ECLI:NL:RBAMS:2023:535

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
13/314053-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Italië

Op 9 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 2 december 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Albanië en met Tunesische en Marokkaanse nationaliteit, was in Nederland gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsman tijdens de zitting op 26 januari 2023. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconcludeerd dat hij de persoon is waar de Italiaanse autoriteiten om overlevering verzoeken.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van een vrijheidsstraf van vier jaar en zes maanden, waarvan nog vier jaar, vijf maanden en één dag resteert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon in voorlopige hechtenis heeft gezeten en vertegenwoordigd was door een raadsman. Tevens is vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, valt onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet, namelijk georganiseerde of gewapende diefstal.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar is van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Gezien het feit dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/314053-22 (EAB IV)
RK nummer: 22/4990
Datum uitspraak: 9 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 december 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 mei 2022 door
the Office of the Prosecutor of the Republic of Bologna(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te Albanië op [geboortedag 1] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
van Tunesische nationaliteit,
alias
[alias opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats 1] (Marokko) op [geboortedag 2] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
van Marokkaanse nationaliteit,
in een andere zaak (EAB I) gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 januari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda, en door een tolk in de Arabische taal.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verzochte overlevering toelaatbaar is.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij is:
[naam opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats 2] (Tunesië) op [geboortedag 1] 1995,
van Tunesische nationaliteit.
De rechtbank stelt vast dat onder a) in het EAB ook deze alias wordt genoemd. De rechtbank stelt daarom vast dat de voor haar verschenen persoon de persoon is van wie de Italiaanse autoriteiten de overlevering verzoeken, ook al staat hij in Nederland bekend onder de naam [alias opgeëiste persoon] .

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • een vonnis van
  • een arrest van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier jaar, vijf maanden en één dag. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Het arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, kan de laatste van die beslissingen – in dit geval het arrest in hoger beroep van
12 oktober 2018 – relevant zijn voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 12 van de OLW. Dat is het geval als bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
De rechtbank kan op basis van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie niet vaststellen of het arrest in hoger beroep een dergelijke beslissing is. In dit geval kan dat echter in het midden blijven, omdat de rechtbank kan vaststellen dat zowel ten aanzien van de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet van toepassing is. Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB en bij aanvullende brieven van 20 en 26 januari 2023 verstrekte informatie blijkt namelijk dat zich zowel ten aanzien van de procedure in eerste aanleg als ten aanzien van de procedure in hoger beroep, welke procedures hebben geleid tot respectievelijk het vonnis van 28 juni 2016 en het arrest van 12 oktober 2018, de uitzonderingssituatie voordoet als bedoeld in artikel 12, onder b, van de OLW. De opgeëiste persoon heeft namelijk voor de betreffende feiten in voorlopige hechtenis gezeten, was op de hoogte van het voorgenomen proces en is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep vertegenwoordigd door een door hem gemachtigd raadsman.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Detentieomstandigheden in Italië

Voor een aantal Italiaanse penitentiaire inrichtingen heeft de rechtbank een algemeen reëel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) aangenomen (rechtbank Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053).
De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van 30 maart 2021 (rechtbank Amsterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804), waarin als volgt is overwogen:
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de algemene detentiegarantie ook geldt ten aanzien van de opgeëiste persoon, zodat voor hem geen sprake is van een reëel gevaar van schending van het door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrecht.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor of the Republic of Bologna(Italië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.