In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan over een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de tenuitvoerlegging van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Zamosc, Second Penal Division, op 24 april 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1961, is gedetineerd en heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit bezit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, zijn onderzocht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 2 jaar, waarvan nog 1 jaar en 7 maanden en 29 dagen resteert. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn onder andere bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, eenvoudige belediging, opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van andermans goed, en mishandeling van de echtgenoot. De raadsman heeft aangevoerd dat de feiten niet dubbel strafbaar zijn volgens Nederlands recht, maar de rechtbank oordeelt dat de feiten wel strafbare feiten opleveren naar Nederlands recht.
De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank staat de overlevering van de opgeëiste persoon toe voor de feiten zoals omschreven in het EAB. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.