ECLI:NL:RBAMS:2023:447

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
C/13/727142 / KG ZA 22-1071
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van leerling in kort geding na geweldsincident op school

In deze zaak vorderen de ouders van een 15-jarige leerling, die bijna drie maanden geschorst is, dat de school haar weer toelaat. De schorsing volgde op een geweldsincident waarbij de leerling mogelijk betrokken zou zijn geweest. De ouders ontkennen de betrokkenheid van hun dochter en stellen dat de schorsing onterecht is, aangezien deze langer duurt dan de wettelijk toegestane termijn van één week. De school heeft een onderzoek ingesteld naar het incident, maar de ouders betwisten de bewijsvoering en de rechtmatigheid van de schorsing. De voorzieningenrechter oordeelt dat de schorsing niet langer gerechtvaardigd is, gezien de lange duur en het belang van de leerling om onderwijs te volgen. De school wordt bevolen de schorsing per 23 januari 2023 te beëindigen, met een dwangsom bij niet-naleving. De school wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de ouders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/727142 / KG ZA 22-1071 IHJK/MvG
Vonnis in kort geding van 16 januari 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
pro se en in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige dochter
[minderjarige],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 30 december 2022,
advocaat mr. L.F.M. Meles te Almere,
tegen
de stichting
STICHTING CEDER GROEP,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. B.P.L. Vorstermans te Den Haag.
Eisers zullen hierna de moeder en de vader worden genoemd en gezamenlijk de ouders. Gedaagde zal Stichting Ceder Groep worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de mondelinge behandeling van dit kort geding op 9 januari 2023 hebben de ouders de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Stichting Ceder Groep heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en de ouders tevens een pleitnotitie.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de ouders en hun dochter [minderjarige] , met mr. Meles en mr. W. Brussee;
- aan de zijde van Stichting Ceder Groep: [naam 1] , rector van het [naam college] , [naam 2] , voorzitter College van Bestuur, en mr. Vorstermans.
1.3.
De ouders hebben bezwaar gemaakt tegen de door Stichting Ceder Groep in het geding gebrachte producties, omdat deze niet 24 uur (één werkdag) van tevoren zijn ingediend. Ter zitting is beslist dat deze producties tot de procedure worden toegelaten, omdat ze beperkt in omvang zijn en de ouders daarmee niet in hun verdediging zijn geschaad.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van de 15-jarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
2.2.
[minderjarige] zit in 3 Havo van het onder het bevoegd gezag van Stichting Ceder Groep vallende [naam college] te [woonplaats] (hierna: de School).
2.3.
Op 30 september 2022 heeft zich nabij de School een geweldsincident voorgedaan, waarbij een leerlinge (hierna: het slachtoffer) van de School door vier meiden van middelbare schoolleeftijd is geschopt en geslagen. Van dit incident zijn beelden op social media verschenen. Op de beelden is onder meer te zien dat een persoon, die niet met haar gezicht, maar vanaf de zijkant in beeld is, het slachtoffer een schop geeft.
2.4.
In de Whatsappgroep van de klas van [minderjarige] heeft een klasgenoot aan haar gevraagd: ‘
Wacht [minderjarige] ben jij die ene die schopt??’, waarop [minderjarige] ‘
Jaman’heeft geantwoord.
2.5.
Het slachtoffer heeft op 7 oktober 2022 bij de politie aangifte gedaan van mishandeling/openlijke geweldpleging, onder meer gepleegd door [minderjarige] . In het proces-verbaal van aangifte staat dat het incident rond 14:30 uur heeft plaatsgevonden.
2.6.
Naar aanleiding van dit incident heeft de School gesproken met [minderjarige] en haar ouders. [minderjarige] heeft haar betrokkenheid bij het incident ontkend. Bij brief van 11 oktober 2022 heeft de School [minderjarige] geschorst tot aan de herfstvakantie.
2.7.
De ouders van [minderjarige] hebben de School verzocht om de schorsingsbeslissing anders te verwoorden, omdat in de brief van 11 oktober 2022 ten onrechte staat dat [minderjarige] betrokken is geweest bij het incident en daarbij een leerling van de School heeft geschopt en geslagen.
2.8.
Bij brief van 14 oktober 2022 heeft de School de schorsingsbeslissing opnieuw verwoord. In die brief staat, voor zover van belang, het volgende:
“Wij hebben sterke vermoedens dat uw dochter betrokken is geweest bij een ernstig geweldsincident dat onlangs heeft plaatsgevonden. Zij heeft daarbij naar alle waarschijnlijkheid een leerling van onze school geschopt. Dit is te zien op beelden die wij via social media hebben ontvangen, dezelfde beelden waar uw dochter ook over beschikt. Wij als school vinden dit een zeer ernstige situatie. Vanmorgen heeft uw dochter andermaal aangegeven het niet gedaan te hebben. Echter, vanwege de ontstane onrust op school alsmede de gevoelens van onveiligheid zoals het slachtoffer dat tot op heden ervaart, acht ik de schorsing zoals ik die heb uitgesproken en hierbij schriftelijk bevestig, gerechtvaardigd.
(…)
Aanvullend op deze uitspraak van mijn kant heb ik vandaag aangegeven dat zolang het strafrechtelijk onderzoek door justitie/politie, waarover ik deze week na ons eerdere gesprek ben geïnformeerd, duurt, de schorsing van uw dochter nog van kracht blijft. (…)”.
2.9.
De andere leerlinge van de School die bij het incident was betrokken, heeft haar eigen rol daarin erkend. Overleg tussen de School en de ouders van deze leerlinge heeft ertoe geleid dat zij naar een andere school is gegaan. De twee overige meiden die bij het incident waren betrokken, zijn geen leerlingen van de School.
2.10.
Bij brief van 27 oktober 2022, door de school ontvangen op 7 november 2022, heeft de moeder van [minderjarige] een beroepschrift ingediend tegen de schorsingsbeslissing. Hierin staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Als moeder steun ik mijn dochter, omdat ik weet dat zij inderdaad niet bij het gevecht kon zijn. Hiertoe dient mijn verklaring:
Het gevecht vond plaats op 30 september rond 16:00 uur.
[minderjarige] was op die dag om 12:45 klaar op school en zou naar mijn werk komen.
Zij verscheen aldaar tussen 13:00 en 14:00 uur.
Ik werkte tot 17:00 en wij zijn toen samen naar huis gegaan.
(…)”.
2.11.
[minderjarige] is op 2 december 2022 gehoord door de politie.
2.12.
Bij e-mail van 5 december 2022 heeft de kantoorgenoot van de advocaat van de ouders de School onder verwijzing naar artikel 8.14 lid 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs 2020 (Wvo 2020) gevraagd naar de grondslag om [minderjarige] langer dan de maximale termijn van een week geschorst te houden. In reactie op deze e-mail heeft de School laten weten de uitkomst van de bezwaarprocedure te willen afwachten.
2.13.
Bij brief van 8 december 2022 heeft de School het bezwaar tegen de schorsingsbeslissing ongegrond verklaard. In deze brief staat, voor zover van belang, het volgende:
“De rector geeft aan dat de schoolleiding in eerste instantie zelf onderzoek heeft gedaan naar het incident. Hierbij zijn beelden van het incident bestudeerd, die ook via social media zijn verspreid, en zijn verschillende betrokkenen gehoord. De schoolleiding heeft de informatie waarover zij beschikt zover mogelijk nagetrokken en op basis hiervan is voldoende aannemelijk geworden dat uw dochter betrokken is bij het incident. Hierop is besloten over te gaan tot een schorsing. Gezien er aangifte is gedaan bij de politie en de politie daarop een strafrechtelijk onderzoek naar het incident is gestart, is het eigen onderzoek van de school gestaakt en overgedragen aan de politie. Ik acht dit een zorgvuldige procedure om tot een schorsingsbesluit te komen.
Voor wat betreft het voortduren van de schorsing van [minderjarige] gedurende het strafrechtelijke onderzoek, oordeel ik het volgende. Ik ben het met u eens dat het streven moet zijn dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk. Ik volg de rector echter in zijn besluit om in dit geval, gezien de ernst van het incident en de aannemelijke betrokkenheid van uw dochter, de schorsing te laten voortduren in afwachting van de conclusies uit het strafrechtelijke onderzoek. Opheffing van de schorsing op dit moment zou (opnieuw) zorgen voor onrust en een gevoel van onveiligheid op school. De school heeft daarnaast maatregelen genomen om onderwijs op afstand te kunnen volgen en laat uw dochter op school toe om haar toetsen te kunnen maken. Ik acht de sanctie dan ook proportioneel. (…)”.
2.14.
In een e-mail van 6 januari 2023 heeft de broer van [minderjarige] verklaard dat hij op de dag van het incident ziek thuis zat en dat [minderjarige] die dag rond 14:00 uur thuis kwam.

3.Het geschil

3.1.
De ouders vorderen, samengevat, Stichting Ceder Groep te bevelen om terstond na betekening van dit vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, de schorsing in te trekken, dan wel (voorlopig) te beëindigen, en [minderjarige] zonder beperkingen weer toe te laten tot de School, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de School in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
De ouders en [minderjarige] ontkennen dat [minderjarige] betrokken is geweest bij het incident op 30 september 2022. Zij was die dag al om 12.45 uur uit en was niet meer op of in de buurt van de School rond het tijdstip van de vechtpartij. De reactie van [minderjarige] op de vraag in de Whatsappsgroep van de klas of zij degene was die een schop gaf, was sarcastisch bedoeld, in de zin van ‘natuurlijk niet’. [minderjarige] is nu bijna drie maanden geschorst. Door de schorsing loopt zij een grote leerachterstand op. De School geeft [minderjarige] geen huiswerkopdrachten, begeleidt haar niet en stelt haar niet in de gelegenheid om toetsen te maken. [minderjarige] heeft nog veertien toetsen in te halen. Het strafrechtelijk onderzoek neemt veel tijd in beslag. Op korte termijn valt er geen beslissing van het Openbaar Ministerie te verwachten. Artikel 8.14 lid 1 WVO 2020 bepaalt dat een leerling voor een periode van ten hoogste één week kan worden geschorst. Daarvan kan slechts worden afgeweken wanneer een school van plan is een leerling te verwijderen en het overleg met de inspectie langer duurt dan een week. De School heeft niet kenbaar gemaakt dat [minderjarige] zal worden verwijderd en de inspectie is daarvan evenmin in kennis gesteld. De School heeft niet nader toegelicht welke aanwijzingen er zijn voor de betrokkenheid van [minderjarige] bij het incident en waarom die vermeende betrokkenheid een schorsing van langer dan een week rechtvaardigt.
3.3.
De School heeft als volgt verweer gevoerd. Na het incident is de School een onderzoek gestart en heeft verschillende betrokkenen gehoord. Het slachtoffer heeft verklaard [minderjarige] te herkennen als een van de meiden die haar heeft geschopt. Ook een andere leerling van de school heeft aangifte gedaan bij de politie van hetzelfde incident en [minderjarige] genoemd als actief betrokken bij het geweld. De schoolleiding herkent [minderjarige] op de beelden die op social media zijn verschenen. De andere leerling van de School die bij het incident betrokken was heeft bevestigd dat ook [minderjarige] daar actief bij betrokken is geweest. De politie is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar het incident. Daarop heeft de School het eigen onderzoek gestaakt, om de politie niet voor de voeten te lopen. De politie heeft aanvankelijk aan de School meegedeeld dat het onderzoek snel zou zijn afgerond. Helaas blijkt dit langer te duren dan verwacht. Op 2 januari 2023 heeft de politie meegedeeld het onderzoek over te dragen aan het Openbaar Ministerie. Hieruit maakt de School op dat de politie ervan overtuigd is dat [minderjarige] bij het incident betrokken is geweest. [minderjarige] wordt tijdens de schorsing in staat gesteld haar schoolwerk te maken. Zij krijgt huiswerkopdrachten en het door haar ingestuurde huiswerk wordt nagekeken. Over de lesstof kan zij vragen stellen aan leraren. [minderjarige] kan op school toetsen maken. De keren dat [minderjarige] aanwezig is geweest op de School om toetsen te maken, leidden echter tot grote onrust. [minderjarige] is in staat gesteld om de toetsen online te maken, maar vanwege een kapotte webcam op haar laptop was dit niet mogelijk. De schorsing van [minderjarige] is bedoeld als ordemaatregel en is erop gericht de ontstane onrust binnen de School en de gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer en de leerlingen van de School te beperken. De School erkent dat de schorsing voor [minderjarige] negatieve gevolgen heeft. Toch prevaleert voor de School het belang van het bewaren van de rust en de orde binnen de leerlingenpopulatie in het algemeen en de bescherming van de belangen van het slachtoffer in het bijzonder. De School heeft steeds overleg gehad met de Inspecteur van het Onderwijs, die van deze situatie op de hoogte is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Leerlingen hebben recht op het volgen van onderwijs. Een school kan desalniettemin overgaan tot schorsing voor bepaalde tijd, of zelfs tot definitieve verwijdering en uitschrijving van een leerling. Het besluit hiertoe moet voldoen aan eisen van zorgvuldigheid en proportionaliteit. In artikel 8.14 lid 1 WVO 2020 is bepaald dat een leerling voor ten hoogste een week kan worden geschorst. In artikel 8.15 lid 3 WVO 2020 staat, samengevat, dat een school die een leerling definitief wil verwijderen eerst overleg dient te voeren met de inspectie en dat de leerling ten tijde van dit overleg kan worden geschorst.
4.2.
De School heeft geen (voorgenomen) verwijderingsbesluit kenbaar gemaakt, omdat, zo heeft de School toegelicht, daarmee lopende het politieonderzoek een in beginsel onomkeerbare beslissing wordt genomen op basis van de eigen opvatting over de betrokkenheid van [minderjarige] bij het incident, wetende dat [minderjarige] haar betrokkenheid daarbij ontkent.
4.3.
Het gaat in dit kort geding om de vraag of het gerechtvaardigd is om de schorsing van [minderjarige] nog langer te laten voortduren, nu de daarvoor vastgestelde wettelijke termijn van maximaal een week inmiddels ruimschoots is verstreken.
4.4.
De School heeft in eerste instantie zelf onderzoek gedaan naar het incident, maar het is niet duidelijk waaruit dat onderzoek precies heeft bestaan. De School beschikt over de beelden die op social media zijn verspreid, de verklaring van het slachtoffer dat [minderjarige] bij het incident betrokken was en het whatsappbericht zoals weergegeven onder 2.4. De School heeft aangevoerd dat zij met betrokkenen heeft gesproken, maar wie dit zijn geweest en wat deze personen precies hebben verklaard, is onduidelijk gebleven. De stelling dat nog een andere leerling aangifte heeft gedaan en heeft verklaard dat [minderjarige] bij het incident betrokken was, is niet met stukken onderbouwd. Indien de School op basis van de haar ter beschikking staande bewijsmiddelen overtuigd zou zijn van de betrokkenheid van [minderjarige] bij het incident op 30 september 2022, had zij na overleg met de Onderwijsinspectie tot verwijdering kunnen besluiten. Dat heeft zij echter niet gedaan. Informatie met betrekking tot contact van de School met de Onderwijsinspectie over (het verlengen van) de schorsing of over een (eventueel) voornemen tot verwijdering van [minderjarige] heeft de School niet gegeven.
4.5.
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de School [minderjarige] gedurende de schorsing gelegenheid heeft geboden voor het afleggen van toetsen, is gebleken dat dit niet helemaal vlekkeloos is verlopen. In de drie maanden dat [minderjarige] nu thuis zit, is haar achterstand opgelopen tot veertien toetsen. Die achterstand zal bij een voortdurende schorsing alleen maar toenemen. De School heeft geen inzage gehad in de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek tot nu toe. Het is nog niet bekend of het OM daadwerkelijk tot vervolging van [minderjarige] zal overgaan en zo ja, wanneer de zaak op een zitting bij de rechter zal worden behandeld. Van [minderjarige] kan niet worden gevergd dat zij, in afwachting daarvan, nog langer thuis blijft, zonder uitzicht op een einddatum. Zij heeft een groot belang om weer te kunnen deelnemen aan het onderwijs. Gesteld noch gebleken is dat [minderjarige] een leerling is, die constant voor problemen zorgt op school. Het belang van de School om de rust en de orde binnen de leerlingenpopulatie in het algemeen te beschermen heeft door het verstrijken van de tijd aan gewicht ingeboet, maar het is wel aannemelijk dat de terugkeer van [minderjarige] enige onrust zal teweegbrengen op de School. De School zal moeten waarborgen dat met name het slachtoffer zich veilig voelt. Het is aan haar om dit in goede banen te leiden, bijvoorbeeld door met de betrokkenen in gesprek te gaan over het incident. Zowel [minderjarige] als haar ouders hebben ter zitting hieraan alle medewerking toegezegd. Hoewel de School haar twijfels heeft geuit over het nut van een dergelijk gesprek, omdat [minderjarige] betrokkenheid ontkent, kan van haar wel worden verwacht dat zij een dergelijk gesprek initieert en begeleidt.
4.6.
Uiteindelijk valt de belangenafweging in het voordeel van [minderjarige] uit en zal de School worden bevolen om de schorsing te beëindigen per maandag 23 januari 2023, zodat er voldoende gelegenheid is om haar terugkeer voor te bereiden.
4.7.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.8.
De School zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de ouders begroot op € 86,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris advocaat.
4.9.
De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt Stichting Ceder Groep om na betekening van dit vonnis de schorsing voorlopig te beëindigen en [minderjarige] vanaf 23 januari 2023 weer toe te laten tot de School om daar zonder beperking klassikaal onderwijs te volgen en zonder beperking deel te nemen aan alle andere schoolse en buitenschoolse activiteiten, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat de School niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum is bereikt van € 5.000,00,
5.2.
veroordeelt Stichting Ceder Groep in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de ouders begroot op € 1.102,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf vijftien dagen na de datum van dit vonnis, tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt Stichting Ceder Groep in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MvG