ECLI:NL:RBAMS:2023:5072

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/729927 / HA ZA 23-167
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van derdenbeslag en betaling van huurachterstand in vastgoedgeschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eisers, eigenaren van vastgoedobjecten in het Wallengebied van Amsterdam, een vordering ingesteld tegen Coppens Holding. De eisers hebben conservatoir beslag gelegd op vorderingen van Coppens Exploitatie B.V. op Coppens Holding, omdat Coppens Exploitatie niet aan haar huurverplichtingen voldeed. De rechtbank heeft op 23 augustus 2023 geoordeeld dat Coppens Holding, als derde-beslagene, geen derdenverklaring heeft afgelegd, wat haar verplichtte om de hoofdschuld van € 629.725,- te betalen als ware zij zelf schuldenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag rechtmatig was en dat Coppens Holding in verzuim was met het afleggen van de verklaring. De vordering van Coppens Holding in reconventie, waarin zij stelde dat het beslag onrechtmatig was gelegd, werd afgewezen. De rechtbank heeft Coppens Holding veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, wettelijke rente en proceskosten, en heeft de vorderingen van Coppens Holding in reconventie afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/729927 / HA ZA 23-167
Vonnis van 23 augustus 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. T.S. Cnossen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COPPENS GROEP HOLDING B.V.,
gevestigd te Purmerend,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.N. Peijnenburg te Purmerend.
Partijen zullen hierna [eisers] en Coppens Holding genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 juni 2023 en de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 juli 2023 en de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

in conventie en in reconventie
2.1.
[eisers] zijn eigenaren van een aantal vastgoed objecten in het Wallengebied van Amsterdam. Zij verhuren die vastgoed objecten aan Coppens Exploitatie B.V. (hierna: Coppens Exploitatie). Coppens Exploitatie is een dochtervennootschap van Coppens Holding.
2.2.
Coppens Exploitatie heeft niet (volledig) voldaan aan haar verplichting tot betaling van de huur. [eisers] hebben tot zekerheid van verhaal van hun huurvordering op Coppens Exploitatie op 17 oktober 2022 conservatoir derdenbeslag gelegd (hierna: het hoofdbeslag) onder – voor zover hier van belang – Coppens Holding op alle vorderingen die Coppens Exploitatie op Coppens Holding heeft en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen.
2.3.
Coppens Holding heeft geen derdenverklaring afgelegd als bedoeld in artikel 476a lid 1 Rv.
2.4.
Omdat Coppens Holding geen derdenverklaring aflegde, hebben [eisers] op 6 januari 2023 conservatoir beslag gelegd ten laste van Coppens Holding tot zekerheid van verhaal van een vordering op Coppens Holding op grond van artikel 477a lid 1 Rv. (hierna: het 477a-beslag).
2.5.
Bij vonnis van 31 januari 2023 heeft de kantonrechter op vordering van [eisers] , naast ontbinding van de huurovereenkomst, Coppens Exploitatie veroordeeld tot ontruiming van de gehuurde vastgoed objecten en betaling van de huurachterstand tot verhaal waarvan het hoofdbeslag was gelegd. Dat vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6.
Coppens Exploitatie heeft niet aan het vonnis van 31 januari 2023 voldaan. Zij heeft daartegen hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vorderen na wijziging van eis, samengevat, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primairCoppens Holding te veroordelen tot betaling van € 629.725,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiairCoppens Holding te veroordelen om een derdenverklaring af te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
en Coppens Holding te veroordelen in de kosten van deze procedure, de beslagkosten daaronder begrepen.
3.2.
[eisers] hebben bij vermeerdering van eis ook gevorderd om Coppens Holding te veroordelen tot betaling van € 11.845,27.
3.3.
Coppens Holding heeft tegen die vermeerdering van eis bezwaar gemaakt.
3.4.
Dat bezwaar is gegrond. Die vordering had al bij dagvaarding ingesteld kunnen worden, maar belangrijker nog, die wijziging van eis is niet tien dagen voor de mondelinge behandeling aan Coppens Holding en de rechtbank aangekondigd zoals in het tussenvonnis van 14 juni 2023 was bepaald. Omdat door die gang van zaken een behoorlijk debat over deze vordering van [eisers] bij de mondelinge behandeling werd verhinderd, is de wijziging van eis in strijd met de eisen van een goede procesorde en daarom niet toelaatbaar.
in reconventie
3.5.
Coppens Holding vordert, samengevat, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(i) voor recht te verklaren dat het door [eisers] gelegde 477a-beslag zonder rechtsgrond is gelegd, dat dit kwalificeert als onrechtmatig handelen van [eisers] en dat het 477a-beslag dient te worden beschouwd als niet gelegd, althans dient te worden opgeheven en dat [eisers] aansprakelijk zijn voor de gevolgen van hun onrechtmatig handelen;
(ii) voor recht te verklaren dat deze procedure te vroeg en aldus onbevoegd is gestart en dat [eisers] aansprakelijk zijn voor de gevolgen daarvan;
en [eisers] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.4. De beoordeling

in conventie en in reconventie
De vordering tot betaling van € 629.725,-
4.1.
[eisers] stellen (in conventie) dat Coppens Holding als derde-beslagene ten onrechte geen derdenverklaring heeft afgelegd. Om die reden dient Coppens Holding op grond van artikel 477a lid 1 Rv veroordeeld te worden tot betaling van het bedrag waarvoor het hoofdbeslag is gelegd, volgens [eisers] € 629.725,-, zoals zij na wijziging van eis primair vorderen.
4.2.
Coppens Holding voert (in conventie) aan dat niet de rechtbank maar de kantonrechter bevoegd is om te oordelen over de op artikel 477a lid 1 Rv gebaseerde vordering van [eisers] Artikel 477a lid 5 Rv bepaalt dat indien beslag is gelegd op vorderingen die tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoren, de kantonrechter ook de bevoegde rechter is in een procedure als de onderhavige.
4.3.
Dat verweer treft geen doel. Een verklaringsprocedure zal gebracht moeten worden voor de rechtbank. De kantonrechter is op grond van artikel 477a lid 5 Rv bij wijze van uitzondering bevoegd indien de beslaglegger ( [eisers] ) zich bij het leggen van het (derden)beslag beperkt tot vorderingen van de beslagene (Coppens Exploitatie) op de derde-beslagene (Coppens Holding) die naar hun aard of geringere beloop tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoren. Daarvan is in dit geval geen sprake omdat het beslag betreft: alle vorderingen die Coppens Exploitatie op Coppens Holding heeft en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen..
4.4.
Verder voert Coppens Holding (in conventie) aan dat zij ten tijde van het aanhangig maken van deze procedure niet in verzuim was met haar verplichting tot het afleggen van een verklaring.
4.5.
Ook dat verweer is tevergeefs. Daartoe is het volgende redengevend.
4.6.
Op grond van artikel 720 Rv is artikel 476a Rv, dat voor het executoriale derdenbeslag is geschreven, van overeenkomstige toepassing bij een conservatoir derdenbeslag. Ook in de conservatoire fase heeft de beslaglegger ( [eisers] ) namelijk een redelijk, en door de wetgever erkend, belang dat de derde-beslagene (Coppens Holding) aan haar verklaringsplicht ex artikel 476a Rv voldoet. In het beslagexploot dat op 17 oktober 2022 met betrekking tot het hoofdbeslag aan Coppens Holding is betekend, is haar reeds aangezegd dat zij een verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv dient af te leggen. De deurwaarder heeft bij brief van 7 november 2022 nogmaals verzocht die derdenverklaring per direct toe te zenden. Bij e-mail van 17 november 2022 – vier weken na het leggen van het hoofdbeslag – is Coppens Holding door de advocaat van [eisers] wederom er op gewezen dat ten onrechte nog geen derdenverklaring was afgelegd. Onder die omstandigheden is, anders dan Coppens Holding meent, geen plaats voor het oordeel dat Coppens Holding bij het aanhangig maken van deze procedure niet in verzuim was met haar verplichting tot het afleggen van een derdenverklaring. De advocaat van [eisers] heeft bij brief van 15 december 2022 bij Coppens Holding ook aanspraak gemaakt op betaling van
€ 629.725,-. Dat was ten onrechte omdat artikel 477a Rv in artikel 720 Rv uiteraard niet ook mede van toepassing is verklaard in het geval van een conservatoir derdenbeslag. Op dat moment (15 december 2022) was het hoofdbeslag nog conservatoir. Die brief van de advocaat van [eisers] maakt echter niet, anders dan Coppens Holding lijkt te betogen, dat Coppens Holding ten tijde van het aanhangig maken van deze procedure daarom niet in verzuim was met haar verplichting tot het afleggen van een derdenverklaring op grond van artikel 476a Rv.
4.7.
[eisers] zijn deze procedure dan ook aangevangen met een vordering die er allereerst toe strekte om Coppens Holding te veroordelen tot het afleggen van een
derdenverklaring. Voor het geval het (conservatoire) hoofdbeslag tijdens deze procedure executoriaal zou worden én Coppens Holding nog steeds geen derdenverklaring zou hebben afgelegd (zie dagvaarding sub 22), hebben [eisers] in de dagvaarding verder gevorderd Coppens Holding op grond van artikel 477a Rv te veroordelen tot betaling van
€ 629.725,-. Omdat die situatie zich voordeed (het hoofdbeslag is immers tijdens deze procedure executoriaal geworden én van Coppens Holding was nog steeds geen derdenverklaring ontvangen) hebben [eisers] hun eis gewijzigd (zie rov. 3.1).
4.8.
Beoordeeld dient dus te worden of Coppens Holding bij gebreke van een derdenverklaring ex artikel 476a Rv, en nu het hoofdbeslag executoriaal is geworden, op grond van artikel 477a Rv, zoals gevorderd, een bedrag van € 629.725,- aan [eisers] verschuldigd is geworden.
4.9.
Artikel 477a Rv houdt in dat de derde-beslagene tegen wie een vordering op grond van die bepaling wordt ingesteld, zoals hier aan de orde, wordt toegelaten alsnog een derdenverklaring te doen. Met andere woorden: een derdenverklaring die alsnog wordt afgelegd, verhindert dat Coppens Holding op grond van artikel 477a Rv wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het hoofdbeslag is gelegd. Coppens Holding heeft bij conclusie van antwoord geen gebruik gemaakt van die bij de wet aan haar geboden mogelijkheid. Ook bij de mondelinge behandeling heeft zij die mogelijkheid voorbij laten gaan. Zij heeft zich in haar conclusie van antwoord en bij de mondelinge behandeling namelijk op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet bevoegd is en dat zij niet in verzuim was met haar verplichting een derdenverklaring te doen. Die standpunten zijn hiervoor verworpen.
4.10.
De gang van zaken bij de mondelinge behandeling was verder als volgt. Coppens Holding verklaarde dat zij een derdenverklaring bij zich had, maar dat zij die alleen in het geding wilde brengen als [eisers] het ten laste van Coppens Holding gelegde 477a-beslag, dat in de ogen van Coppens Holding onrechtmatig was gelegd (zie hierna), zou opheffen. [eisers] hebben niet met dat voorstel ingestemd. Daarop heeft Coppens Holding volhard in haar standpunt dat zij niet in verzuim was met het doen van een derdenverklaring en dat het 477a-beslag onrechtmatig was. Vlak voordat de mondelinge behandeling werd gesloten, heeft de advocaat van Coppens Holding verzocht haar de gelegenheid te bieden de derdenverklaring zo nodig alsnog in het geding te brengen nadat haar verweren in een tussenvonnis zouden zijn beoordeeld. [eisers] hebben zich daartegen verzet. Na kort overleg met Coppens Holding heeft de advocaat van Coppens Holding verklaard de derdenverklaring alsnog bij de mondelinge behandeling in het geding te willen brengen. Daarop heeft de advocaat van Coppens Holding een schriftelijk stuk aan de advocaat van [eisers] en de rechtbank uitgereikt dat volgens haar een derdenverklaring behelst. De rechtbank heeft daarop medegedeeld dat zulks niet impliceert dat de derdenverklaring daarmee tijdig in deze procedure in het geding is gebracht.
4.11.
Dat is naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet het geval. Bescheiden waarop Coppens Holding zich had willen beroepen ter afwering van de vordering tot betaling van € 629.725,- hadden, zoals in het tussenvonnis van 14 juni 2023 was bepaald, uiterlijk tien dagen vóór de mondelinge behandeling aan [eisers] en de rechtbank toegezonden moeten worden. Dat is niet gebeurd, kennelijk omdat Coppens Holding toen vertrouwde op de gegrondheid van haar verweren. Het alsnog, in strijd met de hiervoor genoemde termijn van 10 dagen, uitreiken van de derdenverklaring door Coppens Holding aan het slot van de mondelinge behandeling, nadat haar op die mondelinge behandeling duidelijk was geworden dat zij er niet zonder meer op kon rekenen dat zij na eventuele ongegrondbevinding van haar verweren in een te wijzen tussenvonnis alsnog gelegenheid zou krijgen die derdenverklaring in het geding te brengen – de mondelinge behandeling is in beginsel het sluitstuk van de procedure in eerste aanleg – is in strijd met een goede procesorde.
4.12.
Coppens Holding heeft als derde-beslagene in het hoofdbeslag dus niet tijdig een derdenverklaring afgelegd. Dat leidt ertoe dat Coppens Holding, nu het hoofdbeslag executoriaal is geworden, op grond van artikel 477a Rv zal worden veroordeeld tot betaling van € 629.725,- als ware zij zelf schuldenaar.
4.13.
[eisers] hebben niet toegelicht waarom wettelijke rente verschuldigd is vanaf 18 december 2022. Vergoeding van de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
De (on)rechtmatigheid van het 477a-beslag
4.14.
Coppens Holding stelt (in reconventie) dat het 477a-beslag onrechtmatig is gelegd. Toen het 477a-beslag werd gelegd, hadden [eisers] nog geen vordering op grond van artikel 477a Rv tot betaling van het bedrag waarvoor het hoofdbeslag was gelegd. Coppens Holding had immers nog gelegenheid een derdenverklaring af te leggen en het hoofdbeslag was ten tijde van het leggen van het 477a-beslag nog conservatoir en niet executoriaal. Ex tunc toetsend, had het 477a-beslag volgens Coppens Holding dus niet gelegd mogen worden. Op die stellingen baseert Coppens Holding haar vorderingen (in reconventie), waaronder de vordering tot opheffing van het door [eisers] ten laste van haar gelegde 477a-beslag.
4.15.
Het 477a-beslag diende tot zekerheid van verhaal van een toekomstige vordering. Het ontstaan/de opeisbaarheid van die vordering was immers afhankelijk van de omstandigheid of Coppens Holding wel/niet alsnog een derdenverklaring zou gaan doen en of het (conservatoire) hoofdbeslag wel/niet executoriaal zou worden. Beslag voor een toekomstige vordering is volgens paragraaf G.1.5. van de beslagsyllabus (De beslagsyllabus - versie augustus 2022 (rechtspraak.nl)) alleen toegestaan indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij speelt een rol hoe (on)zeker de toekomstige vordering is en hoe aannemelijk is dat de gerekwestreerde (Coppens Holding) niet aan zijn toekomstige verbintenis zal voldoen. Nadat [eisers] (ex parte) verlof hadden verkregen voor het leggen van het 477a-beslag en zij tot beslaglegging ten laste van Coppens Holding waren overgegaan, had Coppens Holding daarvan, bijvoorbeeld in kortgeding, opheffing van het 477a-beslag kunnen vorderen indien zij van mening was dat in dit geval geen gronden aanwezig waren voor het leggen van het beslag dat immers (toen nog) diende tot zekerheid van verhaal van een toekomstige vordering.
4.16.
De vordering van Coppens Holding (in reconventie) tot opheffing van het 477a-beslag in deze bodemprocedure dient niet ex tunc, zoals zij betoogt, maar ex nunc beoordeeld te worden. Coppens Holding heeft geen derdenverklaring afgelegd en de vordering waarvoor het hoofdbeslag is gelegd, is door de kantonrechter gegrond bevonden waardoor dat hoofdbeslag nu in de executoriale fase is. Dat betekent dat, zoals in conventie is geoordeeld, Coppens Holding op grond van artikel 477a Rv aansprakelijk is tot betaling van het bedrag waarvoor het hoofdbeslag is gelegd als ware zij daarvan zelf schuldenaar. Het tot zekerheid van verhaal van die vordering gelegde 477a-beslag betreft dus niet (langer) een toekomstige/niet-opeisbare vordering. Voor opheffing van het 477a-beslag is dan ook geen plaats (meer). Dit betekent dat de vorderingen van Coppens Holding (in reconventie) niet toewijsbaar zijn.
Proceskosten
4.17.
Coppens Holding zal (in conventie) als de in het ongelijk gestelde partij tot vergoeding van de proceskosten (in conventie) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisers] als volgt vastgesteld:
- dagvaarding € 132,29
- griffierecht € 1.963,00
- salaris advocaat €
6.826,00(2 punten × tarief VII, € 3.413,00 per punt)
Totaal € 8.921,29‬
4.18.
De vordering (in conventie) tot veroordeling van Coppens Holding tot betaling van de beslagkosten is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv eveneens toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op:
  • verschotten: € 1.333,82
  • griffierecht: € 314,00
  • salaris advocaat: € 3.413,- (1 punt, tarief VII)
Totaal: € 5.060,82
4.19.
Coppens Holding zal (in reconventie) eveneens als de in het ongelijk gestelde partij tot vergoeding van de proceskosten (in reconventie) worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten van [eisers] op € 1.196,- (2 x € 598,-) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie:
5.1.
veroordeelt Coppens Holding om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 629.725,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang vanaf 20 januari 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Coppens Holding in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 8.921,29‬,
5.3.
veroordeelt Coppens Holding in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 5.060,82,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie:
5.5.
wijst de vorderingen van Coppens Holding af,
5.6.
veroordeelt Coppens Holding in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.196,-,
in conventie en reconventie:
5.7.
veroordeelt Coppens Holding in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 271,- aan salaris advocaat,
  • te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als Coppens Holding niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden,
5.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.