een kennelijke misslag in het bodemvonnis van 11 juli 2022 is geen sprake. Een afweging van belangen valt in dit geval echter uit in het voordeel van [eiser 2] en [gedaagde] zal de winkel dus nog niet mogen verkopen aan Van der Meer. Verkoop van de winkel aan een derde leidt voor [eiser 2] naar alle waarschijnlijkheid tot onomkeerbare gevolgen. [eiser 2] heeft in dat verband terecht aangevoerd dat hij in dat geval met lege handen komt te staan, mocht hij in hoger beroep gelijk krijgen. [gedaagde] heeft geen argumenten aangevoerd waarom zij niet zou kunnen wachten met verkoop van haar winkel tot in het hoger beroep is beslist. Zij heeft geen spoedeisend belang gesteld bij verkoop van de winkel en zij heeft evenmin aangevoerd waarom de beoogd koper er een spoedeisend belang bij heeft om de winkel nu of zo snel mogelijk te verwerven. Indien duidelijk zou zijn dat het hoger beroep van [eiser 2] op voorhand volstrekt kansloos zou zijn, zou de belangenafweging mogelijk anders uitvallen, maar dat is niet het geval. [eiser 2] heeft in dit kort geding immers uitgebreid betoogd dat wèl een koopprijs was afgesproken en dat – ondanks het feit dat de schriftelijke overeenkomsten niet waren ondertekend – er sprake was van wilsovereenstemming, die er onder meer uit bleek dat in de periode januari tot mei 2019 op tal van punten (aantoonbaar) uitvoering is gegeven aan de overeenkomst. Ook heeft hij betoogd dat zijn e-mail van 3 mei 2019 (“
Daarna vervallen de gemaakte afspraken en blijft de winkel bij [naam 2] .”) anders moet worden uitgelegd dan in de eerdere vonnissen is gedaan. Dit zijn allemaal aspecten die, aldus [eiser 2] , in de beoordeling in het vonnis van 11 juli 2022 onderbelicht zijn en in hoger beroep dus anders kunnen uitpakken. Tot slot is in dit kader van belang, aldus [eiser 2] , dat in het bodemvonnis is geoordeeld dat hij een bedrag van € 36.868,16 in de winkel heeft geïnvesteerd, hetgeen eveneens duidt op het definitief zijn van de koopovereenkomst.
5.4.
Bij het oordeel dat het hoger beroep moet worden afgewacht gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat vanaf nu voortvarend zal worden geprocedeerd in hoger beroep. Indiening van de memorie van grieven is vijf keer aangehouden, maar er wordt thans vanuit gegaan dat die memorie 9 mei 2023 is ingediend. De vordering zal overigens niet worden toegewezen totdat
definitief(dat wil zeggen in kracht van gewijsde) in hoger beroep is beslist.
5.5.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als hierna is beslist.
5.6.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Authentieke Koffie en Thee en [eiser 2] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,73
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.861,73

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Toewijzing van de (subsidiaire) geldvordering van [eiser 2] is in het bodemvonnis beperkt tot € 36.868,16. Na het leggen van executoriaal beslag is dit bedrag voldaan, gedeeltelijk door middel van verrekening. Blijkens het beslagrekest van 15 juli 2019 bedroeg de begrote vordering van [eiser 2] een hoger bedrag dan het toegewezen bedrag (te weten € 140.000,- inclusief rente en kosten), zodat het conservatoir beslag, nu het bodemvonnis nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, niet is komen te vervallen. [gedaagde] vordert thans in reconventie opheffing van dit beslag. Deze vordering zal niet worden toegewezen, nu de vordering van [eiser 2] in hoger beroep (waarin de hoofdsom inmiddels is becijferd op € 146.667,29) niet summierlijk ondeugdelijk is in de zin van artikel 705 lid 2 Rv, ondanks dat de bodemrechter die vordering grotendeels heeft afgewezen. [gedaagde] heeft ook geen zwaarwegend belang bij opheffing van het beslag, nu de vordering in conventie wordt toegewezen en zij uit dien hoofde toch niet tot verkoop van de winkel mag overgaan. Zij heeft om diezelfde reden evenmin belang bij opheffing van het beslag tegen zekerheidsstelling van een bedrag van € 4.000,- nog daargelaten dat [eiser 2] heeft bestreden dat de executiewaarde van de beslagen goederen (slechts) € 4.000,- bedraagt.
6.2.
De vordering [eiser 2] te verbieden contact op te nemen met [naam 1] zal worden afgewezen, nu die vordering ziet op bescherming van een derde die in deze procedure niet is betrokken.
6.3.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Vanwege de samenhang met het geding in conventie worden de kosten aan de zijde van Authentieke Koffie en Thee en [eiser 2] begroot op nihil.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
verbiedt [gedaagde] om tot verkoop en levering van de exploitatie van de winkel over te gaan anders dan aan [eiser 2] of aan een aan [eiser 2] gelieerde entiteit, een ander op straffe van een eenmalige dwangsom van € 50.000,-, een en ander totdat in het onder 2.9 bedoelde hoger beroep is beslist over de verplichting tot levering van de exploitatie van de winkel door [gedaagde] aan [eiser 2] ,
7.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Authentieke Koffie en Thee en [eiser 2] tot op heden begroot op € 1.861,73,
7.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.5.
weigert de gevraagde voorziening,
7.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Authentieke Koffie en Thee en [eiser 2] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MV