ECLI:NL:RBAMS:2023:3694

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
13/021072-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van levensgezel met gevangenisstraf en taakstraf

Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn levensgezel. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 januari 2021 in Amsterdam, waarbij de verdachte zijn levensgezel heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de keel van de aangeefster heeft dichtgeknepen, haar in de hand heeft gebeten, aan haar haren heeft getrokken en haar in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat dit niet bewezen kon worden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie dagen en een taakstraf van 40 uren geëist, waarvan 20 uren voorwaardelijk. De rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen, maar heeft de taakstraf voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van één jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij en de aangeefster nog steeds een relatie hebben en samen een kind verwachten. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in aanmerking genomen. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld in de huiselijke sfeer en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/021072-21
Datum uitspraak: 8 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2023, waarbij de verdachte niet is verschenen. Ter terechtzitting is de raadsvrouw van verdachte, mr. J. Leyten, verschenen die heeft verklaard door verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om deze ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.S. Selier en van wat de raadsvrouw van verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 22 januari 2021 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
1. een poging tot doodslag van [slachtoffer] ; en
2. mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, de poging tot doodslag, omdat dit feit op basis van het dossier niet kan worden bewezen. De officier van justitie heeft gesteld dat feit 2, de mishandeling, kan worden bewezen. Op basis van de aangifte, de foto’s van het letsel, de verklaring van getuige [getuige] , de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris en het door de verbalisanten geconstateerde letsel bij [slachtoffer] kan worden vastgesteld dat verdachte de nek van mevrouw [slachtoffer] heeft dicht geknepen, haar heeft gebeten en haar heeft geduwd. Niet kan worden bewezen dat mevrouw [slachtoffer] op de dag van het incident de levensgezel van verdachte was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. De aangifte wordt onvoldoende ondersteund door de andere bewijsmiddelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 22 januari 2021 heeft verdachte in Amsterdam ruzie gekregen met [slachtoffer] (hierna: aangeefster). Zowel aangeefster als verdachte hebben verklaard dat zij ten tijde van het incident al enige tijd een relatie met elkaar hadden. Aangeefster heeft verklaard dat zij en verdachte ruzie kregen in zijn woning, waarna verdachte haar keel heeft dichtgeknepen en in haar hand heeft gebeten. Ook trok verdachte volgens de verklaring van aangeefster aan het haar van aangeefster, sloeg hij haar in haar gezicht en trok hij aan haar. De ruzie zette zich voort bij de auto van aangeefster, waar getuige [getuige] (hierna: de getuige) tussen beiden kwam. De getuige belde vervolgens de politie. De getuige heeft verklaard dat hij een ruzie zag tussen een man en een vrouw, waarbij geduwd en getrokken werd.
Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen, troffen zij aangeefster huilend aan. De verbalisanten beschrijven dat aangeefster striemen in haar nek had en een bijtwond op haar linkerhand. Op de foto’s van het letsel van aangeefster bij het proces-verbaal van bevindingen is een verkleuring in de nek en op de hand van aangeefster te zien.
Verdachte is kort na het incident aangehouden.
De rechtbank stelt vast dat de aangifte op belangrijke punten wordt ondersteund door de verklaring van de getuige, de waarnemingen van de verbalisanten ter plaatse en de foto’s van het letsel. De rechtbank gaat uit van de juistheid van die verklaring en verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat er onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster is.
4.3.2
Vrijspraak voor feit 1
Net als de officier van justitie en de raadsvrouw vindt de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van aangeefster. De rechtbank spreekt verdachte vrij van feit 1.
4.3.3
Bewezenverklaring feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen vindt is de rechtbank wel bewezen dat verdachte aangeefster op 22 januari 2021 in Amsterdam in haar hand heeft gebeten, haar keel heeft dichtgeknepen, aan haar haren heeft getrokken en in haar gezicht heeft geslagen. Ook heeft verdachte aangeefster geduwd.
De rechtbank stelt ook vast dat aangeefster ten tijde van het incident de levensgezel van verdachte was. Om te kunnen spreken van een levensgezel moet sprake zijn van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Dat daarvan sprake is, leidt de rechtbank af uit de verklaringen van aangeefster en verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat zij op het moment van de mishandeling al negen maanden een relatie had met verdachte en dat zij elkaar al meerdere jaren kenden. Ook verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het feit al langere tijd een relatie met aangeefster had. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat aangeefster op het moment van de mishandeling de levensgezel van verdachte was.
Gelet op het bovenstaande is feit 2 wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
2. op 22 januari 2021 te Amsterdam zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte,
- de keel van voornoemde [slachtoffer] dichtgeknepen en
- in de hand van voornoemde [slachtoffer] gebeten en
- aan de haren van voornoemde [slachtoffer] getrokken en
- aan het lichaam van voornoemde [slachtoffer] getrokken en
- in het gezicht voornoemde [slachtoffer] geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van drie dagen, met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 40 uren wordt opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, als zij tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft nog steeds een relatie met aangeefster en zij verwachten samen een kind.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank neemt verdachte het geweld tegen aangeefster zeer kwalijk, temeer nu de geweldshandelingen van verdachte kennelijk voortkwamen uit een conflict in de huiselijke sfeer. Verdachte heeft aangeefster pijn, angst en verdriet bezorgd binnen hun relatie waarin zij zich juist veilig moest kunnen voelen.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 december 2022. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De laatste veroordeling van verdachte was voor feiten uit 2017. Het bewezenverklaarde feit is van januari 2021; inmiddels alweer ruim twee jaar geleden. Verdachte lijkt zijn leven inmiddels een positieve draai te hebben gegeven. Verdachte maakt inmiddels niet langer deel uit van de Top 600.Deze omstandigheden weegt de rechtbank mee in het voordeel van verdachte. De rechtbank vindt het van groot belang dat deze positieve lijn zich voortzet.
Verder blijkt uit de verklaring van aangeefster van 7 februari 2023 dat zij en verdachte nog steeds een relatie hebben, dat het goed gaat in deze relatie en dat zij samen een kindje verwachten.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met de overschrijding van de redelijke termijn.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen met aftrek van het voorarrest, en een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uur met een proeftijd van één jaar passend. De rechtbank kiest voor een proeftijd van één jaar, omdat verdachte zich al twee jaar aan de voorwaarden houdt die hem zijn opgelegd bij de schorsing van de voorlopige hechtenis.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
40 (veertig)uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 (twintig)dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
1 (één)jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. M.A. Gruschke en C.M. Mellema, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Kanters en A.M. Rus, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2022.
[...]
[...]

[...]

[...]