Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[eiser 2],
1.De procedure
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig: [eiser 2] en [partner van eiser 2] met
mr. Visser en [gedaagde] met mr. Hilberdink.
2.De feiten
Daarna vervallen de gemaakte afspraken en blijft de winkel bij [naam 2] .”
3.Het geschil in conventie
( [naam 1] ), die stelt de winkel te hebben gekocht en daarvoor ook al een aanbetaling te hebben gedaan. Ook heeft die koper zijn intrek reeds genomen in de woning boven de winkel. Vanwege het conservatoir beslag dat door [eiser 2] is gelegd (zie 2.7) kan verkoop en levering van de winkel nog niet plaatsvinden, maar indien de winkel desondanks aan een derde zou worden overgedragen zou dit rampzalig zijn voor [eiser 2] . Mocht hij het hoger beroep winnen, dan zou hij naar de winkel kunnen fluiten. Ook zal [gedaagde] dan geen verhaal meer bieden voor de geldvordering van [eiser 2] . Hij probeert dan ook met dit kort geding overdracht aan een derde te verhinderen. Hij heeft hierbij een spoedeisend belang.
4.Het geschil in reconventie
1. opheffing van het op 23 juli 2019 gelegde conservatoire beslag (zie 2.7), subsidiair tegen zekerheidsstelling van het bedrag van € 4.000,- (de executiewaarde – blijkens een in het geding gebracht taxatierapport – van de beslagen goederen);
2. [eiser 2] te verbieden om anders dan via de advocaat van [gedaagde] contact op te nemen met [naam 1] , op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per keer;
3. met hoofdelijke veroordeling van Authentieke Koffie en Thee en [eiser 2] in de proces- en nakosten.
Omdat [eiser 2] [naam 1] steeds belt, bezoekt en berichten stuurt, kennelijk met het oogmerk om hem bang te maken, vordert [gedaagde] een contactverbod.
5.De beoordeling in conventie
Daarna vervallen de gemaakte afspraken en blijft de winkel bij [naam 2] .”) anders moet worden uitgelegd dan in de eerdere vonnissen is gedaan. Dit zijn allemaal aspecten die, aldus [eiser 2] , in de beoordeling in het vonnis van 11 juli 2022 onderbelicht zijn en in hoger beroep dus anders kunnen uitpakken. Tot slot is in dit kader van belang, aldus [eiser 2] , dat in het bodemvonnis is geoordeeld dat hij een bedrag van € 36.868,16 in de winkel heeft geïnvesteerd, hetgeen eveneens duidt op het definitief zijn van de koopovereenkomst.
definitief(dat wil zeggen in kracht van gewijsde) in hoger beroep is beslist.
1.079,00