ECLI:NL:RBAMS:2023:47

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
AWB 22 / 374
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en proceskostenvergoeding in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.A. Bouwman, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. V.N.P.A.D. Imamkhan. Eiser had een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, welke door het UWV was afgewezen. Eiser was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 2,30% en heeft hiertegen bezwaar aangetekend. Na een gewijzigde beslissing op bezwaar, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 36,66%, heeft eiser opnieuw beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 behandeld en geconcludeerd dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 23 mei 2018 voor 36,66% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het UWV beoordeeld en vastgesteld dat de VABB en ADBB voldoende gemotiveerd hebben waarom de functies die aan eiser zijn toegewezen, geschikt zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet in staat is om bepaalde functies uit te oefenen vanwege zijn beperkingen, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- en het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van medische en arbeidskundige gegevens bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/374

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A.A. Bouwman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. V.N.P.A.D. Imamkhan)

Inleiding

Met het besluit van 28 april 2021 heeft het UWV de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 2,30%. In bezwaar is het UWV met het besluit van 23 december 2021 (het bestreden besluit I) bij dit besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Naar aanleiding van een gewijzigde beslissing op bezwaar in een andere WIA-procedure (waarin hoger beroep loopt) van eiser, heeft het UWV op 10 november 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar (het bestreden besluit II) genomen. Met dit besluit heeft het UWV eisers bezwaar alsnog gegrond verklaard, en beslist dat aan eiser per 23 mei 2018 een vervolguitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) wordt toegekend. Zijn mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 36,66%.
Eiser heeft aangegeven dat hij het ook niet eens is met het bestreden besluit II. Hij heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
Het UWV heeft hierop gereageerd met aanvullende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (VABB) en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (ADBB).
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Terwijl eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 25 mei 2016 ziekgemeld in verband met gezondheidsklachten. Daarop heeft het UWV eiser ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend. Bij besluit van 22 juni 2016 heeft het UWV de uitkering van ziekengeld op grond van de Ziektewet beëindigd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld. Met de uitspraak in hoger beroep is bepaald dat eiser per 22 mei 2016 doorlopend arbeidsongeschikt is voor de Ziektewet.
2. Op 22 oktober 2020 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het UWV het besluit van 28 april 2021 genomen, dat in bezwaar is gehandhaafd.
3. In beroep heeft het UWV het bestreden besluit II genomen en eiser een WGA-vervolguitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiser voor 36,66% arbeidsongeschiktheid is en heeft daarom aan eiser per 23 mei 2018 een WGA-vervolguitkering toegekend gebaseerd op dit percentage.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een VABB van 5 augustus 2022. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 augustus 2022.
6. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een ADBB van 16 augustus 2022.

Wat vindt eiser

7. Eiser is het niet eens met het UWV. Eiser stelt zeer veel hinder te ondervinden van inspanningsbeperkingen en wijst daarbij op medische informatie van zijn cardioloog. Zijn klachten nemen langzaamaan toe. Onder meer om die reden is de situatie verslechterd. Daarnaast wijst eiser op een langdurige behandeling en een operatie aan zijn kaak. Hierdoor was lopen, en eten en drinken een tijd lastiger. Hij heeft de indruk dat dit gegeven wat uit het oog verloren is. De FML dient te worden aangepast waarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen van eiser ten tijde van de datum in geding op het gebied van spreken, lopen en vermoeidheid. Er is volgens eiser een verdergaande urenbeperking aan de orde.
8. Wat betreft de arbeidskundige grondslag voert eiser aan dat de geduide functies productiemedewerker textiel (sbc-code: 272043 ) en textielproductenmaker (sbc-code: 111160 ) beide veel taken kennen die een beroep doen op de fijne motoriek. Namelijk werken met naald en draad . Omdat er een beperking geldt op het item tastzin kan eiser niet in staat worden geacht met naald en draad te werken, omdat hij geen priegelwerk kan verrichten. Eiser verwijst naar de bevindingen van verzekeringsarts [naam] in het expertiserapport van 11 september 2017. Zij merkte op dat de functie van snackbereider/pizzatopper geschikt is omdat de plakjes kaas en worst in omvang niet zo klein zijn en dat eiser deze moet kunnen oppakken. Eiser maakt hieruit op dat hij naald en draad dus niet kan hanteren, omdat naald en draad in omvang heel klein en dun zijn. Daarnaast voert eiser aan dat de functies productiemedewerker textiel en textielproductenmaker nagenoeg identiek zijn, waardoor niet voldaan wordt aan artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: het Schattingsbesluit). Er moet sprake zijn van drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies die ieder ten minste drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Volgens eiser zijn de onder het hoofdje werksoort genoemde aspecten 100% identiek. Daarnaast kunnen in de beschrijving van de werkzaamheden en de functiebelasting onvoldoende verschillen worden opgemerkt om over verschillende functies te spreken. Bij beide functies wordt nagenoeg dezelfde hoeveelheid hoezen per dag geproduceerd (in de ene functie circa 10 tot 15, en in de andere functie gemiddeld 10 tot 16). Ook de opleidingseisen zijn volgens eiser nagenoeg identiek. Omdat er onvoldoende functies geduid kunnen worden, wordt niet voldaan aan de wet, en dient het arbeidsongeschiktheidspercentage te worden vastgesteld op 80 tot 100%.

Wat vindt de rechtbank

9. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb, heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit I, van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zodat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk zal verklaren. De rechtbank zal hierna beoordelen of het bestreden besluit II berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.
10. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 36,66% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen heeft ingebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 23 mei 2018 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
11. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 23 mei 2018 voor 36,66% arbeidsongeschikt is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
12. Aan het bestreden besluit II ligt het rapport van de VABB van 5 augustus 2022 ten grondslag. De VABB heeft in dit rapport aangeven dat hij aan de FML toevoegt dat lopen en staan samen niet meer dan 6 uur op een werkdag aan de orde mag zijn. De VABB verwijst in dit kader naar zijn rapport van 5 april 2022 in een zaak van eiser waarbij een FML geldig per 22 juni 2016 ter discussie staat. In dat rapport stelt hij dat hij de beperking op het lopen en staan voor maximaal 6 uur per dag overneemt uit het expertiserapport van verzekeringsarts [naam] , eerder had hij deze beperking over het hoofd gezien. De VABB stelt in zijn rapport van 5 augustus 2022 dat deze beperking ook geldt voor de datum in geding 23 mei 2018 en dat hij daarom de beperking ook toevoegt aan de FML die op deze datum ziet.
13. Eiser stelt dat er (meer) beperkingen gelden op lopen en spreken. Daarnaast is een verdergaande urenbeperking aan de orde. Eiser wijst op een brief van zijn cardioloog van 23 maart 2022 en een e-mailwisseling tussen zijn gemachtigde en de cardioloog van maart-april 2022.
14. In het rapport van 12 december 2022 stelt de VABB ten aanzien van de brief van de cardioloog van 23 maart 2022, dat het medische informatie van ver na datum in geding betreft. De door eiser aangevoerde verslechtering (waarbij wordt verwezen naar de brief van de cardioloog) is dus ook van na datum in geding. Over de informatie vanuit de
e-mailwisseling merkt de VABB op dat in de FML al rekening wordt gehouden met de hierin genoemde klachten/beperkingen. Ook met de kortademigheid en vermoeidheidsklachten wordt al rekening gehouden. Ten aanzien van de klachten van eiser op het gebied van lopen, eten en drinken, en spreken stelt de VABB dat dit ging om tijdelijke ongemakken/klachten in het kader van verplaatsing van implantaten die niet beschouwd kunnen worden als structurele beperkingen in het kader van de Wet WIA. De VABB vindt ten slotte dat er op datum in geding geen reden is voor een urenbeperking waarbij hij verwijst naar de bevindingen van verzekeringsarts [naam] op dit punt.
15. De rechtbank is van oordeel dat VABB in het rapport van 12 december 2022 voldoende heeft gemotiveerd dat de informatie uit de behandelend sector die eiser in beroep heeft overgelegd geen aanleiding geeft om de FML aan te passen. De rechtbank vindt dat de VABB voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen.
16. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 23 mei 2018 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 5 augustus 2022.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
17. De ADBB heeft functies geselecteerd die eiser in theorie kan uitvoeren. Dat heeft drie functies opgeleverd.
Het gaat om:
- ( sbc-code: 272043 ) productiemedewerker textiel ;
- ( sbc-code: 111160 ) textielproductenmaker ;
- ( sbc-code: 264122 ) machinaal metaalbewerker .
18. De ADBB heeft in het rapport van 16 augustus 2022 uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. De ADBB heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
19. Eiser voert aan dat hij de functies productiemedewerker textiel en textielproductenmaker niet kan uitvoeren omdat zijn beperking op tastzin in de functies wordt overschreden. Hij kan niet met naald en draad werken. Eiser wijst daarbij op het expertiserapport van [naam] waarin de functie snackbereider/pizzatopper geschikt wordt geacht omdat de plakjes kaas en worst in omvang niet zo klein zijn. Hier maakt eiser uit op dat werken met naald en draad dus niet kan, omdat naald en draad wel klein en dun zijn. Eiser voert verder aan dat de functies productiemedewerker textiel en textielproductenmaker nagenoeg identiek zijn, waardoor niet voldaan is aan artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit.
20. In het rapport van 12 december 2022 stelt de ADBB dat er in de functies productiemedewerker textiel en textielproductenmaker geen sprake is van kenmerkende belasting op het gebied van tastzin. Daarnaast wijst de ADBB op het rapport van 16 augustus 2022 waarin ten aanzien van het aspect tastzin wordt opgemerkt dat er weliswaar sprake is van nauwkeurig werken en fijne motoriek, maar dat het daarbij gaat om goede oog-hand coördinatie. De bewegingen van de handen worden dus met de ogen gestuurd en daarvoor geldt geen beperking. In overleg met de VABB is dat akkoord bevonden. Ten aanzien van het standpunt van eiser dat de functies nagenoeg identiek zijn, en niet in twee verschillende sbc-codes zouden mogen vallen, stelt de ADBB dat er verschillende opleidingseisen gelden. Ter zitting heeft het UWV hier aan toegevoegd dat ook sprake is van een andere kenmerkende belasting. Bij de functie productiemedewerker textiel is sprake van kenmerkende belasting op FML-item 5.7.1 en bij de functie textielproductenmaker op FML-item 7.3.
21. De rechtbank is van oordeel dat de ADBB voldoende heeft gemotiveerd waarom de beperking van eiser op tastzin in de functies niet wordt overschreden. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiser van mening is dat de functies productiemedewerker textiel en textielproductenmaker erg veel op elkaar lijken, maar vindt dat het UWV voldoende heeft uitgelegd waarom wel sprake is van twee verschillende functies. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat niet voldaan is aan artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit.
22. De ADBB heeft berekend dat eiser op 23 mei 2018 met de middelste van de drie geduide functies 63,34‬% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende met zijn eigen werk als kassamedewerker, zodat hij voor de overige 36,66% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

23. Het UWV heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 23 mei 2018 terecht bepaald op 36,66%.
24. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. In de toepassing van artikel 6:19 ziet de rechtbank wel aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Voor de bijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en is verschenen ter zitting. Per handeling wordt een vergoeding toegekend van € 837,-. De proceskostenvergoeding wordt daardoor
€ 1.674,-. Ook moet het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan op 6 januari 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.