ECLI:NL:RBAMS:2023:5088

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
13/103858-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en oplichting door verdachte in Amsterdam met meerdere benadeelden

Op 27 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en oplichting van meerdere personen. De verdachte, geboren in 1963 en woonachtig in Amsterdam, werd beschuldigd van het verduisteren van drie Samsung-telefoons en het oplichten van vijf personen door hen geld en telefoons afhandig te maken onder valse voorwendselen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 29 april 2015 tot en met 15 mei 2015 drie telefoons van een benadeelde partij heeft verduisterd. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 22 februari 2016 tot en met 4 mei 2016 verschillende benadeelden opgelicht door hen te misleiden met valse beloften over het regelen van huurwoningen en leningen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de schade heeft geschat op basis van de bewezen feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft de ernst van de feiten zwaar laten wegen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/103858-18
Datum uitspraak: 27 juli 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende op het adres [adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Oppe, en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. B. Molleman, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen en van wat de benadeelden [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] daarover naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. verduistering van 3 Samsung-telefoons van [persoon 2] in de periode van 29 april 2015 tot en met 15 mei 2015;
2. oplichting van [persoon 3] tot afgifte van € 5695,00, subsidiair verduistering van dat geldbedrag in de periode van 22 februari 2016 tot en met 19 april 2016;
3. oplichting van [persoon 4] tot afgifte van € 2164,00 en het afsluiten van een telefoonabonnement, subsidiair verduistering van voornoemd geldbedrag in de periode van 1 maart 2016 tot en met 26 april 2016;
4. oplichting van [persoon 5] tot afgifte van € 1400,00, subsidiair verduistering van dat geldbedrag in de periode van 1 maart 2016 tot en met 26 april 2016;
5. oplichting van [persoon 1] tot afgifte van € 2000,00, een telefoon en het afsluiten van een telefoonabonnement, subsidiair verduistering van voornoemd geldbedrag in de periode van 3 maart 2016 tot en met 4 april 2016 en
6. oplichting van [persoon 6] tot afgifte van € 2472,00, subsidiair verduistering van dat geldbedrag in de periode van 7 maart 2016 tot en met 4 mei 2016.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde en het onder 2 tot en met 6 telkens primair ten laste gelegde bewezen, zoals hierna in rubriek 4 is weergegeven. De rechtbank grondt deze beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen en op de hierna volgende overwegingen. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.
Feit 1
Aangever [persoon 2] heeft verklaard dat verdachte drie telefoons voor haar zou terugbrengen naar de Mediamarkt en het abonnement voor deze telefoons op internet zou afmelden. Verdachte heeft de telefoons echter niet afgemeld en aangeefster heeft de telefoons niet meer teruggekregen. Uit het dossier blijkt dat twee van de drie telefoons op naam van verdachte te zijn beleend bij Used Products. Verdachte heeft ook bekend dat zij de telefoons heeft beleend. Zij heeft echter verklaard dat dit ook de bedoeling was van aangeefster. Verdachte zou de telefoons op haar eigen naam belenen omdat de man van aangeefster niet mocht weten dat de telefoons zouden worden beleend. De rechtbank acht dit niet aannemelijk, omdat deze verklaring geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. De omstandigheid dat verdachte het geld zelf heeft gehouden en uiteindelijk zelf heeft gebruikt, biedt daarnaast steun aan de verklaring van aangeefster. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte de telefoons tegen de afspraken in heeft beleend en zich daarmee als heer en meester over de telefoons heeft gedragen. Verdachte heeft zich de telefoons dan ook wederrechtelijk toegeëigend. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte drie telefoons, toebehorende aan [persoon 2], heeft verduisterd.
Feit 2 tot en met 6
Op basis van de aangiften in het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft zich voorgedaan als iemand die tegen betaling huurwoningen en/of leningen voor anderen kon regelen. Als aangevers met verdachte in zee gingen, heeft zij vervolgens om geld gevraagd voor administratiekosten, borg of huur voor specifieke woningen. In veel gevallen heeft verdachte verteld dat het geld voor een bepaalde woning bestemd was en dat zij deze woning voor hen geregeld had. Verdachte heeft daarnaast bijvoorbeeld om salarisstroken, een identiteitsbewijs en een GBA-uittreksel gevraagd. Ook heeft verdachte met een aangever af in de hal van het Stadsdeelkantoor afgesproken, waarmee zij de suggestie wekte dat zij daar kantoor hield.
Twee van de aangevers hebben, omdat zij niet genoeg geld hadden een telefoonabonnement afgesloten bij Mediamarkt waarbij zij de bij het abonnement horende telefoon vervolgens aan verdachte hebben gegeven. Uiteindelijk heeft verdachte voor geen enkele aangever een woning geregeld en de aangevers hebben hun geld niet teruggekregen.
Verdachte heeft verklaard dat zij inderdaad geld en/of telefoons heeft ontvangen van aangevers. Dat uiteindelijk geen woningen voor aangevers geregeld zijn, komt door externe omstandigheden, bijvoorbeeld doordat de papieren van de aangevers niet in orde waren. Verdachte heeft verder verklaard dat zij het ontvangen geld nooit heeft overgemaakt naar bijvoorbeeld verhuurders, maar dat zij het geld uiteindelijk zelf heeft gehouden en zelf heeft gebruikt. De telefoons heeft verdachte beleend en het geld dat zij daarvoor ontving heeft zij ook zelf gebruikt. Dat verdachte daadwerkelijk in de positie was om woningen of leningen te regelen voor aangevers, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden en wordt daarnaast weersproken door de verklaring van getuige [getuige]. Dat verschillende aangevers verdachte geld zouden hebben geleend voor haar zieke kleinzoon, of zouden hebben gezegd dat verdachte een deel van het geld niet terug hoefde te geven, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen en is evenmin aannemelijk.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verdachte welbewust een verkeerd beeld heeft geschetst bij aangevers, met het oogmerk om zichzelf te bevoordelen. Dit beeld is geschetst door specifieke gedragingen die er in de context ook op gericht waren om bij aangevers een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen. Deze gedragingen leveren naar het oordeel van de rechtbank dan ook oplichtingsmiddelen op. De rechtbank kwalificeert deze gedragingen als listige kunstgrepen en het aannemen van een valse hoedanigheid. Uit de verklaringen van aangevers blijkt dat zij door voornoemde handelingen van verdachte zijn bewogen tot de afgifte van geld en/of een telefoon en/of tot het afsluiten van een telefoonabonnement. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte de aangevers, in de tenlastelegging genoemd onder 2 tot en met 6, heeft opgelicht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 29 april 2015 tot en met 15 mei 2015, te Amsterdam, opzettelijk drie mobiele telefoons van het merk Samsung, toebehorend aan [persoon 2], welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als de houder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
in de periode van 22 februari 2016 tot en met 29 april 2016, te Amsterdam, met het oogmerk om zich te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen,
[persoon 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer 5695 euro, door
- woningen aan de [adres 2] en/of de [adres 3] aan die [persoon 3] te huur aan te bieden,
- een borg en huur te vragen en
- die [persoon 3] te beloven een lening te regelen via de ING;
3.
in de periode van 1 maart 2016 tot en met 26 april 2016, te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen,
[persoon 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het aangaan van een schuld, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer 2164 euro en/of het afsluiten van een telefoonabonnement, door
- zich tegenover die [persoon 4] voor te doen als werknemer van Woningnet,
- die [persoon 4] te vragen om de loonstrookjes van de laatste drie maanden, een bankverklaring en een kopie van zijn ID-kaart te overhandigen en/of
- die [persoon 4] te vragen om de administratiekosten, maand(en) huur en een borg;
4.
in de periode van 1 maart 2016 tot en met 26 april 2016, te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen,
[persoon 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer 1400 euro, door
- een woning aan de [adres 4] aan die [persoon 5] te huur aan te bieden,
- die [persoon 5] te vragen om de loonstrookjes van de laatste drie maanden, een inkomensverklaring, een GBA-uittreksel en een kopie van haar legitimatiebewijs te overhandigen en
- huur en een borg te vragen;
5.
in de periode van 3 maart 2016 tot en met 4 april 2016, te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen,
[persoon 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het aangaan van een schuld, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer 1800 euro, een mobiele telefoon met het merk Apple en/of het afsluiten van een telefoonabonnement, door
- zich tegenover die [persoon 1] voor te doen als werknemer van Woningnet,
- die [persoon 1] te beloven een lening te regelen via de Gemeente Amsterdam en de ING,
- een woning aan de [adres 5] aan die [persoon 1] te huur aan te bieden en
- huur te vragen,
waardoor die [persoon 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
6.
in de periode van 7 maart 2016 tot en met 4 mei 2016, te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen,
[persoon 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer 2472 euro, door
- zich tegenover die [persoon 6] voor te doen als werknemer van Woningnet,
- die [persoon 6] te vragen om de loonstrookjes van de laatste drie maanden en kopie van zijn legitimatiebewijs te overhandigen,
- een woning aan de [adres 6] aan die [persoon 6] te huur aan te bieden en
- die [persoon 6] te vragen om administratiekosten, huur en herstelkosten aan die woning;

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van voorarrest voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om geen voorwaardelijke gevangenisstraf, maar een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich binnen een paar maanden schuldig gemaakt aan oplichting van vijf personen. Slachtoffers hebben door deze oplichting in totaal in ieder geval € 12.000,00 aan verdachte afgegeven en twee aangevers hebben een telefoonabonnement afgesloten. Alle oplichtingen hebben plaatsgevonden binnen een tijdsbestek van een paar maanden. Daarnaast heeft verdachte drie telefoons verduisterd. Verdachte heeft onder valse voorwendselen geld en/of telefoons gevraagd van de slachtoffers en heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in haar stelden. Dit zijn vervelende feiten met ingrijpende financiële en emotionele gevolgen voor de slachtoffers hetgeen ook is gebleken uit hetgeen drie van hen ter zitting hebben verklaard. Dat verdachte het geld zegt te hebben gebruikt voor haar zieke kleinzoon, maakt het gedrag van verdachte niet minder strafwaardig.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 juni 2023. Hieruit blijkt dat verdachte recent niet is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting (onderbouwd met stukken) kort gezegd naar voren gebracht dat verdachte in een slechte gezondheid verkeert die haar ook heeft belet op de zitting te komen. Zij zou daarom ook niet in staat zijn om een taakstraf uit te voeren.
Verdachte heeft de schade van de benadeelde partijen niet vergoed.
De rechtbank stelt tot slot vast dat de redelijke termijn ernstig is overschreden. De eerste vervolgingshandeling, namelijk de inverzekeringstelling, heeft plaatsgevonden op 4 maart 2018, en pas op 27 juli 2023 is vonnis gewezen. De rechtbank houdt hier in het voordeel van verdachte rekening mee bij het bepalen van de straf. Verdachte moet zich evenwel goed realiseren dat zij niet nog een keer in de fout moet gaan. Gelet op dit alles acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek en een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.

8.Benadeelde partijen

8.1.
[persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 2.348,35 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist. De rechtbank stelt vast dat de civiele vordering niet met stukken is onderbouwd. Hiervoor heeft de rechtbank evenwel bewezen geacht dat verdachte drie telefoons (smartphones), die de benadeelde partij kort daarvoor had aangeschaft, heeft verduisterd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de schade die benadeelde partij heeft geleden kan worden geschat. De rechtbank schat die schade in redelijkheid op € 500,00 en wijst de vordering tot dat bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
8.2.
[persoon 3], [persoon 4], [persoon 1] en [persoon 6]
8.2.1.
Algemene overweging
De rechtbank overweegt met betrekking tot de benadeelde partijen [persoon 3], [persoon 4], [persoon 1] en [persoon 6] als volgt.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet betwist tot de bedragen die met stukken zijn onderbouwd. De bedragen die niet zijn onderbouwd, kunnen volgens de officier van justitie en de raadsvrouw niet worden toegewezen. De rechtbank is echter van oordeel dat de geldbedragen die slachtoffers aan verdachte hebben afgegeven, zoals deze in de bewezenverklaring zijn genoemd, geen verdere of aanvullende onderbouwing nodig hebben. Gelet op de bewezenverklaring staat namelijk al vast dat de slachtoffers deze bedragen aan materiële schade hebben geleden. De enkele betwisting van het gevorderde bedrag maakt dit oordeel niet anders.
Met betrekking tot [persoon 4] en [persoon 1] overweegt de rechtbank daarnaast dat de hoogte van de (maandelijkse) kosten voor de telefoonabonnementen niet zijn onderbouwd. Anders dan hiervoor onder 8.1 is overwogen met betrekking tot benadeelde [persoon 2], is met betrekking tot voornoemde telefoons niet vast komen te staan dat [persoon 4] en [persoon 1] ook kosten hebben gemaakt voor het aanschaffen van deze telefoons. De hoogte van de materiële schade op dit onderdeel kan daarom niet worden vastgesteld.
8.2.2.
[persoon 3]
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 5.000,00 aan vergoeding van materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is (gedeeltelijk) betwist. Gelet op hetgeen onder 8.2.1 is overwogen concludeert de rechtbank echter dat de materiële schade voor benadeelde hoger is dan het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding. De rechtbank wijst dit deel van de vordering dan ook volledig toe.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot immateriële schadevergoeding. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 3], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
8.2.3.
[persoon 4]
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 2.380,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is (gedeeltelijk) betwist. Gelet op hetgeen onder 8.2.1 is overwogen concludeert de rechtbank echter dat benadeelde € 2.164,00 aan materiële schade heeft geleden. De rechtbank wijst de vordering dan ook toe tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 4], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.164,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 21 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
8.2.4.
[persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 2.169,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is (gedeeltelijk) betwist. Gelet op hetgeen onder 8.2.1 is overwogen concludeert de rechtbank echter dat benadeelde € 1.800,00 aan materiële schade heeft geleden. De rechtbank wijst de vordering dan ook toe tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 28 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
8.2.5.
[persoon 6]
De benadeelde partij [persoon 6] vordert € 2.472,20 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 6 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist. Gelet op hetgeen onder 8.2.1 is overwogen concludeert de rechtbank echter dat benadeelde € 2.472,20 aan materiële schade heeft geleden. Voorts overweegt de rechtbank dat het getal achter de komma weliswaar niet volgt uit de bewezenverklaring, maar wel uit de bewijsmiddelen. De rechtbank wijst de vordering dan ook volledig toe.
De rechtbank zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 6], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 6 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.472,20, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 24 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
verduistering
Ten aanzien van feiten 2 t/m 6:
telkens oplichting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Benadeelde partij [persoon 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 april 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 500,00 (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 april 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Benadeelde partij [persoon 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] toe tot een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 februari 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] aan de Staat € 5.000,00 (vijfduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 februari 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Benadeelde partij [persoon 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] toe tot een bedrag van € 2.164,00 (éénentwintighonderdvierenzestig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] aan de Staat € 2.164,00 (éénentwintighonderdvierenzestig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 21 (éénentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Benadeelde partij [persoon 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 1.800,00 (achttienhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 1.800,00 (achttienhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 28 (achtentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Benadeelde partij [persoon 6]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 6] toe tot een bedrag van € 2.472,20 (vierentwintighonderdtweeënzeventig euro en twintig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 6] voornoemd en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 6] aan de Staat € 2.472,20 (vierentwintighonderdtweeënzeventig euro en twintig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 maart 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juli 2023.
[...]