ECLI:NL:RBAMS:2023:4665

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
C/13/722575 / HA ZA 22-720
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legitieme portie van onterfde dochter in erfrechtelijke geschil

In deze zaak vordert de eiseres, een onterfde dochter, dat de rechtbank haar legitieme portie vaststelt na het overlijden van haar vader, de heer [erflater]. De vader had een affectieve relatie met de gedaagde, die als enige erfgenaam was aangewezen in het testament. De eiseres stelt dat haar legitieme portie € 25.978,20 bedraagt, terwijl de gedaagde dit betwist en de vorderingen van de eiseres op nihil begroot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de legitieme portie van de eiseres € 6.078,20 bedraagt, na het in aanmerking nemen van diverse activa en giften die de vader aan de gedaagde heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde in de proceskosten wordt veroordeeld en dat de wettelijke rente vanaf een bepaalde datum moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 19 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/722575 / HA ZA 22-720
Vonnis van 19 juli 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij, hierna: [eiseres] ,
advocaat: mr. P. Wieringa te [woonplaats 1] ,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij, hierna: [gedaagde] ,
advocaat: mr. W.J.A. Lansing te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 16 november 2022,
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, met producties 1 tot en met 4,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 maart 2023.
- de akte overlegging producties A tot en met D van [gedaagde] ,
- de antwoordakte van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[eiseres] en haar broer zijn de kinderen van de heer [erflater] (hierna: erflater).
2.2.
Erflater en [gedaagde] hadden een affectieve relatie. Zij woonden samen in de woning van [gedaagde] en hadden sinds 3 januari 1994 een samenlevingscontract.
2.3.
Erflater en [gedaagde] gebruikten onder meer een Hymer-camper, een boot, een auto en een motorfiets.
2.4.
Erflater beschikte over vijf bankrekeningen. Daarvan stonden er drie alleen op zijn naam (hierna: de erflater-rekeningen) en twee tevens op naam van [gedaagde] (hierna: de en/of-rekeningen). [gedaagde] heeft daarnaast twee eigen bankrekeningen (hierna: de [gedaagde] -rekeningen). De en/of-rekeningen werden periodiek gevoed met AOW- en pensioenuitkeringen, waarbij de pensioenuitkeringen in de omschrijving op naam van erflater stonden. [gedaagde] ontving daarnaast een AOW-uitkering op de [gedaagde] -rekeningen.
2.5.
Op 1 januari 2020 stond er in totaal € 67.079,00 op de erflater-rekeningen en € 14.064,09 op de [gedaagde] -rekeningen. Op 9 juli 2020 zijn de en/of-rekeningen geopend. Voor zover relevant hebben de volgende rekeningmutaties plaatsgevonden:
Datum
Bedrag
Van
Naar
Reden
7 juni 2020
€ 30.850,=
familielid
erflater-rekeningen
verkoop camper
over juni 2020
€ 30.850,=
erflater-rekeningen
contant opgenomen
-
21 juli 2020
€ 5.000,=
erflater-rekeningen
en/of-rekeningen
-
29 juli 2021
€ 2.500
derde
[gedaagde] -rekeningen
verkoop boot
over juli 2020
€ 40.000,=
erflater-rekeningen
contant opgenomen
-
21 mei 2021
€ 317,48
en/of-rekeningen
Botenservice Aalsmeer
servicebeurt Honda motor
27 mei 2021
€ 69,=
en/of-rekeningen
Belastingdienst
motorrijtuigenbelasting
27 mei 2021
€ 10,=
en/of-rekeningen
Belastingdienst
motorrijtuigenbelasting
6 augustus 2021
€ 5.785,18
en/of-rekeningen
[gedaagde] -rekeningen
-
6 augustus 2021
€ 13.777,63
en/of-rekeningen
[gedaagde] -rekeningen
-
20 augustus 2020
€ 5.000,=
erflater-rekeningen
en/of-rekeningen
-
2.6.
Op 5 augustus 2021 heeft erflater zijn testament uit 2013 gewijzigd waarbij hij zijn kinderen heeft onterfd en [gedaagde] heeft aangewezen als enig erfgenaam en executeur.
2.7.
Erflater is op 9 augustus 2021 overleden.
2.8.
[gedaagde] heeft als enige van erflater geërfd en op verzoek van [eiseres] een boedelbeschrijving opgemaakt. Daarin staat dat de nalatenschap van erflater over geen enkel goed beschikt, behalve een giraal vermogen van € 1.000,=.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I de legitieme portie van [eiseres] vaststelt,
II [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de legitieme portie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2021,
III [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en nakosten.
3.2.
Volgens [eiseres] bedraagt haar legitieme portie € 25.978,20. Dat is 1/4e deel van de legitimaire massa van € 103.912,81, die [eiseres] als volgt berekent:
- het girale vermogen op datum overlijden € 1.000,=
- contante opnames door erflater in juni – juli 2020 € 70.850,=
- overboekingen naar [gedaagde] € 19.562,81
- verkoopopbrengst van de boot € 2.500,=
- geschatte verkoopopbrengst motorfiets € 2.500,=
- geschatte waarde van de auto € 10.000,=
Totaal € 113.913,=
3.3.
[gedaagde] voert verweer en begroot de legitieme portie van [eiseres] op nihil. Volgens [gedaagde] moeten de vorderingen worden afgewezen met een veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.

4.De beoordeling

4.1.
De legitieme portie is het gedeelte van de nalatenschap waarop [eiseres] als kind aanspraak op kan maken in weerwil van erflaters testament, zoals geregeld in de artikelen 4:63 en 4:80 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Doordat [eiseres] is onterft, heeft zij niet meegedeeld in de nalatenschap en heeft zij een vordering op [gedaagde] als enig erfgenaam. Hoe hoog die vordering is regelt artikel 4:65 BW. De hoogte hangt af van de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met in aanmerking te nemen giften en verminderd met in aanmerking te nemen schulden. Wat overblijft is de legitimaire massa. De hoogte van [eiseres] ’ vordering wordt berekend door de helft van de legitimaire massa, te delen door het aantal personen dat volgens het versterfrecht (zonder testament) erfgenaam zou zijn. In dit geval zijn dat [eiseres] en haar broer. [gedaagde] valt daar niet onder, omdat zij geen echtgenoot of geregistreerd partner van erflater was. De concrete berekening van [eiseres] ’ vordering uit hoofde van haar legitieme portie is dus ½ x ½ x de legitimaire massa (artikel 4:64 lid 1 BW).
4.2.
De rechtbank zal eerst bepalen wat de legitimaire massa is. Vaststaat dat erflater bij overlijden € 1.000,= aan giraal vermogen bezat. In de boedelbeschrijving heeft [gedaagde] daarnaast aanvankelijk een schuld van € 603,45 aan notariskosten opgenomen, wat volgens [gedaagde] van het vermogen moet worden afgetrokken. Deze kosten heeft erflater gemaakt bij het wijzigen van zijn testament op 5 augustus 2021. [gedaagde] heeft per brief van 11 april 2022 aan de advocaat van [eiseres] geschreven dat dit geen schuld is. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze schuld al is voldaan door erflater bij leven en dus niet in de nalatenschap valt. Dit bedrag zal daarom niet worden meegenomen bij het bepalen van de legitimaire massa. Hierna wordt verder ingegaan op de vraag in hoeverre er nog nalatenschapsgoederen of in aanmerking te nemen giften zijn, als bedoeld in artikel 4:67 BW.
Contante opnames van erflater
4.3.
Erflater heeft in de periode juni – juli 2020 in totaal € 70.850,= contant gepind van de erflater-rekeningen. [eiseres] stelt dat dit geld ten gunste moet zijn gekomen van [gedaagde] en onderbouwt dat als volgt. Het is ongeloofwaardig dat [gedaagde] als partner niet zou weten waar dit geld voor is gebruikt. Uit het mutatieoverzicht blijkt € 30.000,= te zijn bijgeschreven voor de verkoop van de camper en dat kan [gedaagde] in ieder geval niet zijn ontgaan. [gedaagde] schendt daarmee haar waarheidsplicht. Bovendien lijkt het erop dat [gedaagde] ná overlijden van erflater het contante geld weer heeft teruggestort op een en/of-rekening, omdat ze vanaf die datum geen inzage heeft gegeven en mutaties heeft weggelakt, zo stelt [eiseres] .
4.4.
[gedaagde] voert het volgende aan. De gepinde € 70.850,= is niet ten gunste van [gedaagde] gekomen. Het is ruim een jaar voor overlijden gebeurd en erflater kon zijn leven invullen zoals hij wenste. [gedaagde] weet niet waar erflater dit geld precies voor heeft gebruikt. Voor zover er ook maar iets ten gunste is gekomen van [gedaagde] , is dat een bijdrage in woonlasten en levensonderhoud geweest. Dat is geen in aanmerking te nemen gift, aldus steeds [gedaagde] .
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het rekeningverloop met grote contante opnames weliswaar opmerkelijk is, maar dat niet is komen vast te staan dat hier schenkingen hebben plaatsgevonden. Daarvoor zijn onvoldoende aanknopingspunten. Erflater heeft het contante geld al ruim een jaar voor zijn overlijden opgenomen, dus ook ruimschoots voordat erflater zijn kinderen op 5 augustus 2021 onterfde. [eiseres] verwijt [gedaagde] dat zij geen inzage geeft in het rekeningenverloop ná overlijden, maar daartoe is [gedaagde] niet gehouden. [eiseres] ’ vermoeden dat [gedaagde] ná overlijden het contante geld weer zou hebben teruggestort, is ongefundeerd en speculatief. Al met al kan de rechtbank aan de voorliggende feiten niet de conclusie verbinden dat het in juni – juli 2020 contant gemaakte bedrag van € 70.850,= bij overlijden nog voorhanden was of een in aanmerking te nemen gift is. Daardoor blijft dit bedrag buiten de legitimaire massa.
Overboekingen naar [gedaagde]
4.6.
[eiseres] wijst erop dat drie dagen voor het overlijden € 13.777,63 en € 5.785,18, dus in totaal € 19.562,81, van de en/of-rekeningen is overgemaakt naar de [gedaagde] -rekeningen. [eiseres] stelt dat dit vermogen van erflater is geweest, omdat hij de en/of-rekeningen het meeste heeft gevoed. De overboekingen van de en/of-rekeningen naar de [gedaagde] -rekeningen zijn daarom volgens [eiseres] in aanmerking te nemen giften van erflater aan [gedaagde] .
4.7.
Volgens [gedaagde] geldt primair dat het bedrag van € 19.562,81 geheel aan haar toebehoorde, omdat de en/of-rekeningen fiscaal gezien alléén zijn verantwoord in haar aangifte inkomstenbelasting. De rechtbank verwerpt dit standpunt omdat de fiscale verantwoording niet doorslaggevend is voor de goederenrechtelijke verhoudingen.
4.8.
Dat het bedrag van € 19.562,81 op en/of-rekeningen stond, geeft geen uitsluitsel over de onderlinge rechten en plichten van erflater en [gedaagde] met betrekking tot de saldi van deze bankrekeningen. [1] Van een beperkte gemeenschap kan sprake zijn als de rekeningen zijn gevoed met gelden van beiden of als partijen dat zo hebben afgesproken. Als de één de rekening overwegend voedt en de ander slechts incidenteel geld stort om bepaalde kosten te delen, komt het saldo nog steeds toe aan de eerstgenoemde zonder dat sprake is van een beperkte gemeenschap.
4.9.
[gedaagde] voert subsidiair aan dat het bedrag van € 19.562,81 onderdeel was van een beperkte gemeenschap tussen erflater en [gedaagde] , waardoor dit bedrag maar voor de helft als schenking aan [gedaagde] is aan te merken. Die schenking is volgens [gedaagde] uit hoofde van een morele onderhoudsplicht gedaan en bovendien gebruikelijk en niet bovenmatig. Daarom valt dit geheel buiten de legitimaire massa, aldus [gedaagde] .
4.10.
Van een afspraak tussen erflater en [gedaagde] over de rechten en plichten ten aanzien van de en/of-saldi is niet gebleken. Naast incidentele bijschrijvingen, zijn de en/of-rekeningen uitsluitend gevoed met periodieke AOW- en pensioenuitkeringen van erflater. [gedaagde] ontving een AOW-uitkering op de Bij-rekeningen en, op een enkele overboeking na, voedde zij de en/of-rekeningen niet. Onder deze omstandigheden moeten de saldi van de en/of-rekeningen geheel tot het vermogen van erflater worden gerekend. Dat betekent dat hier geen sprake is van een beperkte gemeenschap en de volledige overboeking van € 19.562,81 een gift van erflater aan [gedaagde] is geweest.
4.11.
De schenking aan [gedaagde] van € 19.562,81 valt onder de reikwijdte van in aanmerking te nemen giften uit artikel 4:67 aanhef en onder e BW, omdat deze schenking binnen vijf jaren voor het overlijden is gedaan. [gedaagde] beroept zich subsidiair op artikel 4:69 BW, waarin giften zijn uitgezonderd die de overledene moreel verplicht was om te doen als onderhoudsbijdrage (sub a) of gebruikelijk zijn geweest voor zover zij niet bovenmatig waren (sub b). [gedaagde] stelt dat zij volledig financieel afhankelijk was van erflater die als kostwinnaar 95% bijdroeg in hun woonlasten en levensonderhoud. [eiseres] betwist dat hier sprake is van een uitzonderingssituatie. Daarbij voert [eiseres] aan dat [gedaagde] financieel zelfstandig is en dat zulke forse bedragen ineens ongebruikelijk en bovenmatig zijn.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat geen van de uitzonderingssituaties opgaat. De en/of-rekeningen werden aangewend voor allerlei dagelijkse aankopen, boodschappen en abonnementen. De betaling van in totaal € 19.562,81 valt in frequentie en omvang buiten het gebruikelijke betalingsgedrag en is daarmee ongebruikelijk en bovenmatig. Of sprake is van een morele onderhoudsplicht, hangt onder meer af van het bestedingsdoel. [gedaagde] heeft aangevoerd dat het geld is bedoeld voor haar woonlasten en levensonderhoud, maar zij woont hypotheekvrij en heeft ter onderbouwing geen inzage gegeven in haar huidige financiële positie. Op de stellingen van [eiseres] dat [gedaagde] waarschijnlijk nabestaandenpensioen geniet, heeft [gedaagde] niet gereageerd. Al met al is onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat sprake is van een onderhoudsbehoefte en dat deze schenking daarin voorziet. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat het bedrag van € 19.562,81 is geschonken uit hoofde van een morele onderhoudsplicht. Kortom, het volledige bedrag van € 19.562,81 is een in aanmerking te nemen gift. Dat betekent dat dit bedrag wordt opgeteld bij de legitimaire massa.
De boot, auto en motorfiets
4.13.
[eiseres] stelt dat de boot vóór overlijden is verkocht voor € 2.500,=, welk bedrag is bijgeschreven op de [gedaagde] -rekeningen. Volgens [eiseres] is de helft van dit bedrag aan te merken als gift aan [gedaagde] . De rechtbank gaat hierin mee omdat het blijkt uit het rekeningenverloop en [gedaagde] dit verder niet betwist. De helft van de verkoopopbrengst en dus een bedrag van € 1.250,=, is een schenking geweest aan [gedaagde] binnen vijf jaren voor het overlijden van erflater. Dit valt onder artikel 4:67 aanhef en onder e BW als in aanmerking te nemen gift en komt daarom in meerdering op de legitimaire massa.
4.14.
[eiseres] stelt dat erflater bij het overlijden beschikte over een auto. [gedaagde] betwist dit en voert aan dat dit haar auto is. [eiseres] heeft niet onderbouwd waaruit zou moeten blijken dat de auto van erflater was, om wat voor auto het überhaupt gaat en hoe zij op een geschatte waarde komt van € 10.000,=. Begrijpt de rechtbank het goed, dan betoogt [eiseres] dat de auto wel van erflater moet zijn geweest omdat hij daarvoor een passend inkomen had en [gedaagde] niet. Die stelling gaat niet op omdat niet is uitgesloten dat [gedaagde] zelfstandig over een auto beschikt. [eiseres] heeft haar stelling dan ook onvoldoende onderbouwd. Daarom valt de auto buiten de legitimaire massa.
4.15.
[eiseres] stelt dat de motorfiets nog bij het overlijden van erflater aanwezig was en daarna is verkocht met de bedoeling om het buiten de erfenis te houden. [gedaagde] heeft het standpunt ingenomen dat de motorfiets al vóór overlijden is verkocht. Dit blijkt alleen nergens uit. Uit het rekeningenverloop blijkt slechts dat op 27 juli 2021, ongeveer twee weken voor het overlijden van erflater, nog motorrijtuigenbelasting is afgeschreven voor twee verschillende voertuigen. Indien de motorfiets vóór overlijden was verkocht, had [gedaagde] dat gemakkelijk kunnen aantonen, bijvoorbeeld onder verwijzing naar gedateerde correspondentie met de koper, een factuur of een overschrijvingsbewijs. [gedaagde] heeft de door [eiseres] geschatte waarde van € 2.500,= niet weersproken. Voor de rechtbank staat hiermee voldoende vast dat de motorfiets ter waarde van € 2.500,= tot de nalatenschapsboedel behoort en valt onder de legitimaire massa (artikel 4:65 BW).
Slotsom
4.16.
De slotsom luidt dat de legitimaire massa bestaat uit:
- giraal vermogen bij overlijden € 1.000,=
- de overboekingen aan [gedaagde] € 19.562,81
- de helft van de opbrengst van de boot € 1.250,=
- de motorfiets € 2.500,=
Totaal € 24.312,81
4.17.
[eiseres] ’ legitieme portie bedraagt ½ x ½ x € 24.312,81 = € 6.078,20. De vordering van [eiseres] wordt tot dit bedrag toegewezen.
4.18.
[eiseres] vordert hierover de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2021, maar artikel 4:84 BW schrijft voor dat de rente pas gaat lopen vanaf het moment dat aanspraak wordt gemaakt op de legitieme portie. [eiseres] stelt dat zij voor het eerst op 19 oktober 2021 deze aanspraak heeft gemaakt, onder verwijzing naar een brief van haar advocaat aan [gedaagde] . Daarom zal de rechtbank vanaf deze datum de wettelijke rente toewijzen.
Proceskosten
4.19.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
- explootkosten € 131,99
- griffierecht € 86,=
- salaris advocaat € 1.524,= (3 punten x tarief € 508,=)
Totaal € 1.741,99

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt de legitieme portie van [eiseres] vast op € 6.078,20,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 6.078,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.741,99,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,= aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,= aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s Hertogenbosch 24 juli 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3212, r.o. 3.5.2. en 3.5.3.