ECLI:NL:RBAMS:2023:445

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
C/13/716891 / HA ZA 22-343
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen echtpaar en Rabobank over hypotheekrecht en lossing van percelen

In deze zaak vorderde een echtpaar, dat een boerenbedrijf bezit, dat de rechtbank verklaart dat het hypotheekrecht van Rabobank waardeloos is voor vier percelen en een voormalige melkstal. De procedure volgde op een lange reeks van juridische geschillen tussen de ouders van de eiser en Rabobank over een hypotheekrecht dat was gevestigd op verschillende percelen grond. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan de voorwaarden voor lossing van de hypotheek, omdat hij niet het volledige bedrag had betaald waarvoor de hypotheek was gevestigd. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af, omdat de betalingen die hij had gedaan niet als lossing konden worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de hypotheek nog steeds van kracht was en dat de eiser in de proceskosten moest worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt de complexiteit van hypotheekrecht en de voorwaarden voor lossing, evenals de noodzaak voor duidelijke communicatie tussen partijen in dergelijke geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/716891 / HA ZA 22-343
Vonnis van 1 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J. de Jong van Lier te Enschede,
tegen

1.COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,

te Amsterdam,
2.
RABO GROEN BANK B.V.,
te Utrecht,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Rabobank c.s.,
advocaat: mr. R.M. Vermaire te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding van 4 maart 2022,
- conclusie van eis met gewijzigde eis en grondslagen van 4 mei 2022, met producties,
- conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 13 juli 2022,
- akte, mede houdende aanvulling van de eis,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De ouders van [eiser] waren in 2001 eigenaar van een boerenbedrijf aan de [adres] (Gemeente [gemeente] ) en eigenaar van de daarbij behorende boerderij, bestaande uit een woonhuis, landbouwgronden en bijgebouwen.
2.2.
In een taxatierapport van 4 april 2001 ten aanzien van “een onroerend goed, de voormalige melkstal” is onder meer opgenomen:
“Kadastraal bekend: [kadastergegevens 1] deels, groot 20 are.”
2.3.
Op 21 november 2001 hebben de ouders van [eiser] een registergoed aan [eiser] geleverd, waarbij het registergoed in de leveringsakte als volgt is omschreven (onderstreping toegevoegd):
“De voormalige melkstal, met ondergrond en bijbehorende grond, plaatselijk bekend: [adres] , gemeente [gemeente] , kadastraal bekend: [kadastergegevens 1] , een ter plaatse aangeduid gedeelte groot ongeveer
twintig aren;”
2.4.
Later op diezelfde dag (21 november 2001) hebben de ouders van [eiser] tot zekerheid van verschillende financieringen een hypotheekrecht gevestigd ten behoeve van (rechtsvoorgangers van) Rabobank c.s. tot een maximumbedrag van € 4.050.000 op (delen van) dertien percelen grond, als volgt omschreven in de hypotheekakte, hierna te noemen de Percelen (onderstreping toegevoegd):
“1. De boerderij, bestaande uit het woonhuis met kantoren, verdere opstallen, ondergrond,
erf, tuin, bos, bouw- en weiland, staande en gelegen aan en nabij de [adres]
, gemeente [gemeente] , kadastraal bekend: [kadastergegevens 2]
, tezamen groot drieëntwintig hectaren
en vierenveertig centiaren, zulks
met uitzondering vaneen gedeelte groot ongeveer vijftig
aren van het perceel [perceel 1] , zoals in erfpacht uitgegeven, blijkens een
akte op heden verleden voor mij, notaris en
een gedeelte groot ongeveer twintig aren van
het perceel [perceel 2] , zoals is afgestaan blijkens een akte van levering, op
heden verleden voor mij, notaris. (...)
2. Percelen grond, gelegen alsvoren, kadastraal bekend [kadastergegevens 3]
, tezamen groot acht hectaren zesennegentig aren en
drieënzestig centiaren.”
2.5.
Op een kadastrale kaart zagen de percelen [perceel 2] , [kadastergegevens 3] en [kadastergegevens 3] er als volgt uit:
2.6.
Op 28 maart 2002 zijn de Percelen, zonder medeweten of toestemming van Rabobank c.s., overgedragen aan [eiser] die sindsdien eigenaar van de Percelen is. Het hypotheekrecht is sindsdien dus een derdenhypotheekrecht.
2.7.
Sinds 2005 wordt tussen Rabobank c.s. en de ouders van [eiser] geprocedeerd over onder meer de vordering van Rabobank c.s. waarvoor het hypotheekrecht is gevestigd.
2.8.
Bij brief van 3 mei 2019 heeft Rabobank c.s. de lopende financiering met de ouders van [eiser] opgezegd met een opzegtermijn van 3 maanden. Binnen deze termijn heeft geen betaling aan Rabobank c.s. plaatsgevonden. Volgens Rabobank c.s. bedraagt de vordering op de ouders per 15 maart 2022, te vermeerderen met lopende rente en kosten, € 3.201.961,07.
2.9.
Op 13 januari 2022 heeft het kadaster een verzoek ontvangen om perceel [perceel 3] te splitsen in twee percelen: perceelnummer [perceel 4] , groot 121441 centiaren en perceelnummer [perceel 5] , groot 20 aren (hierna: perceel [perceel 5] ). Door het kadaster is de volgende kaart gemaakt:
2.10.
Op 11 februari 2022 heeft Rabobank c.s. op basis van het hypotheekrecht een executietraject gestart ten aanzien van vier van de dertien percelen (nummers [perceel 6] , [perceel 7] , [perceel 8] en [perceel 9] ; hierna: de vier percelen).
2.11.
Op 16 februari 2022 heeft [eiser] € 334.000 aan Rabobank c.s. betaald onder vermelding van “Lossing (…)”. Bij e-mail van 17 februari 2022 heeft de raadsman van Rabobank c.s. [eiser] bericht dat het bedrag ontvangen was, maar dat van lossing geen sprake was onder verwijzing naar artikel 3:269 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.12.
Op 28 februari 2022 zijn de ouders van [eiser] in kort geding een executiegeschil gestart tegen Rabobank c.s. bij de voorzieningenrechter te Almelo met als inzet de executie te staken. Deze vordering is bij vonnis van 10 maart 2022 afgewezen. [1]
2.13.
Tijdens de veiling van de vier percelen op 14 maart 2022 heeft een aan Rabobank c.s. gelieerde partij, Bodemgoed B.V., tijdens de opbodfase meerdere biedingen uitgebracht met als hoogste bod € 1.400.000. Er zijn geen andere biedingen uitgebracht. Bij de afslag is niet gemijnd. Inclusief veilingkosten bedroeg dit hoogste bod € 1.456.404,14.
2.14.
De raadsman van [eiser] heeft kort daarop aan Rabobank c.s. bericht dat [eiser] de gehele schuld waarvoor het hypotheekrecht tot zekerheid strekt zou voldoen, om binnen een uur daarop terug te komen door aan te geven dat [eiser] de vier percelen zou lossen door betaling van € 1.458.000. Daartoe heeft [eiser] twee van zijn vennootschappen de al betaalde € 344.000 (2.11) laten aanvullen met betalingen van € 1.124.000 zodat in totaal
€ 1.458.000 is betaald. Rabobank c.s. heeft daarop laten weten met verwijzing naar artikel 3:269 BW dat lossing alleen mogelijk is tegen betaling van de volledige vordering waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt.
2.15.
Bij dagvaarding van 18 maart 2022 heeft [eiser] Rabobank c.s. in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter te Almelo op korte termijn met een mondeling behandeling op 21 maart 2022. Rabobank c.s. heeft, met toestemming van de voorzieningenrechter, de ouders van [eiser] in dezelfde procedure betrokken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Rabobank c.s. aangegeven de vier percelen niet te gunnen aan Bodemgoed B.V.
2.16.
Bij vonnis van 4 april 2022 [2] heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang in deze procedure, Rabobank c.s. veroordeeld het hypotheekrecht door te halen voor zover het ziet op de vier percelen omdat volgens de voorzieningenrechter in dit geval sprake is van lossing nu (namens) [eiser] in totaal € 1.458.000 heeft (is) betaald. Rabobank c.s. heeft op 8 april 2022 aan deze veroordeling voldaan en het hypotheekrecht op de vier percelen doorgehaald. Rabobank c.s. heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis bij hof Arnhem-Leeuwarden. [3]
2.17.
Het hypotheekrecht heeft geleid tot meerdere procedures tussen de ouders van [eiser] en/of [eiser] enerzijds en Rabobank c.s. anderzijds [4] . In de zaak 717044 / HA ZA 22-356, waarin een door [eiser] bestuurde vennootschap als eisende partij optreedt en waarvan de mondelinge behandeling eveneens op 8 november 2022 plaatsvond voor dezelfde kamer van deze rechtbank, wordt vandaag ook vonnis gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na eisvermeerdering, dat de rechtbank bij vonnis
(i) (vier geloste percelen)
op de voet van artikel 40 Kadasterwet verklaart dat de Hypotheek waardeloos is, voor zover het betreft de vier percelen,
(ii) (voormalige melkstal)
op de voet van artikel 40 Kadasterwet verklaart dat de Hypotheek waardeloos is, voor zover het betreft het perceel [perceel 5] ,
(iii) Rabobank c.s. hoofdelijk, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling (a) van € 1.124.000, te vermeerderen met wettelijke rente, althans (subsidiair) (b) tot betaling van het door de rechtbank te bepalen bedrag dat ten titel van lossing te veel is betaald, te vermeerderen met wettelijke rente, met bepaling dat die veroordeling niet prejudicieert ten aanzien van de procedures die aanhangig zijn bij het gerechtshof Amsterdam onder zaaknummer 200.300.177/01 en de bij rechtbank Amsterdam met rolnummer C/13/699394, en
(iv)
indien het gevorderde sub (i) wordt afgewezen Rabobank c.s., uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling binnen 5 werkdagen nadat [eiser] bevel heeft gedaan tot nakoming van de uitspraak en voor zover [eiser] bevel tot de daarin opgenomen betalingsveroordelingen doet van € 344.000, en € 1.124.000, steeds vermeerderd met wettelijk rente,
met hoofdelijke veroordeling van Rabobank c.s., uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Rabobank c.s. voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

inleiding
4.1.
Het gaat in deze procedure om twee verschillende onderwerpen. Vordering (i) ziet op de vraag of met de betaling van in totaal € 1.458.000 lossing heeft plaatsgevonden. Vordering (iii) gaat ook uit van deze lossing en is gebaseerd op de stelling dat de wijze waarop Rabobank c.s. heeft geacteerd tijdens de veiling onrechtmatig is ten opzichte van [eiser] . [eiser] zou daardoor teveel hebben betaald, namelijk € 1.124.000 boven de executiewaarde, welk bedrag als schade wordt gevorderd. Vordering (iv) is ingesteld voor het geval de rechtbank niet van lossing uitgaat. In dat geval wenst [eiser] de € 1.458.000 terug te ontvangen van Rabobank c.s. uit hoofde van onverschuldigde betaling. Vordering (ii) staat los van lossing en van de veiling en ziet op de vraag waar de uitzondering van 20 aren bij perceel [perceel 2] op ziet in de hypotheekakte. Volgens [eiser] is dat een evidente fout wat betekent dat geen hypotheekrecht gevestigd is op het (vernummerde) perceel [perceel 5] . Beide onderwerpen komen na een inleidende opmerking aan de orde. Het ter zitting gemaakte bezwaar tegen de vermeerdering van eis wordt gepasseerd omdat niet gebleken is dat deze in strijd is met de goede procesorde.
4.2.
Vooraf herhaalt de rechtbank de verzuchting die zij ook ter zitting heeft geuit. Met een veelheid aan procedures houden partijen elkaar bezig rondom de executie van een hypotheekrecht dat ooit is gevestigd bij het verlenen van financiering aan de ouders van [eiser] en waarbij [eiser] partij is geworden omdat, zonder de bank te informeren, de verhypothekeerde percelen door hem in eigendom zijn verkregen. Alle juridische spitsvondigheden over en weer ten spijt, roept dit dossier de vraag op wiens belang wordt gediend met het maar voortgaan met procederen. [eiser] zelf heeft ter zitting verklaard dat hij graag van de discussie met Rabobank c.s. af wil. Ook aan de zijde van Rabobank c.s. zijn andere drijfveren dan louter zakelijke belangen waarneembaar. Een gerechtvaardigd belang van Rabobank c.s. bij eindeloos voort procederen is dan ook evenmin evident. Partijen zouden zichzelf daarentegen expliciet de vraag moeten stellen of het buiten rechte definitief oplossen van de vete niet om meerdere redenen de voorkeur zou moeten hebben.
lossing – vordering (i)
4.3.
Artikel 3:269 BW (lossing) luidt als volgt:
“Tot op het tijdstip van de toewijzing ter veiling of van de goedkeuring door de voorzieningenrechter van de onderhandse verkoop kan de verkoop worden voorkomen door voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt, alsmede van de reeds gemaakte kosten van executie.”
4.4.
In de parlementaire geschiedenis op dit artikel is onder meer het volgende te vinden, kenbaar uit het [partij] / [partij] arrest: [5]
“De schuldeiser, die toch niet meer dan het aangeboden bedrag [lees:] uit het goed kan verkrijgen, mag niet een voor de eigenaar nadelige verkoop doorzetten, alleen omdat hem misschien niet alles wat hij daarenboven nog van de schuldenaar te vorderen heeft, aangeboden wordt. Evenals in geval van executie van het goed, moet hij het niet door een hypotheek gedekt deel van de schuld op andere wijze trachten zich te verschaffen.”
4.5.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] niet betaald heeft ‘hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt’, namelijk de gehele openstaande vordering van Rabobank c.s. op de ouders van [eiser] . [eiser] heeft in totaal € 1.458.000 betaald, zijnde het hoogste bod dat op de veiling is uitgebracht inclusief veilingkosten. De stelling van [eiser] is dat daarmee de vier percelen gelost zijn omdat lossing, naast betalen van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt, ook plaatsvindt als de executiewaarde van de te veilen zaken wordt voldaan. Alhoewel de wettekst dit niet bepaalt, volgt dit uit de achterliggende gedachte van lossing, waarvoor [eiser] onder meer verwijst naar genoemde parlementaire geschiedenis en enkele schrijvers in de juridische literatuur.
4.6.
De rechtbank volgt deze redenering niet en daartoe geldt het volgende.
4.7.
De gedachte achter de lossingsregeling is dat, ter bescherming van de schuldenaar, een voor de eigenaar nadelige executie van een gezekerde zaak niet kan worden doorgezet als meer wordt gevraagd dan het gezekerde bedrag. Dat is het laagste van ofwel de gehele vordering ofwel het maximumbedrag, steeds waarvoor het zekerheidsrecht is gevestigd. De genoemde parlementaire geschiedenis lijkt in het bijzonder te zien op de situatie dat een zekerheidsgerechtigde ook een niet gezekerde vordering voldaan probeert te krijgen.
4.8.
Met [eiser] ziet de rechtbank in dat er best iets te zeggen is voor de gedachte dat als in een concreet geval vast staat dat een te veilen zaak minder opbrengt dan de gezekerde vordering, lossing mogelijk moet zijn tegen betaling van een bedrag gelijk aan die opbrengst. Maar het vaststellen van welk bedrag dat dan zou moeten zijn in een concreet geval, zonder instemming van de zekerheidsgerechtigde, levert praktische bezwaren op. De gehele vordering en het maximumbedrag, steeds waarvoor het zekerheidsrecht is gevestigd, zijn naar objectieve maatstaven bepaalbare bedragen. De vraag of ook in andere situaties lossing mogelijk zou moeten zijn vereist in ieder geval, met het oog op de rechtszekerheid, dat ook dan naar objectieve maatstaven een bedrag bepaald kan worden. Indien een zekerheidsgerechtigde een recht op gunning heeft voorbehouden staat tot na de gunning niet vast tegen welk bedrag de verhypothekeerde zaak verkocht zal worden. Daarmee is onverenigbaar dat voorafgaand aan de gunning een recht op lossing bestaat, zoals [eiser] bepleit.
4.9.
De ter zitting door [eiser] aangedragen stelling dat als het enkel om de executiewaarde gaat taxateurs het best eens kunnen worden over de waarde van cultuurgrond in Twente wordt gepasseerd. Wat de waarde van een zaak is, zeker als het delen van een boerenbedrijf betreft, is per definitie afhankelijk van verschillende omstandigheden en belangen. Daarnaast heeft [eiser] ook zelf aangegeven dat geen volstrekte zekerheid bestaat dat bij een openbare veiling niet meer wordt gerealiseerd dan een door taxateurs vastgestelde executiewaarde. Dit maakt dat het niet aan [eiser] of aan taxateurs is om te bepalen tegen betaling van welk bedrag (waarde) het hypotheekrecht van Rabobank c.s. eindigt.
4.10.
Bij de veiling waar het in dit geval om gaat heeft Rabobank c.s. via de veilingvoorwaarden vooraf helder gecommuniceerd dat zij een recht van gunning voorbehield. Dat wil zeggen dat ook na opbod en afmijning Rabobank c.s. als zekerheidsgerechtigde nog kon beslissen of zij tegen de dan geboden prijs de executie wilde voltooien. Zij heeft alles afwegend er in dit geval voor gekozen dat niet te doen. Dat is een recht dat een zekerheidsgerechtigde in dit geval toekomt. De wettelijke lossingsregeling brengt niet met zich mee dat als een zekerheidsgerechtigde ervoor kiest een deel van de verhypothekeerde zaken te laten veilen hij gehouden is steeds tegen het hoogste bod afstand te doen van het hypotheekrecht. Het niet gunnen in deze zaak onderscheidt zich aldus van de wel in de wet geregelde gevallen van toewijzing ter veiling of van de goedkeuring door de voorzieningenrechter bij onderhandse verkoop. Denkbaar is ten slotte nog dat Rabobank c.s. in dit geval geen beroep op gunning toekomt, bijvoorbeeld omdat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Die situatie doet zich hier niet voor.
4.11.
Tot slot leidt het feit dat het in dit geval om een derdenhypotheek gaat niet tot een andere uitkomst. Bij een derdenhypotheek dient de eigendom van een derde (in dit geval [eiser] ) tot zekerheid voor de schuld van een ander (in dit geval de ouders van [eiser] ). Weliswaar heeft de derde geen rechtsreeks belang bij maximale afname van de vordering waarvoor de hypotheek is gevestigd (hij is niet de schuldenaar), maar dat belang heeft hij wel zolang er nog andere percelen zijn waarvoor het hypotheekrecht is gevestigd, zoals in dit geval. Daarbij weegt ook mee dat [eiser] willens en wetens de verhypothekeerde Percelen heeft overgenomen van zijn ouders (2.6) en dus wist dat zijn eigendom diende tot zekerheid voor de schuld van zijn ouders. Daarnaast geldt nog dat de hypotheekakte in het kadaster was ingeschreven zodat het voor een ieder kenbaar was dat Rabobank c.s. zich kon verhalen op de Percelen ter voldoening van haar vordering op de ouders van [eiser] .
4.12.
Het vorenstaande betekent dat met betaling van in totaal € 1.458.000 door of namens [eiser] geen lossing heeft plaatsgevonden. Dat de betalingen met de omschrijving “lossing” hebben plaatsgevonden maakt dit uiteraard niet anders. Vordering (i) zal worden afgewezen.
lossing en onrechtmatige daad – vordering (iii)
4.13.
Vordering (iii) wordt eveneens afgewezen. Deze vordering is ingesteld voor het geval lossing heeft plaatsgevonden. Hiervoor is overwogen dat geen lossing heeft plaatsgevonden zodat ook geen sprake kan zijn van onrechtmatig handelen van Rabobank c.s. omdat zij [eiser] met kunstgrepen heeft bewogen € 1.124.000 bij te betalen om tot lossing te komen, zoals [eiser] stelt. Het komt daarbij voor risico van [eiser] dat hij van een onjuist lossingsbegrip is uitgegaan. Dat sommige schrijvers in de juridische literatuur ook van dit lossingsbegrip uitgaan, maakt dit niet anders, waarbij geldt dat er evenzeer schrijvers zijn die het tegenovergestelde betogen.
geen lossing – vordering (iv)
4.14.
Vordering (iv) komt aan de orde omdat de voorwaarde waaronder deze is ingesteld (geen sprake van lossing) is vervuld. Vordering (iv) gaat ervan uit dat [eiser] de
€ 1.458.000 onverschuldigd heeft betaald. Ook deze vordering wordt afgewezen en daartoe geldt het volgende.
4.15.
Voor toewijzing van de vordering uit onverschuldigde betaling is nodig dat [eiser] zonder rechtsgrond heeft betaald. Daarvan is geen sprake. [eiser] heeft met de betaling van € 1.458.000 steeds beoogd een deel van de schuld van zijn ouders bij Rabobank c.s. te voldoen. Het was immers die schuld waarvoor het hypotheekrecht tot zekerheid strekte en dus ook die schuld die – in de ogen van [eiser] gedeeltelijk – betaald moest worden om tot lossing te komen. Dit maakt dat er een rechtsgrond was waarvoor de betalingen van [eiser] aan Rabobank c.s. diende zodat geen sprake is van onverschuldigde betaling.
4.16.
Dat [eiser] betaalde in de – onjuiste – veronderstelling dat er lossing plaats zou vinden maakt het vorenstaande niet anders. Die veronderstelling maakt immers niet dat [eiser] iets anders betaalde dan de schuld van zijn ouders. Datzelfde geldt voor het gegeven dat [eiser] niet zelf schuldenaar is van de schuld van zijn ouders. Artikel 6:30 BW laat het toe dat een verbintenis door een ander dan de schuldenaar wordt nagekomen. Dat de inhoud of strekking van de verbintenis zich daar in dit geval tegen verzet (artikel 6:30 lid 2 BW), is niet gesteld en ook niet gebleken.
de melkstal – vordering (ii)
4.17.
[eiser] vordert tot slot een verklaring dat de hypotheek voor zover deze ziet op thans perceel [perceel 5] waardeloos is. Uit de feiten volgt dat dit perceel groot 20 aren bestaat uit het oorspronkelijke [kadastergegevens 3] in zijn geheel (15 aren, 01 centiaren), aangevuld met een deel van oorspronkelijke [kadastergegevens 3] (2.5 en 2.9). [eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat bij het vestigen van het hypotheekrecht in 2001 in de akte weliswaar is verwezen naar een uitzondering van een gedeelte groot ongeveer twintig aren van perceel [perceel 2] waar geen hypotheekrecht op wordt gevestigd, maar dat sprake is van een evidente fout. Die fout maakt dat bedoeld moet zijn dat de uitgezonderde 20 aren zien op (thans) perceel [perceel 5] .
4.18.
De beantwoording van deze vraag vergt uitleg van de hypotheekakte. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de uitleg van notariële akten aan op de in de akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. De ratio van deze objectieve uitlegmaatstaf is gelegen in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op hetgeen in een in de openbare registers ingeschreven akte is vermeld over de vestiging van een beperkt recht op een registergoed.
4.3.
In de hypotheekakte (2.4) wordt perceel [perceel 2] genoemd als perceel waarvan de twintig aren worden uitgezonderd van de hypotheek. Perceel [perceel 2] wordt ook genoemd in de leveringsakte waar de hypotheekakte naar verwijst (2.3).
4.19.
[eiser] beroept zich hoofdzakelijk op een foto die zich bij een taxatierapport bevindt (2.2) en op een verklaring die de moeder van [eiser] heeft afgelegd. Deze onderbouwing is onvoldoende voor de conclusie dat het voor Rabobank c.s. duidelijk was dat de uitgezonderde 20 aren moet hebben gezien op thans perceel [perceel 5] in plaats van [perceel 2] . Rabobank c.s. kon en mocht op basis van de hypotheekakte ervan uitgaan dat zij een hypotheekrecht had verkregen op perceel [perceel 2] met uitzondering van circa 20 aren en (dus) op het gehele perceel met nummer [kadastergegevens 3] (thans onderdeel van [perceel 5] ). Dat bij de akte van levering tussen de ouders van [eiser] en [eiser] een taxatierapport was gevoegd met een foto die mogelijk een aanwijzing oplevert dat een ander perceel dan [perceel 2] bedoeld was, regardeert de Rabobank c.s. niet. Zij was geen partij bij de akte van levering. Overigens is de verwijzing in het taxatierapport naar perceelnummer [perceel 2] ook weer een contra-indicatie op de stelling van [eiser] dat sprake zou zijn van een evidente fout. Bovendien klopt de omvang van de percelen niet bij de stelling van [eiser] : als in de hypotheekakte al bedoeld zou zijn dat de 20 aren van [kadastergegevens 3] uitgezonderd hadden moeten worden (in plaats van perceel [perceel 2] ), dan zou dat om een perceel van 15 aren en 1 centiaren gaan, waarvan nooit 20 aren uitgezonderd kunnen worden. De latere verklaring van de moeder van [eiser] levert ook geen bruikbaar handvat op nu deze niet ziet op een partijbedoeling die kan worden afgeleid uit de in de akte van hypotheek gebruikte bewoordingen, hetgeen wel nodig is om ten opzichte van Rabobank c.s. relevant te zijn. De verklaring verwijst bovendien ook zelf enkel naar de akte van levering, waarbij Rabobank c.s. als gezegd geen partij was. Tot slot wordt het ter zitting gedane bewijsaanbod dat het kippenhokje een volstrekt ander formaat heeft dan een melkstal gepasseerd als onvoldoende relevant. Het gaat immers om de vraag waarom Rabobank c.s. niet uit mocht gaan van het gegeven in de hypotheekakte dat de uitgezonderde 20 aren zien op perceel [perceel 2] zodat niet het gehele perceel met [kadastergegevens 3] onder het hypotheekrecht valt.
4.20.
Het vorenstaande betekent dat ook vordering (ii) zal worden afgewezen.
afronding en proceskosten
4.21.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Rabobank c.s. als volgt vastgesteld:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
8.494,00
(2,00 punten × € 4.247,00)
Totaal
14.231,00
4.22.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 14.231,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, mr. R.H.C van Harmelen en mr. J.G. Molenaar en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.

Voetnoten

3.rolnummer 200.309.326
4.Rb Amsterdam: 692168 / HA ZA 20-1091 (thans in hoger beroep), 699394 / HA ZA 21-291 en 717044 / HA ZA 22-356; Rb Overijsel: 277667 / KG ZA 22-50, 278710 / KG ZA 22-62 (thans in hoger beroep), 278818 / KG ZA 22-66 (thans in hoger beroep) en 280735 / KG ZA 22-109.
5.HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5999