ECLI:NL:RBAMS:2023:5715

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
10342553
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot betaling voor metselwerk met schending van waarheidsplicht

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft de kantonrechter op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam VOF], een vennootschap onder firma, en Qubus Bouw B.V., een besloten vennootschap. De eiser, [naam VOF], vorderde betaling van € 7.000,00 voor metselwerk dat zij had verricht in opdracht van Qubus Bouw. De vordering werd afgewezen omdat Qubus Bouw had aangetoond dat de betaling voor het metselwerk door de eigenaar van de woning, de familie [naam familie], was voldaan. De kantonrechter oordeelde dat [naam VOF] niet kon aantonen dat zij niet was betaald en dat de betalingen door de familie [naam familie] waren gedaan voor het metselwerk dat [naam VOF] had uitgevoerd.

Daarnaast werd vastgesteld dat [naam VOF] tijdens de procedure verklaringen had afgelegd die in strijd waren met de waarheid, wat een ernstige schending van de waarheidsplicht inhield. Dit leidde ertoe dat de kantonrechter de restantvordering van € 100,00 ook afwees. De proceskosten werden toegewezen aan Qubus Bouw, aangezien [naam VOF] de partij was die ongelijk kreeg. De kantonrechter benadrukte het belang van waarheidsgetrouwe verklaringen in het proces en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om eerlijk en transparant te zijn in hun verklaringen, vooral in civiele procedures waar de waarheid van cruciaal belang is voor de uitkomst van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10342553 \ CV EXPL 23-2395
Vonnis van 15 september 2023
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[naam VOF],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [naam VOF] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QUBUS BOUW B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Qubus Bouw,
gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 januari 2023, met producties,
- het proces-verbaal mondeling beginnend antwoord van 23 februari 2023,
- de conclusie van antwoord van 19 april 2023, met producties,
- het tussenvonnis van 11 mei 2023 waarbij een mondelinge behandeling is gepland,
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de stukken die op 26 juni 2023 schriftelijk door Qubus Bouw zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Qubus Bouw heeft in het voorjaar van 2022 gewerkt aan de bouw van een huis in opdracht van de familie [naam familie] .
2.2.
[naam VOF] is een vennootschap onder firma dat metselwerk uitvoert. De heer [naam 1] ( [naam 1] ) is één van de vennoten. [naam VOF] is met Qubus Bouw overeengekomen dat [naam 1] het metselwerk aan het huis van [naam familie] zou verrichten. Bij de uitvoering van die werkzaamheden heeft [naam 1] met Qubus Bouw onenigheid gekregen, waaronder over de beschikbaarheid en inzet van hulpkrachten en het timmerwerk (profielen).
2.3.
Op 9 juli 2022 heeft [naam 1] de bouwplaats verlaten en Qubus Bouw laten weten dat zij de facturen van [naam VOF] moet betalen. Op dat moment was het metselwerk niet voltooid.
2.4.
Op 17 juli 2022 en 20 juli 2022 hebben [naam 1] namens [naam VOF] en de heer [naam 2] ( [naam 2] ) namens Qubus Bouw elkaar de volgende whatsappberichten gestuurd: [1]
“(Qubus Bouw) Door dit allemaal heb ik een conflict met de opdrachtgever. (…) . Hij gaat jou zelf bellen.
( [naam VOF] ) Geef mij zijn nummer. Alleen volgende week ben ik vrij.
(Qubus Bouw) Dit maakt mij niet meer uit. (…) Ik ga jouw nummer naar hem sturen. Hij gaat je bellen.
( [naam VOF] ) [naam 3] wanneer betaal je de facturen? Of eigenaar betaalt.
(Qubus Bouw) Met welk geld moet ik jou betalen? Door al die slordigheden ben ik niet betaald. Hij gaat jullie betalen. (…) Je bent voortaan met de eigenaar in contact.
( [naam VOF] ) Geen problemen. Nu ga ik incasso indienen. En ik wil ook niet meer appen.
(Qubus Bouw) Werk wat je nu gaat doen gaat de opdrachtgever betalen zeg ik je toch. Werk wat je al hebt gedaan ben je al voor betaald. Hij neemt het over. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[naam VOF] vordert - samengevat - veroordeling van Qubus Bouw tot betaling van € 7.000,00, vermeerderd met rente en kosten. Aan haar vordering legt [naam VOF] ten grondslag dat zij voor Qubus Bouw metselwerk heeft verricht waarvoor Qubus Bouw moet betalen.
3.2.
Qubus Bouw voert verweer. Zij voert daartoe aan dat zij zich in overleg met [naam familie] heeft teruggetrokken van het werk en dat zij [naam VOF] in contact heeft gebracht met [naam familie] . Daarna heeft [naam VOF] het metselwerk afgemaakt in opdracht van [naam familie] . [naam familie] heeft [naam VOF] Bouw daarvoor betaald.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De overeenkomst tussen Qubus Bouw en [naam VOF]
3.4.
De overeenkomst tussen Qubus Bouw en [naam VOF] is een overeenkomst voor aanneming van werk zoals bedoeld in artikel 7:750 en verder van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Een overeenkomst voor aanneming van werk kan te allen tijde worden opgezegd door de opdrachtgever (artikel 7:764 BW). Voor zover Qubus Bouw zich op het standpunt stelt dat zij de opdracht met [naam VOF] heeft opgezegd, geldt het volgende. Aan het whatsappbericht van Qubus Bouw aan [naam VOF] : ‘
Hij gaat jullie betalen. (…) Je bent voortaan met de eigenaar in contact.”, zoals hiervoor is aangehaald in rechtsoverweging 2.4, kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet de conclusie worden verbonden dat Qubus Bouw de opdracht heeft opgezegd. Wat Qubus Bouw zegt, is dat [naam VOF] zich in het vervolg rechtstreeks tot [naam familie] dient te wenden en dat die de facturen zal voldoen. Uit de reactie van [naam VOF] blijkt dat ook hij ervan uitgaat dat Qubus Bouw de overeenkomst niet heeft opgezegd. [naam VOF] gaat er immers nog steeds vanuit dat Qubus Bouw de facturen (voor op dat moment nog te verrichten werkzaamheden) moet betalen. Verder is niet gebleken dat [naam familie] de schuld van Qubus Bouw heeft overgenomen (artikel 6:155 BW) of dat de overeenkomst tussen Qubus Bouw en [naam VOF] door [naam familie] is overgenomen (artikel 6:159 BW).
3.5.
Het voorgaande betekent dat ook na 20 juli 2022 Qubus Bouw gebonden was aan de overeenkomst met [naam VOF] en daarom verplicht was [naam VOF] voor het metselwerk te betalen.
Beloning voor het metselwerk
3.6.
Qubus Bouw heeft niet betwist dat [naam VOF] het metselwerk zou verrichten voor een prijs van € 14.000,00. Van dat bedrag heeft Qubus Bouw € 7.000,00 voldaan. Dat [naam VOF] het werk heeft voltooid is ook niet betwist.
3.7.
Hiermee staat vast dat [naam VOF] voor het resterende metselwerk (dat zij heeft verricht na 9 juli 2022) recht heeft op betaling van € 7.000,00. Voor de beoordeling van het geschil tussen partijen moet worden beoordeeld of [naam VOF] al voor het metselwerk is betaald, namelijk door [naam familie] .
Is het metselwerk betaald?
3.8.
De vraag of [naam VOF] voor het metselwerk is betaald is tijdens de zitting besproken. Daarbij heeft [naam VOF] aanvankelijk volhard in haar standpunt dat zij niet is betaald.
3.9.
Tijdens de zitting heeft [naam 2] namens Qubus Bouw telefonisch contact opgenomen met [naam familie] . [naam familie] heeft [naam 2] in dat gesprek gezegd dat hij voor het metselwerk € 3.900,00 giraal en € 3.000,00 contant heeft betaald aan [naam VOF] . Nadat [naam 1] met deze mededeling werd geconfronteerd heeft [naam VOF] , in afwijking van haar oorspronkelijke standpunt, erkend dat [naam familie] € 3.000,00 contant aan haar heeft betaald. [naam VOF] heeft niettemin volhardt in haar standpunt dat zij geen betaling van [naam familie] op haar bankrekening heeft ontvangen.
3.10.
Later tijdens de zitting heeft [naam 2] op zijn mobiele telefoon een bericht ontvangen van [naam familie] waarop een kopie van een afschrift betaalrekening is te zien. Hieruit blijkt dat [naam familie] op 27 juli 2022 een bedrag van € 3.900,00 heeft overgemaakt naar [naam VOF] met de vermelding ‘
slotbetaling’. Tevens heeft [naam 2] van [naam familie] een schermafbeelding ontvangen waarop een foto is te zien van de ING bankpas van [naam VOF] (op naam van [naam 1] ), gevolgd door de volgende tekstberichten:

( [naam VOF] ) Op deze a.u.b.
( [naam familie] ) Ik maak vandaag 3900 over. 3000 heb je al ontvangen
( [naam VOF] ) Ja dank je
Deze berichten zijn op de zitting aan [naam 1] getoond en na de zitting schriftelijk door Qubus Bouw in het geding gebracht.
3.11.
Nadat de kantonrechter [naam 1] met het betaalbewijs had geconfronteerd heeft [naam VOF] , in tegenspraak met haar eerdere verklaring ter zitting, ontkend dat zij € 3.000,00 contant van [naam familie] heeft ontvangen. Verder heeft [naam VOF] hierop haar standpunt gewijzigd door aan te voeren dat de betalingen zijn gedaan voor metselwerk aan de uitbouw van het huis van [naam familie] en dat het werk aan de uitbouw niet bij de met Qubus Bouw afgesproken prijs was inbegrepen. Qubus Bouw heeft betwist dat voor de uitbouw een afzonderlijke afspraak is gemaakt. Volgens Qubus Bouw zag de opdracht die zij aan [naam VOF] heeft gegeven ook op het metselwerk van de uitbouw.
Conclusie: [naam VOF] is betaald voor het metselwerk
3.12.
Uit de berichten die [naam familie] tijdens de zitting aan [naam 2] heeft gestuurd, en die vervolgens door Qubus Bouw in het geding zijn gebracht, blijkt dat [naam familie] aan [naam VOF] een bedrag van € 6.900,00 heeft betaald. [naam VOF] heeft onvoldoende onderbouwd dat voor het werk aan de uitbouw met [naam familie] een afzonderlijke beloning is overeengekomen en dat de betalingen die zij heeft ontvangen alleen op het metselwerk aan de uitbouw zien. Op grond van artikel 6:30 BW kan een verbintenis door een ander dan de schuldenaar worden nagekomen. Qubus Bouw heeft voldoende onderbouwd dat de door [naam familie] verrichtte bedragen zijn bedoeld voor het metselwerk dat [naam VOF] heeft verricht in opdracht van Qubus Bouw. Omdat [naam VOF] door [naam familie] voor het metselwerk is betaald, is de vordering van [naam VOF] van € 7.000,00 tenietgegaan tot een bedrag van € 100,00. De vordering van [naam VOF] is in zoverre niet toewijsbaar.
[naam VOF] heeft haar plicht geschonden om de waarheid te vertellen, restantvordering van € 100,00 wordt afgewezen.
3.13.
Op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de (kanton)rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Tijdens de zitting heeft [naam 1] verklaringen afgelegd die in strijd zijn met de waarheid, zelfs nadat hij met de berichten van [naam familie] over de betalingen aan [naam VOF] werd geconfronteerd. Dat is een ernstige schending van de waarheidsplicht omdat het gaat om feiten die van wezenlijk belang zijn voor de beoordeling van de vordering. Een dergelijke schending rechtvaardigt een sanctie, ook om te voorkomen dat procespartijen lichtvaardig proberen door middel van onwaarheden de wederpartij en de rechter op het verkeerde been te zetten. Omdat [naam VOF] haar verplichting heeft geschonden de feiten naar waarheid aan te voeren zal de kantonrechter ook het restant van haar vordering (€ 100,00) niet toewijzen.
Slotsom
3.14.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [naam VOF] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
3.15.
[naam VOF] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Qubus Bouw vastgesteld op € 330,00 voor salaris gemachtigde (1 punt voor het bijwonen van de mondelinge behandeling). De conclusie van antwoord is ingediend door Qubus Bouw zonder de bijstand van een gemachtigde. Op grond van artikel 238 lid 2 Rv komen alleen salaris en voorschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter zal daarom geen proceskostenvergoeding toekennen voor het opstellen van de conclusie van antwoord.
3.16.
[naam VOF] zal tevens worden veroordeeld in de nakosten op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [naam VOF] af,
4.2.
veroordeelt [naam VOF] in de proceskosten, aan de zijde van Qubus Bouw tot dit vonnis vastgesteld op € 330,00,
4.3.
veroordeelt [naam VOF] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde te vermeerderen met de explootkosten als [naam VOF] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Molenaar en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2023.

Voetnoten

1.Evidente verschrijvingen zijn door de kantonrechter gecorrigeerd.