ECLI:NL:RBAMS:2023:3671

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
C/13/670622 / HA ZA 19-868
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en schadeberekening in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een geschil over bestuurdersaansprakelijkheid en schadeberekening in het kader van een arbeidsovereenkomst. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, die als bestuurders van de onderneming Spaceward optreden. De procedure is voortgekomen uit een eerdere arbeidsgeschil waarbij een vaststellingsovereenkomst was gesloten, maar Spaceward haar verplichtingen daaruit niet is nagekomen. De rechtbank heeft op 19 april 2023 vonnis gewezen, waarin de gedaagde bestuurder [gedaagde 1] is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 15.000,00 aan de eiseres, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde bestuurder aansprakelijk is voor het niet nakomen van de vaststellingsovereenkomst, en dat de schade niet meer kan bedragen dan het verschil tussen het in de vaststellingsovereenkomst neergelegde bedrag en het bedrag dat door de kantonrechter zou zijn toegewezen. De eiseres is in de proceskosten veroordeeld, en de rechtbank heeft de proceskosten in het incident gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is het resultaat van een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/670622 / HA ZA 19-868
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaat eerst mr. H.M. Fritschy, thans mr. P.R. Hendriks te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in de hoofdzaak, eisers in het incident,
advocaat mr. B. Coskun te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 december 2022;
  • de akte n.a.v. het tussenvonnis van 21 december 2022, van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
  • de antwoordakte, van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het in dit geding aan de orde zijnde geschil tussen [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is in zekere zin ontstaan tijdens een zitting van de kantonrechter van deze rechtbank van 1 mei 2019.
- Het hier van belang zijnde deel van proces-verbaal van die zitting is al weergegeven in het tussenvonnis van 3 februari 2021, onder 2.12, maar wordt hier voor het overzicht herhaald:
Partijen hebben kennisgenomen van de mededeling van de kantonrechter ter zitting dat (…) binnen een week na heden een beschikking zal volgen, waarbij de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2019 zal worden ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding.
Partijen hebben de volgende vaststellingsovereenkomst gesloten:
1. Partijen komen overeen dat de werknemer aanspraak heeft op een overeengekomen vergoeding van € 90.000,00 bruto (inclusief transitievergoeding) en dat de werkgever in de beschikking tot ontbinding zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding.
2. Het bedrag van de overeengekomen vergoeding moet uiterlijk op 1 september 2019 zijn bijgeschreven op het bij Spaceward bekende rekeningnummer van [eiseres] .
3. Partijen komen overeen dat zij afzien van hoger beroep tegen de beschikking tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toekenning van de overeengekomen vergoeding, en verklaren dat zij ook berusten in die beschikking.
4. [eiseres] meldt zich per heden arbeidsgeschikt.
5. Partijen komen ten aanzien van de hierna te noemen punten het volgende overeen:
a. het gebruikelijke loon, te weten het overeengekomen loon van € 5.063,25 bruto per maand exclusief vakantiebijslag, wordt doorbetaald tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Voorts wordt het achterstallig loon over de maanden maart en april 2019 betaald. Dit bedraagt 70% van het laatstverdiende loon;
(…)
d. het opgebouwde vakantiegeld wordt betaald bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Voorts wordt de 13e maand pro rata uitbetaald.
6. Spaceward betaalt de volledige kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 15.000,00 ex btw en kantoorkosten aan de advocaat van [eiseres] . Spaceward zal daarvoor een factuur ontvangen. De factuur zal binnen 14 dagen na factuurdatum worden voldaan door Spaceward.
7. Partijen komen geheimhouding overeen ten aanzien van deze regeling tegenover collega’s van Spaceward en Graham Smith & partners.
8. Beide partijen verplichten zich om zich niet negatief tegenover derden over elkaar uit te laten.
9. Partijen komen overeen dat zij overigens ieder hun eigen proceskosten dragen.
10. Na voldoening aan bovenstaande afspraken hebben partijen ter zake van de arbeidsovereenkomst en het einde daarvan niets meer van elkaar te vorderen en zij verlenen elkaar over en weer finale kwijting.
- Een deel van de daarop gevolgde beschikking van 8 mei 2019 van de kantonrechter is al in het tussenvonnis van 3 februari 2021, onder 2.13., weergegeven. Dat deel wordt hier voor het overzicht herhaald, daarnaast wordt de weergave van de beschikking aangevuld, als volgt:
2. [eiseres] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c lid 1 BW. [eiseres] stelt daartoe dat er sprake is van zodanige omstandigheden op grond waarvan de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
3. [eiseres] heeft haar verzoek onderbouwd en Spaceward erkent dat de door (…) [eiseres] aangevoerde grond aanwezig is. Er is volgens partijen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. Partijen kunnen, gelet op hetgeen tussen hen is voorgevallen, geen vruchtbare invulling meer geven aan de arbeidsovereenkomst. [eiseres] kan daarvan geen verwijt worden gemaakt, aldus partijen.
4. Geoordeeld wordt als volgt. Gelet op hetgeen door partijen naar voren is gebracht moet de arbeidsovereenkomst op de gestelde grond worden ontbonden. Vast staat dat de verhouding tussen partijen verstoord is geraakt en dat een vruchtbare samenwerking niet meer tot de mogelijkheden behoort. Herplaatsing is dan ook niet aan de orde. Uit hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht volgt dat [eiseres] de verstoorde verhouding niet kan worden verweten en dat zij op goede gronden een verzoek tot ontbinding heeft ingediend.
5. Tot slot wordt vastgesteld dat partijen onderling zijn overeengekomen dat Spaceward aan [eiseres] een bedrag van € 90.000,00 bruto (inclusief transitievergoeding) aan vergoeding zal betalen vanwege (de gevolgen van) het einde van de arbeidsovereenkomst. Spaceward zal tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld.
6. Er zijn termen de proceskosten, met inachtneming van hetgeen partijen zijn overeengekomen, te compenseren.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2019;
II. veroordeelt Spaceward tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 90.000,00 bruto;
III. wijst af hetgeen door partijen meer of anders is verzocht;
IV. bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
- Het slot (het petitum) van het verzoekschrift waarmee [eiseres] destijds de procedure bij de kantonrechter heeft ingeleid, luidt:
REDENEN WAAROM:
[eiseres] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. In het incident, ex artikel 223 Rv, bij wijze van voorlopige voorziening:
I. Spaceward te gebieden om [eiseres] binnen 24 uur na betekening van de in dezen af te geven beschikking het volledig overeengekomen loon en overige emolumenten door te betalen tot het dienstverband op rechtsgeldige wijze is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhogingen voor zover het achterstallig loon betreft;
B. In de verzoekschriftprocedure:
I. De tussen [eiseres] en Spaceward bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde omstandigheden die maken dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen;
II. Spaceward te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding zoals vermeld onder punt 65 van dit verzoekschrift;
III. Spaceward te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van EUR 504.296 (bruto), althans een door U.E.A. te bepalen billijke vergoeding;
IV. Spaceward te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
V. Spaceward te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
2.2.
Spaceward is haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst jegens [eiseres] niet nagekomen.
2.3.
In deze bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure heeft [eiseres] aan haar vorderingen aanvankelijk ten grondslag gelegd (i) dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de vaststellingsovereenkomst namens Spaceward zijn aangegaan terwijl zij wisten, althans behoorden te weten, dat Spaceward deze niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden en (ii) dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben bewerkstelligd althans toegelaten dat Spaceward de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen. [eiseres] heeft daarnaast gesproken van door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bewerkstelligde of toegelaten selectieve betaling.
Met betrekking tot grondslag (i) is in het tussenvonnis van 22 september 2021, onder 2.7, geoordeeld dat [gedaagde 2] in dit verband afvalt. In het tussenvonnis van 21 december 2022, onder 2.3 onder c, is (impliciet) geoordeeld dat [gedaagde 1] op deze grondslag aansprakelijk is jegens [eiseres] .
Met betrekking tot grondslag (ii) is in het tussenvonnis van 22 september 2021, onder 2.9, geoordeeld dat deze grondslag faalt.
Met betrekking tot de grondslag selectieve betaling is in het tussenvonnis van 22 september 2021, onder 2.10, geoordeeld dat deze grondslag eveneens faalt.
2.4.
In haar antwoordakte van 22 december 2021 betoogt [eiseres] dat rechtsoverweging 2.11 van het tussenvonnis van 22 september 2021 een onjuiste aanname bevat. Die overweging luidt, voor zover hier van belang:
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben het verweer gevoerd dat [eiseres] per saldo niet is benadeeld omdat Spaceward aan een eventuele veroordeling door de kantonrechter niet zou hebben kunnen voldoen. Dat verweer treft gedeeltelijk doel. Bij het vaststellen van de schade moeten immers met elkaar worden vergeleken de situatie zonder het onrechtmatig handelen en de situatie waarbij wel onrechtmatig is gehandeld. Als geen schikking zou zijn getroffen zou – aangenomen dat Spaceward geen verhaal zou bieden – het bedrag dat door de kantonrechter zou zijn toegewezen oninbaar zijn geweest, zonder dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een verwijt zou kunnen worden gemaakt. Die situatie moet vergeleken worden met de ter zitting overeengekomen schikking, indien komt vast te staan dat de bestuurder die die schikking overeenkwam wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat Spaceward niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Dat betekent dat de schade niet meer kan bedragen dan het bedrag dat de schikking het door de kantonrechter toegewezen bedrag zou overstijgen.
[eiseres] betoogt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wel degelijk een verwijt kan worden gemaakt. [eiseres] wijst erop dat zij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op 31 juli 2019 heeft gedagvaard en dat Spaceward op 1 december 2020 in staat van faillissement is verklaard. Volgens [eiseres] blijkt uit het door haar in het geding gebrachte openbaar faillissementsverslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun taak als bestuurder van Spaceward onbehoorlijk hebben vervuld en wordt deze onbehoorlijke taakvervulling vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn. [eiseres] concludeert dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beiden (niet alleen [gedaagde 1] ) aansprakelijk zijn voor de volledige door haar gevorderde schadevergoeding (niet alleen voor het bedrag waarmee het in de vaststellingsovereenkomst neergelegde bedrag het bedrag dat door de kantonrechter zou zijn toegewezen overstijgt).
2.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
a. In rechtsoverweging 2.10 van het tussenvonnis van 6 april 2022 is het hiervoor onder 2.4 weergegeven betoog van [eiseres] aangemerkt als een nieuwe stelling. Partijen bestrijden deze kwalificatie niet.
b. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren tegen deze nieuwe stelling allereerst aan dat [eiseres] deze te laat heeft ingenomen. Dit verweer wordt gepasseerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in de gelegenheid gesteld op de nieuwe stelling van [eiseres] te reageren. Van deze gelegenheid hebben zij gebruik gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] door het late stadium waarin [eiseres] haar nieuwe stelling heeft ingenomen op enigerlei wijze in hun processuele positie zijn geschaad.
c. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren tegen de nieuwe stelling van [eiseres] voorts onder meer aan dat een op artikel 6:162 BW gebaseerde vordering van een schuldeiser jegens een bestuurder slechts betrekking kan hebben op onrechtmatig handelen van die bestuurder jegens die schuldeiser. Dit verweer treft in zoverre doel dat het enkele beroep van [eiseres] – die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kern verwijt dat Spaceward in elk geval vanaf 1 mei 2019 geen verhaal biedt – op het alleen aan de curator ten dienste staande tweede lid van artikel 2:248 BW niet kan leiden tot het door haar beoogde rechtsgevolg, ook niet als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun taak als bestuurder van Spaceward onbehoorlijk hebben vervuld in de zin van deze bepaling. [eiseres] dient te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met hun doen en laten als bestuurder van Spaceward verhaal van haar vorderingen op Spaceward onmogelijk hebben gemaakt, met de door haar gestelde schade als gevolg. [eiseres] doet dat niet. Aldus voldoet zij niet, althans niet voldoende, aan haar stelplicht.
2.7.
Daarmee is aan de orde het in de laatste zin van rechtsoverweging 2.11 van het tussenvonnis van 22 september 2021 al aangestipte punt: de - alleen door [gedaagde 1] te vergoeden - schade kan niet meer bedragen dan het verschil tussen het in de vaststellingsovereenkomst neergelegde bedrag en het bedrag dat door kantonrechter zou zijn toegewezen.
2.8.
[eiseres] acht het aannemelijk dat het in de vaststellingsovereenkomst neergelegde bedrag hoger is dan het bedrag dat door de kantonrechter zou zijn toegewezen. In dit verband maakt zij een onderscheid tussen een maximaal en een minimaal scenario, als volgt:
Maximaal
Minimaal
a
Einddatum
EUR 17.620,00 bruto
EUR 17.620,00 bruto
b
Transitievergoeding
EUR 90.000,00 bruto
EUR 15.881,00 bruto
c
Billijke vergoeding
EUR 90.000,00 bruto
EUR 90.000,00 bruto
d
Proceskosten
EUR 19.239,00 netto
EUR 18.239,00 netto
e
Achterstallig salaris
EUR 0,00
EUR 0,00
[eiseres] wijst erop dat het bedrag van EUR 90.000,00 maar één keer meetelt.
2.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
2.10.
De rechtbank overweegt als volgt.
a. Artikel 6:97 BW bepaalt dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is en dat, als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, deze wordt geschat.
b. De door [eiseres] genoemde post a betreft salaris over de maanden juni, juli en augustus 2019. Deze post moet worden afgewezen, gelet op de aan het begin van het proces-verbaal van de zitting van 1 mei 2019 vermelde mededeling van de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst bij de te geven beschikking met ingang van 1 september 2019 zal worden ontbonden. Voldoende aannemelijk is dat Spaceward dan tevens zou zijn veroordeeld tot betaling van het tot dan toe verschuldigde salaris, zoals door [eiseres] verzocht.
c. Naar aanleiding van de door [eiseres] genoemde posten b en c moet worden beoordeeld hoe de kantonrechter op het verzoek van [eiseres] had behoren te beslissen. Uitgangspunt is de aan het begin van het proces-verbaal van de zitting van 1 mei 2019 vermelde mededeling van de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst bij de te geven beschikking zal worden ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Uitgangspunt is voorts de (herhaalde) overweging van de kantonrechter in de beschikking van 8 mei 2019 dat [eiseres] van de verstoorde arbeidsverhouding geen verwijt kan worden gemaakt. Uitgangspunt is tot slot de stelling van [eiseres] in nummer 4 van de dagvaarding dat de kantonrechter het met haar eens was dat Spaceward zich ernstig verwijtbaar jegens haar had gedragen. Tegen deze achtergrond, en mede gelet op het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op dit punt, maakt [eiseres] niet, althans niet voldoende duidelijk dat en waarom de kantonrechter bij de te geven beschikking minder dan EUR 90.000,00 bruto aan transitievergoeding en billijke vergoeding zou hebben toegewezen.
d. De door [eiseres] genoemde post d is grotendeels toewijsbaar. Voldoende aannemelijk is dat de kantonrechter bij de te geven beschikking Spaceward zou hebben veroordeeld in de aan de zijde van [eiseres] gevallen proceskosten, bestaande uit het door haar betaalde griffierecht en het salaris van haar gemachtigde. Bij gebrek aan concrete gegevens schat de rechtbank het totaalbedrag op niet meer dan EUR 4.239,00. [eiseres] heeft van haar advocaat een factuur ontvangen voor een bedrag van EUR 19.239,00, te weten EUR 15.000,00 plus BTW en kantoorkosten. In de schikking is overeengekomen dat Spaceward dat bedrag zou voldoen. De schikking is op dit punt dus gunstiger dan de beschikking van de kantonrechter zou zijn geweest. Nu de schikking niet is nagekomen moet ervan worden uitgegaan dat [eiseres] het factuurbedrag aan haar advocaat verschuldigd is. Voor het verschil tussen het bij de schikking overeengekomen bedrag en het bedrag dat de kantonrechter zou hebben toegewezen (EUR 19.239,00 - EUR 4.239,00 = EUR 15.000,00) is [gedaagde 1] aansprakelijk. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de door [eiseres] gevorderde wettelijke rente vanaf 31 juli 2019 (de dag van de dagvaarding).
2.11.
[eiseres] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevallen proceskosten, als volgt:
  • griffierecht EUR 81,00;
  • salaris advocaat EUR 5.640,00 (drie punten, tarief V);
in totaal EUR 5.721,00.
De nakosten zijn toewijsbaar op de in de beslissing vermelde wijze.
De kosten van de getuigenverhoren blijven hier buiten omdat deze zijn gemaakt in het kader van de bewijsopdracht aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het van hen verlangde bewijs niet hebben geleverd).
2.12.
Op 8 januari 2020 is de beslissing omtrent de kosten in het vrijwaringsincident aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om deze kosten te compenseren, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] aan [eiseres] te betalen EUR 15.000,00 (vijftienduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW tot aan de datum der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevallen proceskosten, tot dit vonnis begroot op EUR 5.721,00;
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ontstane kosten, begroot op EUR 173,00 aan salaris advocaat en, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, op EUR 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in het incident
3.6.
compenseert de proceskosten in het incident, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. A.A.J. Wissink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.