ECLI:NL:RBAMS:2023:38

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
13/151503-21; 13/199721-20; 13/156452-20; 13/306577-20; 13/250148-20 (ttz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens geweldsdelicten, bedreiging en brandstichting

Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1989, die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks geweldsdelicten, waaronder bedreiging, brandstichting en mishandeling. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van het gooien van een brandende molotovcocktail naar een aangever, wat leidde tot een ontploffing en de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast was er sprake van bedreiging van politieagenten en mishandeling van meerdere personen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een locatieverbod. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder politieagenten en een aangever, en heeft de vorderingen van de Nationale Politie niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek en het horen van getuigen en de verdediging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/151503-21 (A) + 13/199721-20 (B) + 13/156452-20 (C) + 13/306577-20 (D) + 13/250148-20 (E); ttz gevoegd (Promis)
Datum uitspraak: 4 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 september, 5 november, 22 november 2021 en 8 februari, 29 april, 5 juli, 28 september en 21 december 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk aangeduid als zaak A, zaak B, zaak C, zaak D en zaak E.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Leuven en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. Scheffer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
In zaak A:
Bedreiging van vier politieagenten op 8 juni 2021 in Amsterdam door op deze personen af te lopen en in hun nabijheid met een kettingzaag in hun richting te zwaaien;
Poging tot moord, althans poging tot doodslag, van [aangever] op 7 juni 2021 in Amsterdam door een brandende molotovcocktail naar hem te gooien.
Deze gedraging is subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als bedreiging.
3. Opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing op 7 juni 2021 in Amsterdam door een brandende molotovcocktail naar [aangever] te gooien.
In zaak B:
Bedreiging van [persoon 1] op 2 augustus 2020 in Amsterdam;
Bedreiging van twee politieagenten op 2 augustus 2020 in Amsterdam;
Belediging van vier politieagenten op 2 augustus 2020 in Amsterdam.
In zaak C:
Mishandeling van [aangeefster] op 14 juni 2020 in Amsterdam, met zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, ten gevolge.
In zaak D:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering van de politie op 3 december 2020 in Amsterdam;
Verzet bij aanhouding op 3 december 2020 in Amsterdam;
Brandstichting in een politiecel op 3 december 2020 in Amsterdam.
In zaak E:
1. Medeplegen van zware mishandeling van [aangever 2] op 2 juni 2020 in Amsterdam door hem tegen het gezicht/hoofd te slaan/stompen en/of te trappen.
Deze gedragingen zijn subsidiair ten laste gelegd als medeplegen van poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als medeplegen van mishandeling.
2. Mishandeling van [persoon 2] op 2 juni 2020 in Amsterdam door hem in het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen;
3. Opzettelijk en wederrechtelijk de telefoon van [aangever 2] vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken of wegmaken op 2 juni 2020 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten en heeft daartoe in het bijzonder het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van zaak A onder 2 en 3
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [aangever] op het moment dat hij de molotovcocktail naar hem gooide. Onduidelijk is gebleven wat de kracht van de explosie is geweest en of dat tot de dood van [aangever] had kunnen leiden. Daarom kan geen bewezenverklaring voor de primair ten laste gelegde poging tot moord/doodslag volgen en dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken. De officier van justitie vindt wel dat verdachte met het gooien van een brandende molotovcocktail willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [aangever] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, en acht daarom de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen.
Ten aanzien van zaak E onder 1
Op basis van de getuigenverklaringen kan worden bewezen dat verdachte aangever [aangever 2] samen met een ander zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem meermalen in het gezicht te stompen en tegen het lichaam te schoppen. [aangever 2] heeft als gevolg hiervan onder andere een gebroken neus, een hoofdwond en een hersenschudding opgelopen en heeft bovendien schade ondervonden aan zijn gebit. De verklaring van verdachte dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld omdat het slachtoffer hem bij de keel greep, vindt volgens de officier van justitie geen steun in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft in de afzonderlijke zaken de verweren gevoerd zoals hieronder zijn weergegeven. Voor de overige feiten heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van zaak A onder 2 en 3
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die de molotovcocktail naar [aangever] heeft gegooid. Allereerst voldoet verdachte niet aan het door aangever en getuigen opgegeven signalement. Daarnaast heeft verdachte verklaard op 7 juni 2021 niet op een grijs rubberbootje te hebben gevaren en heeft hij een alibi. Ook heeft verdachte een alternatieve verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA op de restanten van de molotovcocktail die niet zonder meer terzijde kan worden geschoven. Er is immers geen onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van primaire, secundaire of tertiaire overdracht van het aangetroffen DNA-spoor.
Over feit 2 is subsidiair betoogd dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [aangever] . Ook kan niet worden bewezen dat verdachte met het gooien van een molotovcocktail heeft gepoogd [aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, nu niet kan worden vastgesteld dat de molotovcocktail ‘in de richting’ van [aangever] is gegooid en dermate in ‘zijn nabijheid’ is ontploft dat daarmee een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven is geroepen.
In navolging van dit verweer is ten aanzien van feit 3 subsidiair aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu partiële vrijspraak voor de bestanddelen ‘het te duchten levensgevaar’ en ‘gevaar voor zwaar lichamelijk letsel’ ertoe leidt dat de bewezenverklaring niet als strafbaar feit kan worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van zaak B onder 3
Met betrekking tot de ten laste gelegde belediging is bepleit dat vrijspraak dient te volgen van de laatste twee gedachtestreepjes, omdat deze bewoordingen niet als beledigend kunnen worden gekwalificeerd. Daarnaast was verdachte onder invloed van alcohol en kan dus niet worden vastgesteld dat deze uitlatingen zijn gedaan met het (voorwaardelijk) opzet om de verbalisanten te beledigen.
Ten aanzien van zaak C
De verdediging heeft verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het strafverzwarende bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel ten gevolge’, nu de gebroken neus die [aangeefster] als gevolg van de mishandeling heeft opgelopen, niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van zaak D onder 2
Er is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het maken van spuugbewegingen ‘in de richting’ van verbalisanten, alsmede het maken van slaande bewegingen wegens een gebrek aan bewijs voor deze handelingen.
Ten aanzien van zaak E onder 1
De raadsman heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. In de eerste plaats was er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de onbekende derde gericht op het geweld richting aangever [aangever 2] . Daarnaast verklaren getuigen over een licht getinte jongen die richting het hoofd van [aangever 2] heeft getrapt en hem meerdere vuistslagen in het gezicht heeft gegeven. Er kan dus niet worden vastgesteld dat verdachte het letsel van [aangever 2] heeft veroorzaakt. Ten derde kan het letsel van [aangever 2] niet als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd.
Subsidiair is betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De verklaring van verdachte dat hij door [aangever 2] bij de keel werd gepakt, vindt voldoende steun in de verklaring van getuige [getuige 5] en de brief van de huisarts van verdachte. Ook voldoet zijn handelen aan de eisen van de proportionaliteit en de subsidiariteit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de inhoud van het dossier en de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van zaak A:
Daderschap van verdachte
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 7 juni 2021 een brandende molotovcocktail naar aangever [aangever] heeft gegooid. Uit de aangifte blijkt dat op 7 juni 2021 een blanke man, ongeveer 25 jaar oud, met blond haar en een beginnende baard op een wit/grijs rubberbootje langs [aangever] vaart. Deze man zou later op de avond een molotovcocktail naar [aangever] hebben gegooid. Getuige [getuige 1] herkent de man als één van de personen die op 8 juni 2021 in een rubberbootje langs hen vaart. Zij herkent hem aan zijn blonde haar en de tatoeage in zijn nek. Verdachte heeft een tatoeage in zijn nek. Getuige [getuige 2] heeft een foto gemaakt van de twee personen die op 8 juni 2021 in het rubberbootje zaten (p. 048). Persoon 1 wordt omschreven als een blanke man, blond haar, kleine baard, blauw overhemd en grijze trainingsbroek. [aangever] wijst ‘persoon 1’ aan als de man die op 7 juni 2021 een molotovcocktail naar hem heeft gegooid. Op de zitting van 5 november 2021 herkent verdachte zichzelf als ‘persoon 1’. Verder is op de restanten van de molotovcocktail (op de glasscherven en het stuk textiel) het DNA van verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 7 juni 2021 vanaf 20.00 uur bij een vriend verbleef en heeft een alternatief scenario aangedragen voor het aantreffen van zijn DNA op de fles en het textiel dat voor de molotovcocktail is gebruikt. De rechtbank volgt het alibi van verdachte niet. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte getuige [getuige 3] vanuit detentie heeft gebeld en met hem heeft besproken wat hij tegenover de politie moest verklaren. Dat maakt de verklaring van [getuige 3] onbetrouwbaar. Daarnaast acht de rechtbank het scenario dat de dader een glazen fles van de boot van verdachte zou hebben gepakt en dat zijn DNA via de hals van de fles op het textiel terecht is gekomen niet aannemelijk, gelet op alle andere onderzoeksbevindingen die in de richting van verdachte wijzen.
Kwalificatie handelen van verdachte
Voor de kwalificatie van het handelen van verdachte stelt de rechtbank voorop dat een explosie van vuur en uiteenspattend glas naar algemene ervaringsregels zeer ernstige (brand)verwondingen bij omstanders kan veroorzaken. Door de molotovcocktail naar [aangever] te gooien heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [aangever] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dat [aangever] niet daadwerkelijk letsel heeft ondervonden, staat er niet aan in de weg dat het gedrag van verdachte als strafbare poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. Daarmee wordt ook het verweer van de raadsman ten aanzien van feit 3 verworpen, nu er naar het oordeel van de rechtbank met het gooien van de brandende molotovcocktail wel degelijk gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever] te duchten was. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat met bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop.
Ten aanzien van zaak B, zaak C en zaak D
Voorts volgt de rechtbank het verweer van de verdediging met betrekking tot de in zaak B onder 3 ten laste gelegde uitlatingen, voor zover deze niet als beledigend maar als bedreigend dienen te worden gekwalificeerd. Ook volgt de rechtbank de verdediging wat betreft de kwalificatie van het letsel van aangeefster [aangeefster] in zaak C. De gebroken neus die zij door de mishandeling van verdachte heeft ondervonden kan niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel zodat verdachte van deze ten laste gelegde strafverzwaringsgrond behoort te worden vrijgesproken. Daarentegen verwerpt de rechtbank het verweer met betrekking tot de in zaak D ten laste gelegde wederspannigheid, omdat de argumenten die de raadsman daartoe heeft aangevoerd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen worden weerlegd.
Ten aanzien van zaak E
De rechtbank stelt voorop dat de deelnemingsvorm ‘medeplegen’ ziet op een nauwe en bewuste samenwerking gericht op totstandkoming van een strafbaar feit. Het niet zelfstandig verrichten van een uitvoeringshandeling staat niet zonder meer aan het bewijs van medeplegen in de weg. Evenmin hoeft iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage(n) van de andere medepleger(s). De rechtbank is van oordeel dat op basis van de uiterlijke verschijningsvorm kan worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader gericht op het geweld richting [aangever 2] . Verdachte was vanaf het eerste moment betrokken bij de confrontatie met [aangever 2] en zijn mededader heeft zich later bij het conflict gevoegd. De gezamenlijke uitvoering van het delict, waarbij verdachte [aangever 2] meermalen heeft geslagen en zijn mededader hem meermalen heeft geschopt, is voldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking.
Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat het letsel dat [aangever 2] heeft ondervonden, niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Ondanks dat het herstel van [aangever 2] een aantal maanden heeft geduurd, zijn de aard van het letsel en de beperkte noodzaak tot medisch ingrijpen onvoldoende om de drempel van deze kwalificatie halen. Het is echter duidelijk dat het heel anders met [aangever 2] had kunnen aflopen als getuige [getuige 4] geen actie had ondernomen. Daarom acht de rechtbank bewezen dat verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [aangever 2] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
In zaak A
1
op 8 juni 2021 te Amsterdam meerdere politieambtenaren, te weten [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 3] en [politieambtenaar 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een kettingzaag te pakken en door deze kettingzaag (door meermaals te trekken aan het koord) aan te laten gaan en door met deze kettingzaag op die voornoemde personen af te lopen en door meermaals aan de gashendel van deze kettingzaag te trekken en door op enkele meters afstand van die personen met die kettingzaag in hun richting in het rond te zwaaien;
2
op 7 juni 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een molotovcocktail heeft aangestoken en deze vervolgens naar voornoemde [aangever] heeft gegooid, waarbij deze brandende molotovcocktail in de dichte nabijheid van die [aangever] tot ontploffing kwam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 7 juni 2021 te Amsterdam, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een molotovcocktail aan te steken en deze vervolgens naar [aangever] te gooien, waarbij deze brandende molotovcocktail in de dichte nabijheid van die [aangever] tot ontploffing kwam en daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever] te duchten was;
In zaak B
1
op 2 augustus 2020 te Amsterdam, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, door voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Ik blaas je hele café op, je gaat drie maanden dicht, ik sta morgen hier om je te beschieten." en
- " Morgen ben je van mij. Dan schiet ik die hele kankertent van je kapot. Ik kom morgen terug. Je gaat zien. Ik ben in Dubai geweest, ik ben een vriend van Taghi. Mij pak je niet.";
2
op 2 augustus 2020 te Amsterdam, [hoofdagent 1] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam en [hoofdagent 2] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde verbalisanten dreigend de woorden toe te voegen: "Je gaat zien wat er gaat gebeuren. Morgen ben ik vrij en ik maak er een slachtpartij van. Ik ben code Willem vriend. Ik maak jullie allemaal dood”;
3
op 2 augustus 2020 te Amsterdam, opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [politieambtenaar 5] , brigadier van politie Eenheid Amsterdam en [hoofdagent 1] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam en [hoofdagent 2] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam en [hoofdagent 3] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen:
- " Je bent een kankerhoer. Je moet sterven aan kanker. Jouw hele familie kan de kanker krijgen. Je moet je kankermoeder neuken." en
- " Jij kankerhoer, met je kankermoeder. Ik neuk jullie allemaal de kankermoeder. Ik neuk jullie moeders. Kankerlijers." en
- " Jullie kankermoeders. Jullie gaan allemaal sterven aan kanker. Jullie zijn allemaal kankerafval";
In zaak Cop 14 juni 2020 te Amsterdam, [aangeefster] heeft mishandeld door die [aangeefster] meermalen tegen het gezicht/hoofd te slaan en knietjes te geven en/of te schoppen.
In zaak D
1
op 3 december 2020 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 184 Wetboek van Strafrecht, gedaan door een opsporingsambtenaar, te weten [hoofdagent 4] (hoofdagent van Politie Eenheid Amsterdam), belast met de uitoefening van enig toezicht door, nadat deze opsporingsambtenaar hem meermalen had gevorderd om de tuin, alwaar verdachte zich op dat moment bevond, te verlaten, hieraan geen gevolg te geven;
2
op 3 december 2020 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen meerdere opsporingsambtenaren, [hoofdagent 4] (hoofdagent van Politie Eenheid Amsterdam) en [hoofdagent 5] (hoofdagent van Politie Eenheid Amsterdam) en opsporingsambtenaren van eenheid AD41.10, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten het aanhouden van verdachte en vervoeren van verdachte naar een politiebureau, door
- meerdere spuugbewegingen te maken in de richting van voornoemde opsporingsambtenaren, en
- meermalen in de richting van voornoemde opsporingsambtenaren te schoppen, en
- zich te bewegen in de richting die tegengesteld is aan de richting, waarin voornoemde opsporingsambtenaren verdachte trachtten te geleiden;
3
op 3 december 2020 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht, door open vuur in aanraking te brengen met een spuugmasker, ten gevolge waarvan voornoemde spuugmasker gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
In zaak E
1
op 2 juni 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander, aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar die [aangever 2] is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader
- die [aangever 2] meermaals met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen/gestompt en
- die [aangever 2] meermaals tegen het hoofd heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 2 juni 2020 te Amsterdam, [persoon 2] heeft mishandeld door die [persoon 2] meermaals in het gezicht te slaan.
3
op 2 juni 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon die geheel aan [aangever 2] toebehoorde, heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De verdediging heeft ten aanzien van het in zaak E onder 1 ten laste gelegde bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat het dossier geen enkele ondersteuning biedt voor de verklaring van verdachte dat hij genoodzaakt was zich tegen een wurggreep van [aangever 2] te verdedigen.
De rechtbank acht alle bewezenverklaarde feiten strafbaar, nu het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en een meldplicht en een locatieverbod voor (een deel van) Amsterdam-Noord als bijzondere voorwaarden.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de goede weg die verdachte is ingeslagen. Hij heeft een zelfstandige woonruimte ver buiten Amsterdam, heeft een vaste baan en is op vrijwillige basis gestart met behandeling. Gelet op deze positieve ontwikkelingen is bepleit aan verdachte geen onvoorwaardelijke straf op te leggen die de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht overstijgt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks geweldsdelicten waaronder twee pogingen tot zware mishandeling, brandstichting en bedreiging en belediging van diverse opsporingsambtenaren. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Ook heeft hij het gezag van de politie ondermijnd.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 december 2022. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaar veelvuldig is veroordeeld voor geweld jegens goederen, burgers en politieagenten.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 15 maart 2022, opgesteld door A.W.M.M. Stevens, psychiater, en F.S. van Huis, GZ-psycholoog. Het PBC heeft verdachte van eind december 2021 tot begin februari 2022 psychologisch en psychiatrisch onderzocht naar aanleiding van de verdenkingen in zaak A. Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. Op basis van de observaties, het milieuonderzoek, de strafdossiers en de politiemutaties hebben de onderzoekers geconstateerd dat hoewel er aanwijzingen zijn voor en scheefgroei in de persoonlijkheid (met antisociale en narcistische trekken), door de beperkingen van het onderzoek de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis niet kan worden vastgesteld dan wel uitgesloten. De gesignaleerde impulsiviteit en problemen met impulscontrole kunnen niet worden geduid. Ook met betrekking tot het middelengebruik zijn er aanwijzingen voor problematisch gebruik, maar is onvoldoende gebleken wat de mate en frequentie daarvan zijn, zodat een stoornis in middelengebruik niet kan worden vastgesteld dan wel uitgesloten. Wel blijkt uit het onderzoek dat sprake is van ADHD waarbij hyperactiviteit en impulsiviteit opvallen. Er zijn geen aanwijzingen voor autisme, een psychotische, stemmings-, angst- of dissociatieve stoornis. Nu er veel diagnostische vragen onbeantwoord zijn gebleven, kunnen de onderzoekers geen uitspraken doen over de eventueel doorwerking van pathologie in het ten laste gelegde, kan geen betrouwbare risicoanalyse plaatsvinden om het recidiverisico in te schatten en kan geen advies worden gegeven voor interventies gericht op preventie van recidive binnen het juridisch kader.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 15 september 2021, opgesteld door reclasseringswerker [reclasseringswerker] en de aanvulling hierop van 28 april 2022. De reclassering signaleert een delictpatroon van agressiedelicten en schat het risico op recidive hoog in. Verdachte beschikt niet over zelfcontrole, zelfinzicht en neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Hij ziet zichzelf vooral als slachtoffer en legt de verantwoordelijkheid bij anderen. Ook lijkt verdachte problemen te hebben met gezagsdragers, emotie-regulatie en impulscontrole en beschikt hij over onvoldoende copingsvaardigheden om daarmee om te gaan. De reclassering acht interventies in een klinisch traject noodzakelijk. De interventies dienen gericht te zijn op het verkrijgen van zelfinzicht, impulscontrole, psychische problematiek en het beperken van recidive. Om aan een klinisch traject invulling te kunnen geven, dient verdere diagnostiek plaats te vinden. Nu verdachte tot op heden heeft geweigerd mee te werken aan diagnostiek, ziet de reclassering geen mogelijkheden om hem te begeleiden en/of interventies in te zetten. Indien verdachte toch bereid is mee te werken aan diagnostisch onderzoek en een klinische opname, adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met een meldplicht, opname in een zorginstelling, meewerken aan begeleid wonen en ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf, taakstraf en/of geldboete.
Op de zitting heeft verdachte naar voren gebracht dat hij in het kader van het schorsingstoezicht contact heeft met de GGZ reclassering Antes in Dordrecht en dat hij intensief wordt begeleid en behandeld door [toezichthouder] . Het toezicht, de behandeling en begeleiding verlopen goed en bieden verdachte de steun en hulp die hij nodig heeft. Ook gaat verdachte naar de kerk en gebruikt de verhalen uit de Bijbel om zijn leven te beteren.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Bij het bepalen van de passende straf houdt de rechtbank rekening met sancties die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Daarbij weegt strafverzwarend mee dat verdachte meermalen eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Op basis van de verschillende strafdossiers is bij de rechtbank het beeld ontstaan dat verdachte zich moeilijk kan beheersen als hij door anderen op zijn gedrag wordt aangesproken. Dat is kwalijk, maar baart de rechtbank ook zorgen. Met de reclassering schat de rechtbank het risico op recidive hoog in en acht interventies noodzakelijk om strafbaar gedrag in de toekomst te voorkomen. Er is echter onvoldoende informatie voorhanden om concrete interventies vorm te geven. Inmiddels krijgt verdachte op vrijwillige basis behandeling en begeleiding van [toezichthouder] en heeft hij goed contact met de reclassering in Dordrecht. Hoewel de rechtbank het onbegrijpelijk vindt dat [toezichthouder] niet ter terechtzitting aanwezig was dan wel tenminste een schriftelijke verklaring met betrekking tot verdachte heeft opgesteld, neemt zij aan dat verdachte baat heeft bij zijn behandeling en begeleiding en vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte deze behandeling en begeleiding voortzet. Het is zowel voor verdachte als de maatschappij van belang dat deze vormen van hulpverlening niet door een vrijheidsbenemende straf worden doorkruist. De rechtbank vindt wel een forse voorwaardelijke straf op zijn plaats om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en hem te stimuleren zijn behandeling af te maken.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest en waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Gelet op het delictpatroon dat verdachte de afgelopen jaren heeft ontwikkeld, zal de rechtbank daaraan een proeftijd van drie jaren verbinden en een meldplicht bij de reclassering in Dordrecht en een locatieverbod voor Amsterdam-Noord (zoals weergegeven op de plattegrond in Bijlage III) als bijzondere voorwaarden.

9.De vorderingen van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Benadeelde partij [politieambtenaar 3] (zaak A)
De benadeelde partij [politieambtenaar 3] vordert € 500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onredelijk voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (8 juni 2021) tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [politieambtenaar 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank waardeert de totale schade op een bedrag van € 500,- (zegge vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juni 2021.
9.2.
Benadeelde partij [politieambtenaar 4] (zaak A)
De benadeelde partij [politieambtenaar 4] vordert € 500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onredelijk voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (8 juni 2021) tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [politieambtenaar 4] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank waardeert de totale schade op een bedrag van € 500,- (zegge vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juni 2021.
9.3.
Benadeelde partij Nationale Politie (zaak D)
De benadeelde partij, Nationale Politie, vordert € 4.079,43 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak D onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is door de verdediging betwist.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onduidelijk is of [persoon 3] op het moment van indienen van de vordering daartoe namens de Nationale Politie gemachtigd was. Daarnaast is de vordering met een enkele factuur onderbouwd en is het zonder nader onderzoek niet vast te stellen of de gevorderde kosten redelijk zijn. Gelet op het voorgaande levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
9.4.
Benadeelde partij [aangever 2] (zaak E)
De benadeelde partij [aangever 2] vordert € 5.381,29 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak E onder 1 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is gedeeltelijk betwist.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de beschadigde goederen, te weten een telefoon, overhemd en leesbril, heeft de verdediging aangevoerd dat de kosten voor de reparatie van de telefoon onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank stelt vast dat er een bankafschrift is overgelegd waaruit blijkt dat benadeelde op 13 augustus 2020 € 188,89 heeft betaald bij The Phone Lab, een onderneming gespecialiseerd in de reparatie van smartphones en tablets. Deze kostenpost acht de rechtbank niet onredelijk en voor toewijzing vatbaar. De kosten voor een nieuw overhemd en leesbril zijn niet betwist en zullen daarom ook worden toegewezen.
De gevorderde medische kosten ter hoogte van € 1304,89 en de parkeerkosten ter hoogte van € 18,37 (zie bijlage 8), zijn niet betwist. Deze kostenposten zal de rechtbank dan ook toewijzen.
Voor het overige deel (de vergoeding voor de huishoudelijke hulp, mantelzorg, zelfwerkzaamheid en de resterende vervoerskosten) zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering tegenover de betwisting onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere onderbouwing en/of bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.542,09, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (2 juni 2020) tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak E onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ook overigens niet onredelijk over en zal daarom geheel worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (2 juni 2020) tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van benadeelde partij [aangever 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank waardeert de totale schade op een bedrag van € 4.042,09 (zegge vierduizendtweeënveertig euro en negen eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juni 2020.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 FLS fles (Omschrijving: g6064831);
  • 1 STK kettingzaag (Omschrijving: g6065107, oranje, merk: Spalinowa pila, 116d).
Verbeurdverklaring
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het in zaak A bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 47, 55, 57, 63, 157, 180, 184, 266, 267, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 primair en in zaak E onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A onder 1, zaak B onder 2:
telkens: bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van zaak A onder 2 en onder 3:
eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing.
Ten aanzien van zaak B onder 1:
bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van zaak B onder 3:
eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar gedurende de uitoefening van zijn rechtmatige bediening, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van zaak C en zaak E onder 2:
telkens: mishandeling.
Ten aanzien van zaak D onder 1:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Ten aanzien van zaak D onder 2:
wederspannigheid.
Ten aanzien van zaak D onder 3:
brandstichting.
Ten aanzien van zaak E onder 1:
medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van zaak E onder 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

1.Meldplicht

Veroordeelde zich meldt bij GGZ Antes, afdeling reclassering, Toezicht Dordrecht, op het adres [adres 2] of een andere soortgelijke instelling door de reclassering aangewezen, en zich daarna blijft melden en zich houdt aan de aanwijzingen van de genoemde reclasseringsinstelling zolang deze instelling dat nodig acht.

2.Locatieverbod

Veroordeelde zich niet bevindt in het verboden gebied (zie aangehechte afbeelding
bijlage III), zo lang als de reclassering dat nodig vindt.
Geeft aan GGZ Antes Toezicht Dordrecht de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 3] toe tot een bedrag van € 500,- (zegge vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 juni 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [politieambtenaar 3] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [politieambtenaar 3] aan de Staat € 500,- (zegge vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 juni 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [politieambtenaar 4] toe tot een bedrag van € 500,- (zegge vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 juni 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [politieambtenaar 4] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [politieambtenaar 4] aan de Staat € 500,- (zegge vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 juni 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij Nationale Politie
Verklaart de Nationale Politie niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] toe tot een bedrag van € 1.542,09 (zegge vijftienhonderdtweeënveertig euro en negen eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500 (zegge vijfentwintighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 juni 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 2] aan de Staat € 4.042,09 (zegge vierduizendtweeënveertig euro en negen eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 juni 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart verbeurt:
  • 1 FLS fles (Omschrijving: g6064831);
  • 1 STK kettingzaag (Omschrijving: g6065107, oranje, merk: Spalinowa pila, 116d).
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 januari 2023.
[(...)]