ECLI:NL:RBAMS:2023:54

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/264284-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot niet betalen van kinderalimentatie en dubbele strafbaarheid

Op 3 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Het EAB, uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Bielsko-Biała op 12 augustus 2022, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 10 jaar en 6 maanden, waarvan nog 3 jaar, 1 maand en 3 dagen resteert. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure gevolgd, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW onderzocht, die van toepassing kan zijn als de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de rechtsgang. De raadsman voerde aan dat de opgeëiste persoon geen instructie had gegeven voor hoger beroep, maar de officier van justitie betwistte dit. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedures en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet in strijd is met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, aangezien hij op de hoogte was van de rechtsgang en afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen, waaronder de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW. De uitspraak is gedaan door mr. P. van Kesteren, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en J. van Zijl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/264284-22
RK nummer: 22/4511
Datum uitspraak: 3 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 augustus 2022 door
the Regional Court in Bielsko-Biala(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984
wonende op het adres [adres], [plaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van de volgende vonnissen:
Verzamelvonnis
- een
cumulative judgment of the Regional Court in Bielsko-Biala dated 7¹ʰ June 2021, file reference number III K 30/21.
Onderliggende vonnissen
a.
a) the sentence of the Regional Court in Bielsko-Biala dated 21 December 2009, file

reference number III K 81/07;

b) the sentence of the District Court in Bielsko-Biala dated 5ᵗʰ August 2010, file reference

number III K 239/10;

c) the sentence of the Regional Court in Bielsko-Biala dated 24ᵗʰ September 2012, file reference

number III K 59/12;

d) the sentence of the District Couurt in Bielsko-Biala dated 27ᵗʰ November 2012, file reference

number III K 904/09;

e) the sentence of the Regional Court in Bielsko-Biala dated 8ᵗʰ October 2014, file reference

number III K 830/14;

f) the sentence of the Regional Court in Bielsko-Biala dated 10ᵗʰ October 2019, file reference

number III K 23/18.

In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissingen in de zaken III K 59/12, III K 904/09 en III K 830/14 heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 10 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog 3 jaren en 1 maand en 3 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis III K 30/21.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Artikel 12 OLW

Standpunt raadsman
De raadsman heeft ten aanzien van het verzamelvonnis III K 30/21 aangevoerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is aangezien de opgeëiste persoon geen instructie heeft gegeven aan zijn advocaat voor het instellen van hoger beroep, de advocaat buiten zijn weten om hoger beroep heeft ingesteld en de procedure in hoger beroep buiten zijn weten om heeft plaatsgevonden.
Standpunt officier van justitie
Voor wat betreft het verzamelvonnis III K 30/21 is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing omdat hij in persoon is gedagvaard en in het hoger beroep een gekozen advocaat had.
Voor wat betreft de vonnissen III K 239/10, III K 23/18 en III K 30/21 is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW wel van toepassing maar kan de rechtbank afzien van de bevoegdheid tot toepassing ervan omdat hij telkens is opgeroepen op een door hem opgegeven adres en de adresinstructie had ontvangen. Hij was op de hoogte van de procedures.
Oordeel van de rechtbank
Verzamel vonnis III K 30/21
In het EAB staat vermeld dat het verzamelvonnis is gewezen op verzoek van zijn advocaat. De opgeëiste persoon is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet is verschenen bij de behandeling van zijn zaak ondanks het feit dat hij deugdelijk is opgeroepen. In eerste aanleg is zijn advocaat verschenen die tevens hoger beroep heeft ingesteld en op de zitting in hoger beroep is verschenen. Bij vonnis van
the Court of Appealsin Katowice van 24 januari 2022 is het vonnis in eerste aanleg bevestigd.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat bij vonnis in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de aard en de duur van de opgelegde straf. Gelet op de arresten Tupikas [1] en Zdziaszek [2] van het Hof van Justitie dient in dit geval alleen voor de procedure in hoger beroep te worden onderzocht of artikel 12 OLW van toepassing is.
Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 28 oktober 2022, met als bijlage een ingevuld d) formulier voor de procedure in hoger beroep, blijkt dat de opgeëiste persoon op 4 november 2021 in persoon is opgeroepen voor het proces in hoger beroep.
Verder is vermeld dat de opgeëiste persoon een advocaat heeft gemachtigd die hem daadwerkelijk ter zitting in hoger beroep heeft vertegenwoordigd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de uitzonderingen van artikel
12 onder a en b OLW zich voordoen en dat derhalve de weigeringsgrond van artikel 12 OLW geen toepassing vindt. De rechtbank verwerpt het verweer.
Vonnis III K 81/07
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens het proces in eerste aanleg gedetineerd zat en op de zitting van 16 april 2008 is verschenen. Op de daarop volgende zittingen is hij niet verschenen. Gedurende het gehele proces is de opgeëiste persoon door een
public defendervertegenwoordigd. De advocaat van de opgeëiste persoon heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Uit de aanvullende informatie van 28 oktober 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens het appel uit detentie is vrijgelaten, dat hij toen een adres heeft opgegeven en op dat adres is opgeroepen voor de zitting in hoger beroep. Op 27 oktober 2010 heeft
the Court of Appeals in Katowicevonnis gewezen.
De rechtbank gaat ervan uit dat bij vonnis in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en over de aard en de duur van de opgelegde straf. Gelet op de arresten Tupikas en Zdziaszek van het Hof van Justitie dient in dit geval alleen voor de procedure in hoger beroep te worden onderzocht of artikel 12 OLW van toepassing is.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces in hoger beroep dat tot de beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 28 oktober 2022 hebben de Poolse autoriteiten aangegeven dat de opgeëiste persoon tijdens het hoger beroep uit detentie is gekomen en een adres heeft opgegeven waarop hij kon worden opgeroepen. Hij is op dat adres opgeroepen maar is niet verschenen bij het proces in hoger beroep. Voorts is vermeld dat de opgeëiste persoon tijdens het politieverhoor is geïnstrueerd dat hij verplicht is om conform artikel 139 van het Poolse Wetboek van Strafvordering een adreswijziging door te geven en is hij gewezen op de gevolgen als hij deze verplichting niet nakomt.
Uit deze informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep, zodat de overlevering in dit geval niet een schending van zijn verdedigingsrechten inhoudt; hij heeft kennelijk afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.
Vonnis III K 239/10
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces in eerste aanleg dat tot de beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon tijdens het politieverhoor is geïnstrueerd dat hij verplicht is om conform artikel 139 van het Poolse Wetboek van Strafvordering een adreswijziging door te geven en is hij gewezen op de gevolgen als hij deze plicht niet nakomt. De oproeping voor de zitting is per post naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verzonden.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie.
Vonnis III K 23/18
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon op 26 september 2019 is aangevoerd vanuit detentie en ter zitting is verschenen en dat hij is bijgestaan door een raadsman. Vervolgens staat vermeld dat
at that trial judicial proceedings were concluded.De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest bij de uitspraak.
De advocaat heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis en bij beslissing van
the Court in Appeals in Katowicevan 3 december 2020 (kenmerk II AKa 9/20) is het vonnis in eerste aanleg bevestigd.
Bij de Nederlandse officier van justitie heeft de opgeëiste persoon verklaard dat het klopt dat hij een advocaat had in deze zaak en dat hij zeker in hoger beroep is gegaan. Ook verklaart de opgeëiste persoon dat hij met zijn advocaat heeft afgesproken dat hij hem ter zitting in hoger beroep zou vertegenwoordigen. Hij weet niet meer of hij in hoger beroep ter zitting aanwezig is geweest.
Het vonnis in hoger beroep is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en
met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang. De opgeëiste persoon was op de hoogte dat er een strafproces tegen hem liep, hij is immers verhoord op 26 september 2019 op de zitting in eerste aanleg aanwezig geweest en hij heeft via zijn advocaat hoger beroep ingesteld en heeft die advocaat gevraagd hem ter zitting te vertegenwoordigen. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van de opgeëiste persoon om alert te blijven en te informeren over de verdere verloop van de strafprocedure tegen hem, al dan niet bij zijn raadsman. Van een schending van verdedigingsrechten is in dit geval geen sprake.
De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten, met uitzondering van de feiten van het
wapenbeziten het feit van
het niet betalen van kinderalimentatie, waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 5, 20 en 23, te weten:
- 1. Deelneming aan een criminele organisatie
- 5. Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
- 20. Oplichting
- 23.
Vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing
van betaalmiddelen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Voor wat betreft de feiten van het
wapenbezit(feit 5 van vonnis III K 23/18) en het feit van
het niet betalen van kinderalimentatie(vonnis III K 239/10) vallen deze naar het oordeel van de rechtbank niet onder de door de Poolse autoriteiten aangeduide lijstfeiten
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de conform het kaderbesluit uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan met betrekking tot het feit van het
wapenbezit.
Dit feit levert naar Nederlands recht op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, WWM en het feit begaan met betrekking tot
een vuurwapen van categorie III.
Het feit van het niet betalen van kinderalimentatie
Standpunt van de raadsman
De overlevering voor het vonnis met kenmerk III K 239/10 dient te worden geweigerd.
Het feit waarvoor de opgeëiste persoon in dit vonnis is veroordeeld betreft het niet betalen van kinderalimentatie en is niet strafbaar in Nederland. De raadsman verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden om aan de Poolse autoriteiten voor te leggen of zij het EAB onder deze omstandigheden wensen te handhaven.
Standpunt van de officier van justitie
Het niet betalen van alimentatie is weliswaar niet strafbaar naar Nederlands recht, maar van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW dient te worden afgezien nu er geen aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtsorde en het in het belang is van de opgeëiste persoon dat dit feit niet zijn hele leven boven zijn hoofd blijft hangen.
Oordeel van de rechtbank
Het feit zoals omschreven in het EAB als
het niet betalen van kinderalimentatie, is naar Nederlands recht niet strafbaar. De rechtbank kan aan de hand van het EAB immers niet vaststellen dat de opgeëiste persoon tijdens het begaan van dit feit (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het in een hulpeloze toestand brengen of laten van zijn kind. [3]
De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Het feit is begaan door een onderdaan van Polen tegen een andere onderdaan van Polen. Daar komt bij dat de overlevering voor de overige feiten al toelaatbaar wordt geacht. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bielsko-Biala(Polen) voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).
2.HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek).