ECLI:NL:RBAMS:2023:3711

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
13/050723-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak, mishandeling en aanranding met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 6 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 19 februari 2023 schuldig heeft gemaakt aan woninginbraak, mishandeling en aanranding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de vroege ochtend, een woning in Amsterdam is binnengegaan en daar goederen heeft weggenomen. Tijdens deze inbraak heeft hij ook een aanranding gepleegd op een vrouw in de portiek van haar woning. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en behandeling door de reclassering, om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft de feiten als ernstig beoordeeld, gezien de impact op de slachtoffers en de inbreuk op hun veiligheid. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten die de lichamelijke integriteit van de slachtoffers hebben aangetast. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/050723-23
Datum uitspraak: 6 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1995,
wonende op het adres:
[adres 1] ,
gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Snelder, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij [persoon 1] en haar advocate, mr. B. Vossenberg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat hij zich op 19 februari 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. diefstal met braak in een woning gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd;
2. mishandeling van [persoon 2] door hem in zijn gezicht te slaan;
3. aanranding van [persoon 1] door haar bij haar borsten en in haar kruis vast te grijpen en
4. diefstal in een woning gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al de tenlastegelegde feiten.
Feiten 1 en 4, de inbraak en de diefstal, kunnen bewezen worden verklaard op basis van de bekennende verklaring van verdachte, de aangiftes en de door verdachte bij zijn vlucht achtergelaten spullen. De bewezenverklaring voor feit 3, de aanranding, volgt uit de aangifte van slachtoffer [persoon 1] , de getuigenverklaringen, de uitgekeken camerabeelden en de DNA-match met verdachte. Dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan feit 2, de mishandeling van [persoon 2] , volgt uit de getuigenverklaring van [persoon 2] , de aangifte van slachtoffer [persoon 1] en de uitgekeken beelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte bij feit 1 partieel vrij te spreken van de diefstal met braak/verbreking van de spiegel, omdat de spiegel zich niet in de met tie-wraps afgesloten kast bevond. Ook heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de eenvoudige diefstal van de spiegel moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen van wie de spiegel was – en dus ook niet dat het de spiegel van aangeefster [persoon 3] betrof.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van mishandeling, omdat niet kan worden vastgesteld dat [persoon 2] pijn en/of letsel heeft opgelopen.
Voor feit 3 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de aanranding waar het het vastpakken van de borsten van aangeefster [persoon 1] betreft, omdat – kort gezegd – het opzet van verdachte hier niet op was gericht.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de diefstal van de spiegel, omdat – net als voor feit 1 geldt – uit het dossier niet volgt van wie de spiegel was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende
feiten en omstandigheden vast.
In de vroege ochtend van 19 februari 2023 omstreeks 06:00 uur werd door de bewoonster van de [adres 2] een melding gedaan dat zij iemand met een zaklamp op haar (met haar onderbuurman gedeelde) zolder bezig zag en dat zij een mannenstem hoorde. Toen zij even later met de politie naar haar zolder liep, was de tie-wrap waarmee haar kast was afgesloten doorgeknipt. Nadat zij vervolgens met de politie naar beneden liep, zag zij haar kleding en haar gouden spiegel op straat liggen. Er lagen ook twee krukjes op straat. Deze krukjes bleken later van de bewoner van de [adres 3] te zijn.
Andere verbalisanten hebben verdachte de voordeur van de [straat] uit zien komen met een tas en enkele andere goederen, die verdachte vervolgens op de grond neerzette. Op het moment dat verdachte de agenten zag, rende hij weg.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de woning aan de [adres 4] is binnengegaan en dat hij daar van de zolder spullen heeft meegenomen.
Diezelfde dag, 19 februari 2023, werd vlak voor de melding van de diefstal een melding gedaan van een aanranding op de [straatnaam] – één straat parallel aan de [straat] . Het signalement van degene door wie aangeefster [persoon 1] was aangerand was een donkergetinte man met rastahaar of dreadlocks in een staart en met een baardje.
De aangeefster van de aanranding verklaarde dat zij buiten met [persoon 2] stond te praten, toen een man hun richting op kwam. De man vroeg waarom ze over hem in gesprek waren en gaf [persoon 2] een klap in zijn gezicht. [persoon 2] is toen weggegaan en aangeefster is naar haar woning in de [straatnaam] gelopen. Toen zij bij haar woning aan kwam, stond verdachte plots naast aangeefster en duwde hij haar de portiek van haar woning in. Aangeefster heeft verklaard dat hij haar borsten en benen aanraakte in zijn beweging gericht op/naar haar kruis en hij vervolgens hard haar kruis vastgreep. Er volgde een worsteling waarin aangeefster verdachte haar portiek uit wist te werken.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich de mishandeling en de aanranding niet kan herinneren.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feiten 1 en 4
De rechtbank acht, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van [persoon 3] , de getuigenverklaring van [getuige 1] en het proces-verbaal van bevindingen waarin wordt beschreven dat verbalisanten een man, later blijkt: verdachte, de woning aan de [adres 4] uit zien lopen, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (gekwalificeerde) diefstal van kleding, een spiegel en twee krukjes.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier blijkt dat slechts één spiegel is weggenomen. De rechtbank is echter – anders dan de raadsvrouw – wel van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat deze spiegel van aangeefster [persoon 3] was, zodat verdachte ten aanzien van feit 1 ook zal worden veroordeeld voor de diefstal van de spiegel. De rechtbank baseert dit oordeel op de gedetailleerde beschrijving van de spiegel door aangeefster [persoon 3] (namelijk een
goudenspiegel). Ten aanzien van deze spiegel zoals tenlastegelegd onder feit 4 zal verdachte dan ook partieel worden vrijgesproken.
Ook volgt de rechtbank de raadsvrouw in haar verweer dat niet is vast komen te staan dat de spiegel is weggenomen door middel van braak. Uit het dossier volgt dat alleen de weggenomen kleding zich in de door middel van een tie-wrap afgesloten kast bevond. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van de gekwalificeerde diefstal van de spiegel, en hem voor deze spiegel veroordelen voor eenvoudige diefstal.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
De rechtbank acht, gelet op de aangifte van [persoon 1] , de getuigenverklaring van [persoon 2] en de uitgewerkte camerabeelden, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [persoon 2] . Op basis van diezelfde bewijsmiddelen en het DNAonderzoek acht de rechtbank bovendien bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aanranding van slachtoffer [persoon 1] .
Voor de mishandeling van [persoon 2] geldt dat zowel aangeefster [persoon 1] , als getuige [persoon 2] hebben verklaard hoe verdachte [persoon 2] in zijn gezicht heeft geslagen. Bovendien is op de uitgewerkte camerabeelden te zien dat verdachte met zijn rechterhand in de richting van het hoofd van [persoon 2] uithaalde.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat verdachte van de mishandeling moet worden vrijgesproken, omdat niet vast zou staan dat [persoon 2] pijn of letsel heeft ondervonden. Op de camerabeelden is gezien dat verdachte zijn rechterhand uithaalde in de richting van het gezicht van [persoon 2] . Daaruit leidt de rechtbank af dat het slaan in het gezicht met enige kracht is gegaan. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [persoon 2] hier ook enige pijn door heeft ondervonden. Dat [persoon 2] daar in zijn getuigenverklaring niets over heeft gezegd, doet daaraan niet af.
De verklaring van aangeefster [persoon 1] dat verdachte haar heeft aangerand nadat hij haar de portiek van haar woning heeft ingeduwd, vindt steun in de uitgewerkte camerabeelden en het verrichte DNA-onderzoek. Daarop is gezien dat aangeefster de deur van haar woning opent, dat verdachte het gezicht van aangeefster aanraakt en dat verdachte aangeefster de portiek in duwt. Aangeefster verdwijnt vanaf dat moment uit beeld. Ook op een tweede set aan camerabeelden, waarop tevens geluid te horen is, is te zien dat verdachte zich met aangeefster in de portiek bevindt. Bovendien is op deze beelden geschreeuw te horen. Op de broek van aangeefster is, bij het kruis, DNA gevonden dat overeenkomt met het DNA van verdachte.
De verklaring van aangeefster vindt bovendien steun in de verklaringen van getuigen [getuige 2] . [getuige 2] verklaarde dat zij een man in de buurt van aangeefster en [persoon 2] had zien staan. Beide getuigen hebben verklaard dat aangeefster kort na het incident zeer emotioneel was. Ook heeft aangeefster verdachte op een door de politie getoonde foto herkend aan zijn haar, zijn baardje en zijn postuur.
Verdachte zal partieel worden vrijgesproken ten aanzien van het betasten van de borsten, omdat uit het dossier niet eenduidig blijkt dat verdachte de borsten opzettelijk heeft betast. Aangeefster heeft verklaard dat verdachtes handelen gericht was op het grijpen in haar kruis en dat het aanraken van haar borsten meer in die beweging plaatsvond.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 19 februari 2023 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning, te weten [adres 4] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een gouden spiegel en meerdere kledingstukken, die aan [persoon 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, die weg te nemen kledingstukken onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking door een tie-wrap door te knippen en/of kapot te trekken;
2
op 19 februari 2023 te Amsterdam [persoon 2] heeft mishandeld door die [persoon 2] met kracht in diens gezicht te slaan;
3
op 19 februari 2023 te Amsterdam door geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, die [persoon 1] in een hal van een portiek geduwd en onverhoeds in haar kruis geknepen en vastgehouden;
4
hij op 19 februari 2023 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning , te weten [straat] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond meerdere krukjes die aan [getuige 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan verdachte de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd. Verder heeft zij verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht met betrekking tot de strafmaat met een aantal omstandigheden in strafmatigende zin rekening te houden. Voor feiten 1 en 4 geldt dat verdachte niet in de woning zelf heeft ingebroken – de deur stond open – en hij alleen op de zolderverdieping is geweest. Voor feit 3 geldt dat verdachte maximaal een halve minuut bij aangeefster in het portiek is geweest en de aanranding niet minutenlang heeft geduurd. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte: hij is jong, heeft nooit eerder vastgezeten, is door de detentie zijn baan verloren en is bereid aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden mee te werken.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan inbraak, mishandeling en aanranding.
Hoewel verdachte, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, inderdaad niet het woon-/slaapgedeelte van de woning van de bewoners van de [adres 4] is binnengegaan maar slechts de apart toegankelijke zolder heeft betreden, doet dat niet af aan het feit dat hij, in de nacht, het privédomein van deze bewoners is binnengegaan, terwijl hij daar niets te zoeken had. De bewoonster van de derde etage lag te slapen en werd wakker door de geluiden die verdachte veroorzaakte op de zolder boven haar. Bovendien heeft verdachte daar goederen van de bewoners meegenomen. Dergelijke feiten veroorzaken naast materiële schade en overlast, ook gevoelens van onveiligheid. Dat geldt in het bijzonder voor woninginbraken, omdat een woning een veilige plek zou moeten zijn.
Ook heeft verdachte zonder aanleiding daarvoor [persoon 4] op straat in zijn gezicht geslagen. Daarmee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 4] . Na deze agressie heeft verdachte aangeefster [persoon 1] betast, in het portiek van haar eigen huis. Verdachte heeft daarmee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en alle grenzen van het betamelijke overschreden. Dat de aanranding – gelukkig – niet van lange duur was, maakt de ernst van het feit niet minder. Dat de aanranding heeft plaatsgevonden in het portiek van de woning van het slachtoffer, waar verdachte haar naar binnen heeft geduwd, weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. Het slachtoffer is zeer angstig geweest en heeft zich opgesloten gevoeld in haar eigen portiek. Met zijn handelen heeft verdachte gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij het slachtoffer, zelfs in haar eigen huis. Dit blijkt duidelijk uit de door haar voorgelezen slachtofferverklaring, waarin zij beschrijft dat het feit nog steeds grote impact op haar leven heeft. Het slachtoffer heeft last van flashbacks, nachtmerries en voelt zich overal – op straat én in haar huis – onveilig.
De rechtbank neemt verdachte deze feiten zeer kwalijk.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 april 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook gelezen wat de reclassering over verdachte heeft geschreven in het advies van 3 mei 2023. Uit dit advies komt samengevat naar voren dat de reclassering zich zorgen maakt over het middelengebruik van verdachte. Deze zorgen worden gedeeld door de moeder van verdachte, zo blijkt uit het rapport. Zij spreekt van een verslaving en geeft aan dat verdachte onder invloed een ‘moeilijke jongen’ wordt. Ook is er sprake van het ontbreken van dagbesteding, eenzaamheid en beperkte oplossingsvaardigheden bij verdachte. De reclassering schat het recidiverisico daarom als hoog in en acht het van belang dat er diagnostiek plaatsvindt, zodat er (meer) zicht kan worden verkregen op het psychische functioneren van verdachte en zijn delictgedrag. De reclassering heeft geadviseerd dat aan verdachte een deels voorwaardelijke straf wordt opgelegd waaraan bijzondere voorwaarden worden verbonden, die dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Op die manier kan de reclassering verdachte helpen.
De rechtbank deelt de zorgen van de reclassering, met name waar het gaat om het middelengebruik van verdachte. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het vaker gebeurt dat hij veel drinkt en zich daarna niets meer kan herinneren. Dit is echter de eerste keer dat het tot een aanraking met politie en justitie heeft geleid. De rechtbank acht het daarom van groot belang dat verdachte de juiste ondersteuning krijgt, zodat strafbare feiten zoals waar het in de onderliggende zaak om gaat in de toekomst worden voorkomen en verdachte bovendien geen slachtoffers meer maakt.
Strafoplegging
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank bovendien acht geslagen op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten en heeft zij gekeken naar wat er in soortgelijke zaken als straf wordt opgelegd. Deze straffen liggen in de regel iets lager dan de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, waarop de officier van justitie haar strafeis heeft gebaseerd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, en waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een alcoholverbod, een contactverbod met het slachtoffer, dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de ernst van de feiten, het middelengebruik van verdachte en het ingeschatte recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste hulp en begeleiding – wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Om dit te voorkomen is het van groot belang dat zo snel mogelijk kan worden begonnen met de begeleiding en behandeling van verdachte. Om die reden zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden die worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De vordering
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 782,81 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade bestaat voor € 323,34 aan eigen risico voor het jaar 2023, € 385,00 aan eigen risico voor het jaar 2024, € 54,95 aan vervangingswaarde voor de broek die de benadeelde partij in de nacht van het feit droeg en € 19,57 aan kosten voor slaapmedicatie.
9.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor zover deze ziet op de kosten voor het eigen risico van de jaren 2023 en 2024 niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat dit over toekomstige kosten gaat. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw bepleit dat dit bedrag moet worden gematigd. De raadsvrouw heeft hiertoe verwezen naar uitspraken over soortgelijke feiten, waarin de toegewezen schadevergoedingen lager lagen.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal € 397,86 (zegge: driehonderd zevenennegentig euro en zesentachtig eurocent) toewijzen aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade op 19 februari 2023. Dit bedrag bestaat uit € 323,34 aan eigen risico van het jaar 2023, € 54,95 aan vervangingswaarde voor de broek die de benadeelde partij in de nacht van het feit droeg en € 19,57 aan kosten voor slaapmedicatie. Deze posten zijn voldoende onderbouwd.
Met betrekking tot de kosten voor het eigen risico wordt nog het volgende overwogen. De rechtbank wijst de vordering voor zover deze betrekking heeft op het eigen risico van het jaar 2023 toe, omdat – hoewel het gaat om toekomstige schade – voldoende voorzienbaar is dat deze schade wordt geleden. Het slachtoffer zal therapie gaan volgen om de feiten te verwerken en de eerste afspraak staat reeds gepland voor 2 juni 2023. Met toepassing van artikel 6:105 van het Burgerlijk Wetboek (BW) begroot de rechtbank de toekomstige schade op het gevorderde bedrag van € 323,34. Dit geldt niet voor het gevorderde bedrag voor het eigen risico van het jaar 2024. Voor wat betreft de vordering van deze kosten overweegt de rechtbank dat onvoldoende vast is komen te staan dat deze schade zal worden geleden. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de vergoeding van het eigen risico in het jaar 2024.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde feiten ook immateriële schade heeft geleden.
De hoogte van de vordering ten aanzien van de immateriële schade is ter terechtzitting betwist. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en de slachtofferverklaring blijkt dat het feit voor het slachtoffer ernstige psychische gevolgen heeft gehad. De rechtbank acht de vordering wegens immateriële schade daarom voldoende onderbouwd en vindt de hoogte van de vordering alleszins redelijk. Daarbij overweegt zij dat de onderliggende zaak verschilt van de door de raadsvrouw aangehaalde uitspraken, omdat verdachte het slachtoffer in de onderliggende zaak in het portiek van haar eigen woning heeft aangerand, waardoor de gevolgen voor het slachtoffer naar het oordeel van de rechtbank groter zijn. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 1.500,00 (zegge: duizend vijfhonderd euro) toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade op 19 februari 2023.
Kosten
Verdachte wordt verder veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met deze vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1897,86 (zegge: duizend achthonderd zevenennegentig euro en zesentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade op 19 februari 2023.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 246, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feiten 1 en 4: meerdaadse samenloop van
diefstal in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt,waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
en
diefstal in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt;
feit 2: mishandeling;
feit 3: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:
  • Verdachte meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering Inforsa dat nodig vindt. De reclassering zal contact met betrokkene opnemen voor de eerste afspraak.
  • Verdachte werkt mee aan diagnostiek en laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • Verdachte werkt mee aan een aanmelding in een nader te bepalen begeleid wonen instelling of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra de diagnostiek is afgerond. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor bijvoorbeeld een crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
  • Verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
  • Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
  • Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer [persoon 1] , geboren [geboortedag 2] 1995.
  • Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur.
  • Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveeltdat de bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het – op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaar zijnop grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toetot een bedrag van € 397,86 (zegge: driehonderd zevenennegentig euro en zesentachtig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500 (zegge: duizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 19 februari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , aan de Staat € 1897,86 (zegge: duizend achthonderd zevenennegentig euro en zesentachtig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 28 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. D. Bode en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2023.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]