ECLI:NL:RBAMS:2023:4296

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
10264086 CV 23-71
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve waardeoverdracht van pensioenfonds in financiële moeilijkheden; vordering tot verklaring voor recht en stellen prejudiciële vragen; vorderingen niet-ontvankelijk/afgewezen.

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit Stichting Pensioenfonds PGB, Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Reisbranche in liquidatie en De Nederlandse Bank N.V., een verklaring voor recht met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht (CWO) van het pensioenfonds Reiswerk, dat in financiële moeilijkheden verkeerde. De eisers stelden dat de korting op hun pensioenaanspraken, die opliep tot 18%, in strijd was met het eigendomsrecht zoals beschermd door artikel 17 van het Handvest van de Europese Unie en artikel 20 van de Pensioenwet. De kantonrechter heeft de zaak behandeld na een mondelinge zitting op 12 juni 2023, waarbij de eisers hun eis hadden gewijzigd en verschillende gemachtigden aanwezig waren om de zaak te bepleiten.

De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van eisers niet ontvankelijk waren, met name jegens De Nederlandse Bank, omdat er een rechtsgang openstond waartegen eisers geen gebruik hadden gemaakt. De rechter concludeerde dat de vorderingen tegen Reiswerk en PGB ook niet voor toewijzing in aanmerking kwamen. De kantonrechter stelde vast dat de financiële situatie van Reiswerk zo zorgelijk was dat de CWO noodzakelijk was om de pensioenen van de deelnemers zoveel mogelijk veilig te stellen. De rechter oordeelde dat de korting op de pensioenen een noodzakelijke maatregel was, gezien de financiële positie van de betrokken partijen, en dat er geen reëel alternatief was voor de CWO.

Uiteindelijk werden de vorderingen van eisers afgewezen en werden zij als de in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, op 6 juli 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10264086 CV 23-71
vonnis van 6 juli 2023

Vonnis van de kantonrechter

Inzake:

[ eiser 1]

wonende te [woonplaats]
en 472 anderen, zoals vermeld in de dagvaarding
eisers
gemachtigden: mrs. H. van Meerten en K.P.D. Vermeulen
t e g e n

1. Stichting Pensioenfonds PGB

gevestigd te Amstelveen
gemachtigden: mrs. T. Stouten en A. Boutens

2. Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Reisbranche in liquidatie

gevestigd te Gouda
gemachtigden: mrs. S.H. Kuiper, P. Jansen en J.P.C. Interfurth

3. De Nederlandse Bank N.V.

gevestigd te Amsterdam
gemachtigden: mrs. P.P.M. van Kippersluis en S.H.G. Cnossen
gedaagden.
Gedaagden worden hierna ook PGB, Reiswerk en DNB genoemd.

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij vonnis van 7 december 2022 heeft de handelskamer van deze rechtbank de zaak naar de kantonrechter verwezen. Bij vonnis van 2 februari 2023 heeft de kantonrechter het verzoek tot voeging van [naam 1] en 22 anderen afgewezen en bepaald dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2023. Eisers en PGB hebben op voorhand nog een akte, met producties, ingediend. Eisers hebben daarbij hun eis gewijzigd. Aan de zijde van eisers verschenen [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] en de gemachtigden. Aan de zijde van Reiswerk verschenen [naam 7] en [naam 8] en de gemachtigden. Aan de zijde van PGB verschenen [naam 9] en [naam 10] en de gemachtigden. Aan de zijde van DNB verschenen [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] en [naam 15] en de gemachtigden. De gemachtigden hebben de zaak bepleit aan de hand van overgelegde pleitnota’s. Enkele eisers en de heer [naam 8] hebben eveneens het woord gevoerd. Na verder debat is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en erkend of niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
Reiswerk was een pensioenfonds in de zin van de Pensioenwet (PW). Eisers waren allen verplicht deelnemer in Reiswerk.
1.2.
Reiswerk verkeerde sinds 2015 in financiële moeilijkheden en voldeed niet (meer) aan de vereiste dekkingsgraden. Vanwege deze tekortsituatie was Reiswerk vanaf 2015 verplicht om jaarlijks een herstelplan in te dienen bij DNB als toezichthouder. In 2017 is Reiswerk door DNB als kwetsbaar fonds bestempeld, waarbij korting op de pensioenen voorzienbaar werd geacht.
1.3.
In de jaren daarna zijn de dekkingsgraden niet verbeterd, maar verslechterd. Het jaarverslag van 2019 vermeldt onder meer dat er onvoldoende geld in kas is om nu en in de toekomst alle pensioenen te kunnen uitkeren.
1.4.
In 2020 zijn de dekkingsgraden verder afgenomen. Reiswerk heeft daarop onderzoek gedaan naar haar toekomstmogelijkheden. Uiteindelijk heeft zij mede conform de wens van de sociale partners gekozen voor een collectieve waardeoverdracht (verder: CWO) aan een groot pensioenfonds, te weten PGB.
1.5.
Eisers zijn hierover schriftelijk en via de website van Reiswerk geïnformeerd. Daarbij heeft Reiswerk al aangekondigd dat een verlaging van de pensioenen zou moeten worden doorgevoerd, omdat PGB er financieel veel beter voor stond dan Reiswerk.
1.6.
PGB voldeed wel aan de vereiste dekkingsgraden. Vanwege het verschil in dekkingsgraden heeft PGB bedongen dat de pensioenaanspraken en -rechten van de deelnemers in Reiswerk voorafgaand aan de CWO in evenwicht werden gebracht met de beschikbare middelen van Reiswerk om te voorkomen dat de eigen deelnemers van PGB benadeeld zouden worden.
1.7.
Dit heeft ertoe geleid dat door Reiswerk een verlaging is toegepast op de pensioenen van deelnemers van ongeveer 9% voor 60 plussers en ongeveer 18% voor deelnemers jonger dan 60. De verlaging bedroeg daardoor gemiddeld € 80,- voor alle deelnemers op jaarbasis.
1.8.
De Raad van Toezicht van Reiswerk en het Verantwoordingsorgaan hebben ingestemd met de CWO aan PGB. Nadat ook de benodigde interne goedkeuring aan de zijde van PGB was verkregen, hebben Reiswerk en PGB op 9 juli 2020 een overeenkomst tot CWO gesloten
1.9.
DNB heeft op 16 december 2020 besloten om geen verbod op te leggen voor de CWO. Daartoe werd onder meer overwogen dat Reiswerk onvoldoende toekomstperspectief had, gegeven de zwakke financiële positie en de dreigende kortingen.
1.10.
Eén betrokkene, [naam 16] , heeft bezwaar tegen het besluit van DNB ingediend, maar zonder succes. DNB heeft zijn bezwaar bij besluit van 25 juli 2022 ongegrond verklaard. Hij heeft vervolgens afgezien van beroep bij de bestuursrechter.
1.11.
De CWO heeft plaatsgevonden per 1 januari 2021. De gunstige financiële positie van PGB heeft het sindsdien mogelijk gemaakt om in totaal 10% indexatie op de pensioenen toe te passen.
1.12.
Reiswerk verkeert vanaf 1 januari 2021 in liquidatie.

Vordering

2. Eisers vorderen na wijziging van eis te verklaren voor recht dat Reiswerk en/of PGB en/of DNB jegens eisers in strijd hebben gehandeld met artikel 17 Handvest EU en met artikel 20 PW en aldus onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld. Subsidiair verzoeken eisers om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie EU, alles met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
3. Eisers stellen daartoe dat het “afpakken” van 18 respectievelijk 9% van hun pensioenaanspraken door Reiswerk in strijd is met EU regelgeving, met name artikel 17 Handvest EU dat het eigendomsrecht beschermt. De korting is een ongerechtvaardigde aantasting van de eigendomsrechten van eisers. PGB heeft daaraan meegewerkt en ervan geprofiteerd. DNB heeft ten onrechte geen verbod van de CWO opgelegd.

Verweer

4. Gedaagden hebben ieder voor zich verweer gevoerd, onder meer op de gronden die hierna bij de beoordeling worden besproken.

Beoordeling

5. DNB beroept zich met recht erop dat eisers in de vordering jegens haar niet ontvankelijk zijn, omdat er een behoorlijke met rechtswaarborgen omklede procedure heeft opengestaan waarin eisers tegen het aangevallen besluit (in de zin van de AWB) bezwaar en beroep (bij de bestuursrechter) hadden kunnen instellen. Nu zij daarvan geen gebruik hebben gemaakt, moet in deze procedure worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het besluit.
6. De kantonrechter is verder van oordeel dat de vordering jegens Reiswerk en PGB niet voor toewijzing in aanmerking komt en ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen. Anders dan eisers menen, is geen sprake van een ongerechtvaardigde aantasting van hun pensioen, maar van een noodzakelijke ingreep om hun pensioen zoveel mogelijk veilig te stellen. Vaststaat dat de financiële positie van Reiswerk zo zorgelijk was geworden dat voorzienbaar was dat zij niet volledig aan de verplichtingen jegens eisers zou kunnen voldoen. Anders dan eisers aanvoeren, blijkt uit de stukken dat Reiswerk zorgvuldig tewerk is gegaan bij het onderzoek naar mogelijke oplossingen. Uiteindelijk bleek er maar één oplossing haalbaar, waarbij de belangen van de deelnemers zo goed mogelijk werden gewaarborgd, en dat was de CWO met het solide PGB. Dat daarvoor een verlaging van het pensioen noodzakelijk was, gezien het verschil in financiële positie van de betrokken partijen, is evident en conform het bepaalde in artikel 134 PW. Het ligt immers niet voor de hand dat de deelnemers van PGB voor het dekkingstekort van het over te nemen Reiswerk zouden moeten betalen. Eisers hebben verder onvoldoende weersproken gelaten dat iedere andere oplossing naar alle waarschijnlijkheid nadeliger zou hebben uitgepakt. Zij hebben ook geen reëel alternatief geschetst. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de vordering feitelijk ongegrond is en alleen al daarom moet worden afgewezen. Of eisers zich rechtstreeks kunnen beroepen op artikel 17 van het Europese Handvest kan dus onbesproken blijven. Hetzelfde geldt voor de vraag of pensioenaanspraken of -rechten als eigendomsrecht kunnen worden beschouwd en voor overige argumenten, die volgens gedaagden eveneens tot afwijzing van het gevorderde zouden leiden.
7. De slotsom is dat de vorderingen jegens Reiswerk en PGB zullen worden afgewezen.
8. Eisers worden als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

BESLISSING

De kantonrechter:

  • verklaart eisers niet ontvankelijk in hun vordering tegen DNB;
  • wijst de vordering jegens Reiswerk en PGB af;
  • veroordeelt eisers hoofdelijk in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden (ieder afzonderlijk) begroot op € 1.586,- aan salaris gemachtigde en € 66,- aan nasalaris, alles inclusief eventueel verschuldigde btw en te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van vijftien dagen na deze uitspraak;
  • verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.