Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, die dateert van 13 juni 2016, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 26 oktober 2015 door Polen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen, was in deze procedure vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. S.M. Hof, aangezien hij zelf niet aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor de behandeling van het overleveringsverzoek is verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestaat voor de geschorste overleveringsdetentie. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat het EAB is ingetrokken. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, en de rechters mrs. R.A. Sipkens en B. Vroom-Cramer. De griffier mr. V.D. Reinders was ook aanwezig. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet. Deze uitspraak volgt op de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet op 1 april 2021, die wijzigingen in de Overleveringswet met zich meebracht.