8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft aangeefster, een jonge en voor hem onbekende vrouw, verkracht en aangerand. Dit gebeurde ’s nachts, onverhoeds en voor haar huis; een plek waar zij zich bij uitstek veilig hoort te voelen. Verdachte heeft – zonder ook maar op enige manier acht te slaan op de gevoelens van aangeefster – haar met geweld op ernstige wijze geschonden in haar lichamelijke integriteit. Dat de impact van zijn handelen grote gevolgen heeft gehad voor aangeefster, blijkt ook uit het dossier; aangeefster was ten tijde van de feiten zo bang, dat meerdere mensen wakker zijn geworden door haar geschreeuw en het alarmnummer hebben gebeld. Aangeefster zou vanwege het incident zelfs willen verhuizen en is bang dat zij verdachte weer tegen zal komen op straat.
Zowel in zijn verklaringen bij de politie als ter terechtzitting, heeft verdachte er geen blijk van gegeven de ernst van zijn handelen in te zien.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in de afgelopen jaren voor uiteenlopende feiten, waaronder veel winkeldiefstallen, is veroordeeld, echter niet voor een zedendelict.
Drs. J. Yntema, GZ-psycholoog, heeft op 29 maart 2023 een psychologische rapportage over verdachte uitgebracht. De psycholoog komt tot de conclusie dat bij betrokkene sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en een depressieve stoornis. Daarnaast is er sprake van een ten hoogste zwakbegaafd niveau van functioneren. Waarschijnlijk is ook sprake van een oorlogstrauma, maar de diagnose posttraumatische stressstoornis kan op dit moment nog niet worden gesteld. Zijn problematiek leidt tot ernstig disfunctioneren op meerdere levensgebieden, zoals wonen, werk, relaties en contacten met justitie.
Mogelijk is sprake geweest van enige doorwerking van de ernstige stoornis in het gebruik van alcohol in de ten laste gelegde feiten maar er kan echter niet beoordeeld worden in welke mate er sprake is van een doorwerking.
Betrokkene kan vanwege zijn beperkte capaciteiten de gevolgen van zijn overmatig alcoholgebruik op zijn gedrag moeilijk inschatten en heeft vanwege zijn ernstige verslaving in combinatie met zijn zwakbegaafdheid en beperkte coping, onvoldoende controle over het gebruik van alcohol.
Tot op heden heeft de ingezette (vrijwillige) hulpverlening onvoldoende tot een structurele gedragsverandering geleid. Dit heeft grotendeels te maken met zijn (terugval in) alcoholgebruik. Betrokkene wil wel hulp, maar het lukt hem, vanwege zijn verslaving en andere beperkingen, niet om zijn leven in goede banen te leiden. De rapporteur adviseert om betrokkene in eerste instantie te laten stabiliseren door middel van een langdurige klinische opname. Zodra betrokkene gestabiliseerd is, zal hij naar verwachting beter in staat zijn om zich te houden aan reclasseringstoezicht, aangezien hij hier wel ontvankelijk voor is. Ook kan er tijdens een klinische opname ingezet worden op verdiepende diagnostiek om te kijken wat betrokkene nodig heeft.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van GGZ Fivoor Den Haag van 17 april 2023 is te lezen dat verdachte in 2010 uit Eritrea is gevlucht en uiteindelijk in Nederland asiel heeft gekregen. Betrokkene is ten gevolge van de coronapandemie zijn baan verloren, in de financiële problemen geraakt en dakloos geworden. Daarnaast is betrokkene sociaal geïsoleerd geraakt nadat hij in 2016 werd gediagnostiseerd met een HIV-virusinfectie. Hij is in een afglijdende schaal alcohol gaan gebruiken.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering acht intensieve interventies, zoals een langdurige klinische opname wenselijk. Binnen deze klinische opname dient allereerst aandacht te zijn voor de alcoholverslaving zodat vervolgens gewerkt kan worden aan de overige problematiek en geschiedenis van antisociale gedragingen. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden, een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijk opvang, een contact- en locatieverbod, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole. Tevens heeft de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden geadviseerd.
Ter terechtzitting heeft de reclasseringswerker de heer V. Grimbergen, bevestigd dat inmiddels een indicatiestelling is afgegeven en dat een kliniek in beeld is. Echter is er nog geen duidelijkheid wanneer verdachte aldaar terecht kan. Om tot resultaat te komen zal de klinische opname maximaal een jaar moeten duren.
Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, tot een bewezenverklaring komt van verkrachting, komt zij tot een aanmerkelijk zwaardere straf dan gevorderd.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Zij is met de psycholoog en de reclassering van oordeel dat de aard en ernst van de bij verdachte aanwezige problematiek een langdurige klinische opname noodzakelijk maken. Het is belangrijk dat verdachte eerst zijn alcoholverslaving onder controle krijgt, voordat met succes gewerkt kan worden aan de overige problematiek. De rechtbank zal daarom de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden overnemen, met uitzondering van het contact- en locatieverbod met betrekking tot aangeefster [slachtoffer] . Nu verdachte het slachtoffer willekeurig heeft uitgekozen, bestaat geen aanleiding om te verwachten dat hij met aangeefster contact zal zoeken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten verkrachting en aanranding. Gelet op de bij verdachte geconstateerde persoonlijkheidsstoornissen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] , ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. C.A. Bouw, vordert € 500,- aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien
- de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen;
- er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2022. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De vordering voor vergoeding van de materiële schade is tot een bedrag van € 500,- betwist door zowel de officier van justitie als de verdediging omdat de vordering niet met stukken is onderbouwd. Met hen is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat zij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten materiële schade heeft geleden. Ook ten aanzien hiervan wordt de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.