ECLI:NL:RBAMS:2023:420

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
13.307.241-22 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor de uitvoering van een vrijheidsstraf

Op 1 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Łódź, 18th Criminal Division, op 22 augustus 2022. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 18 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Diependaal, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. N. Stegerhoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis waarop het EAB is gebaseerd. De verdediging heeft aangevoerd dat dit een weigeringsgrond vormt op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie heeft echter betoogd dat de rechtbank van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren kan afzien. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de recente wijziging van de OLW, waardoor artikel 12 nu een facultatieve in plaats van een dwingende weigeringsgrond is.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon, ondanks zijn afwezigheid, voldoende op de hoogte was van de rechtsgang en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten plaatsvond. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon kan worden overgeleverd aan Polen voor de uitvoering van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.307.241-22 (EAB II)
RK nummer: 22/4931
Datum uitspraak: 1 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 november 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 augustus 2022 door
the Circuit Court in Łódź, 18th Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geb] 1976.
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon 2] .
thans gedetineerd in [detentieplaats]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 januari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. N. Stegerhoek, advocaat te Amsterdam, die waarneemt voor mr. M.L. van Gessel, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement passed by the District Court in Pabianice on 18 November 2019, valid and enforceable as of 25 November 2019ten grondslag, met zaaknummer II K 139/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Standpunt verdediging
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid dat aan het EAB ten grondslag ligt. Evenmin heeft zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden voorgedaan. Ten slotte is er geen verzetgarantie ten behoeve van de opgeëiste persoon verstrekt. Dit heeft tot gevolg dat dat overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd.
4.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft kort gezegd tot verwerping van het verweer geconcludeerd omdat de rechtbank van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren, kan afzien.
4.3
Oordeel rechtbank
Op 1 april 2021 is de Wet van 3 maart 2021 tot herimplementatie van onderdelen van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (wijziging van de Overleveringswet) [1] in werking getreden. Dit had onder meer tot gevolg dat artikel 12 OLW is gewijzigd in een facultatieve in plaats van een dwingende weigeringsgrond.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 21 december 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende meegedeeld:
In the course of the pretrial proceedings [opgeëiste persoon] provided his address on 06 February 2019, when he was first interviewed as a suspect in the case, and it was then that he received the advice letters, the receipt of which he confirmed by his personal signature, pertinent, e.g. to:
- the obligation to appear when summoned and to notify the authority in charge of the proceedings of any change of his place of residence or whereabouts, if for more than 7 days, also for the reason of being in custody in another case;
- the obligation to provide an address for service, on pain of a procedure or hearing being carried out in the absence of the suspect;
- the obligation to identify an addressee for service in Poland, in the event of the suspect being abroad; in the event of his failing to do so any letter sent to his last known address in Poland would be deemed to have been duly served and a procedure or hearing would be carried out in the absence of the suspect;
- the obligation to provide a new address in the event of any change of place of residence or whereabouts, also for the reason of being in custody in another case; otherwise any letter sent to his last known address in Poland would be deemed to have been duly served and a procedure or hearing would be carried out in the absence of the suspect; failure to provide the address might also prevent submission of an application, complaint or appeal due to the expiry of the applicable timeframes.
(…)
in the course of the court proceedings [opgeëiste persoon] was notified of the hearing dates at the address he had provided at his first interview as a suspect on 06 February 2019, when he received all the advice letters.
Gelet op deze informatie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Naar het oordeel van de rechtbank levert overlevering aan Polen dan ook geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Feit 1 tot en met 7:
oplichting
Feit 8:
verduistering

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 321 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Łódź, 18th Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.