In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit Stichting Pensioenfonds PGB, Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Reisbranche in liquidatie en De Nederlandse Bank N.V., een verklaring voor recht met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht (CWO) van het pensioenfonds Reiswerk, dat in financiële moeilijkheden verkeerde. De eisers stelden dat de korting op hun pensioenaanspraken, die opliep tot 18%, in strijd was met het eigendomsrecht zoals beschermd door artikel 17 van het Handvest van de Europese Unie en artikel 20 van de Pensioenwet. De kantonrechter heeft de zaak behandeld na een mondelinge zitting op 12 juni 2023, waarbij de eisers hun eis hadden gewijzigd en verschillende gemachtigden aanwezig waren om de zaak te bepleiten.
De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van eisers niet ontvankelijk waren, met name jegens De Nederlandse Bank, omdat er een rechtsgang openstond waartegen eisers geen gebruik hadden gemaakt. De rechter concludeerde dat de vorderingen tegen Reiswerk en PGB ook niet voor toewijzing in aanmerking kwamen. De kantonrechter stelde vast dat de financiële situatie van Reiswerk zo zorgelijk was dat de CWO noodzakelijk was om de pensioenen van de deelnemers zoveel mogelijk veilig te stellen. De rechter oordeelde dat de korting op de pensioenen een noodzakelijke maatregel was, gezien de financiële positie van de betrokken partijen, en dat er geen reëel alternatief was voor de CWO.
Uiteindelijk werden de vorderingen van eisers afgewezen en werden zij als de in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, op 6 juli 2023.