ECLI:NL:RBAMS:2023:5728

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
13/236304-22 (Zaak A), 13/002797-23 (Zaak B) en 13/195162-22 (Zaak C) (ter terechtzitting gevoegd) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging en explosief gebruik tegen zijn zus en haar gezin

Op 12 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging en het gebruik van explosieven. De man werd veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De zaak omvatte drie afzonderlijke parketnummers, waarbij de meest ernstige beschuldiging betrekking had op een incident op 17 september 2022, waarbij de man een explosief in de brievenbus van zijn zus heeft geplaatst, wat leidde tot een ontploffing. De rechtbank oordeelde dat de man opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, maar sprak hem vrij van de poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank erkende echter dat de man zijn zus en haar gezin had bedreigd, wat leidde tot de bewezenverklaring van de subsidiaire tenlastelegging van bedreiging. Daarnaast werden ook andere feiten uit 2021 en 2022 behandeld, waaronder vernielingen en mishandeling. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.236304.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/236304-22 (Zaak A), 13/002797-23 (Zaak B) en 13/195162-22 (Zaak C) (
ter terechtzitting gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 12 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd te: [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Bont, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van dat wat door [benadeelde partij] en haar kinderen [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] als benadeelde partijen naar voren is gebracht en van dat wat door mr. C.J. Nierop namens hen is aangevoerd.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij:
Ten aanzien van zaak A:
op 17 september 2022 te Amsterdam,
Feit 1, primair: heeft gepoogd, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij] (de zus van verdachte) en/of een of meer van haar gezinsleden zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een vuurwerkbom heeft aangestoken en vervolgens door de brievenbus van de woning van die [benadeelde partij] heeft geduwd. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als bedreiging.
Feit 2: opzettelijk een vuurwerkbom heeft aangestoken en vervolgens door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres woning] heeft geduwd, waardoor gevaar voor goederen en/of (levens)gevaar voor personen te duchten was. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als vernieling.
Feit 3: zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen een of meer ambtena(a)r(en).
Ten aanzien van zaak B:
op 28 september 2021 te Amsterdam,
Feit 1: opzettelijk en wederrechtelijk de ramen van twee voordeuren die geheel of ten dele aan woningbouwvereniging Eigen Haard toebehoorden heeft vernield, beschadigd, en/of onbruikbaar heeft gemaakt.
Feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk een auto ( [kenteken] ) die geheel of ten dele aan [naam 1] toebehoorde heeft vernield, beschadigd, en/of onbruikbaar gemaakt.
Feit 3: [naam 1] heeft mishandeld.
Ten aanzien van zaak C:
Feit 1: op 29 mei 2022 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door een bedrag van een eurocent naar haar over te maken met de mededeling: “jij gaat dood”.
Feit 2: op 29 mei 2022 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deurbelcamera, toebehorende aan [benadeelde partij] , heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Feit 3: op 17 september 2022 opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing inhoudende dat verdachte zich niet zal ophouden in/op de [adres woning] en/of zich zal onthouden van elke vorm van contact met [benadeelde partij] .
De volledige tenlastelegging in de drie zaken is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van de zaken A en C heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de (primair) ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 en vrijspraak gevraagd voor het ten laste gelegde feit onder 3.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade, omdat geen sprake was van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft namelijk bewust het vuurwerk in de brievenbus van de woning van zijn zus gestoken en niet erdoorheen. Als gevolg van de ontploffing is het bovenste deel van de brievenbus losgeschoten. Het grootste gedeelte van de kracht lijkt zich naar buiten te hebben geconcentreerd. Alleen de tochtstrook van de brievenbus is naar binnen geschoten en die bestond bijna volledig uit een flexibele structuur en een minieme iets hardere strook. Daar komt bij dat de kans dat iemand op het moment van de ontploffing in de gang aanwezig zou zijn geweest zeer beperkt was. Wel kan de subsidiair tenlastegelegde bedreiging worden bewezenverklaard. De verdediging heeft met dezelfde argumenten vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair onder feit 2 ten laste gelegde, voor zover dat ziet op te duchten gevaar voor personen. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging geen standpunt ingenomen.
Ten aanzien van zaak B heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 2 en vrijspraak gevraagd van het onder feit 3 ten laste gelegde.
Ten aanzien van zaak C heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Beoordeling zaak A
Feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 17 september 2022 te Amsterdam opzettelijk een explosief voorwerp (een nitraat) in de brievenbus van aangeefster [benadeelde partij] heeft gedaan en deze vervolgens heeft aangestoken waardoor deze tot ontploffing is gekomen. Door de ontploffing is een deel van de brievenbus tegen de deur van een woning aan de overzijde van de straat terechtgekomen en in tweeën gebroken en is de tochtstrip van de brievenbus de woning in geschoten.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en 2
Als eerste is de vraag aan de orde of verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gepoogd om [benadeelde partij] of haar gezinsleden zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Van boos opzet is geen sprake, aangezien verdachte heeft verklaard zijn zus [benadeelde partij] angst aan te willen jagen en uit het dossier niet van een reden blijkt aan de juistheid van die verklaring te twijfelen. Bovendien had het voor de hand gelegen dat verdachte het explosief voorwerp in dat geval niet in de brievenbus had geplaatst, maar daar doorheen zou hebben geduwd.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij] of haar gezinsleden – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat alleen de brievenbus door de ontploffing is vernield. De omvang van de schade is dus beperkt gebleven. In het huis is door de ontploffing alleen de tochtstrip van de brievenbus terecht gekomen, die bestaat uit zachte onderdelen. Dat sprake zou kunnen zijn van zwaar lichamelijk letsel indien deze tochtstrip iemand zou hebben geraakt ligt ook niet voor de hand. De rechtbank neemt ook mee dat er op het moment van de ontploffing niemand in de gang aanwezig was.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder feit 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde bedreiging wel kan worden bewezenverklaard. Verdachte heeft door het vuurwerk in de brievenbus van de woning van [benadeelde partij] te leggen en aan te steken haar en haar gezinsleden bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht.
Vervolgens is de vraag aan de orde of als gevolg van de ontploffing gemeen gevaar voor
goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten
was.
Voorop gesteld dient te worden dat voor een bewezenverklaring ter zake van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht slechts vereist is dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op het teweegbrengen van een ontploffing. Dat de verdachte daartoe opzet had, wordt door hem niet betwist. Het opzet hoeft niet gericht geweest te zijn op het teweegbrengen van de in dat artikel genoemde gevolgen. Het gaat om de vraag of naar algemene ervaringsregels het te duchten gevaar voor de verdachte redelijkerwijs voorzienbaar was bij het verrichten van de verboden gedraging.
Aan de hand van de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat geen sprake is geweest van voor een ander te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Verdachte zal daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Dat de ontploffing gemeen gevaar voor goederen in het leven heeft geroepen, staat vast en wordt niet betwist. De brievenbus is door de ontploffing immers vernield en ook is er beperkte (roet)schade aan de deur.
Gelet op het bovengenoemde acht de rechtbank op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 17 september 2022 en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 18 september 2022 bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair en onder 2 primair tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op te duchten gemeen gevaar voor goederen.
Omdat verdachte het tenlastegelegde heeft bekend voor zover deze ziet op het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde en feit 2 voor zover dit ziet op te duchten gemeen gevaar voor goederen en de raadsman ten aanzien daarvan geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in
bijlage IIdie aan dit vonnis is gehecht en als hier ingelast geldt. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
Feit 3
De rechtbank vindt op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting en het proces-verbaal van bevindingen van 17 september 2022 van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] eveneens bewezen dat verdachte zich op 17 september 2022 in Amsterdam met geweld heeft verzet bij zijn aanhouding door tegen te werken en trappende bewegingen te maken richting verbalisant [verbalisant 4] .
Omdat verdachte het in deze zaak bewezenverklaarde heeft bekend en de raadsman ten aanzien van dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in
bijlage IIdie aan dit vonnis is gehecht en als hier ingelast geldt. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
3.3.2
Beoordeling zaak B
Vrijspraak ten aanzien van feit 3
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling van [naam 1] .
Ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank vindt op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting, de aangiftes van [naam 2] en [naam 1] en het proces-verbaal van bevindingen van 28 september 2021 van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] bewezen dat verdachte op 28 september 2021 in Amsterdam de ramen van twee voordeuren die geheel aan woningbouwvereniging Eigen Haard toebehoorden heeft vernield en de auto van [naam 1] heeft beschadigd.
Omdat verdachte het in deze zaak bewezenverklaarde heeft bekend en de raadsman ten aanzien van deze feiten geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in
bijlage IIdie aan dit vonnis is gehecht en als hier ingelast geldt. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
3.3.3
Beoordeling zaak C
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank vindt op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting, het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij] , en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] (inclusief bijlage) van 24 juni 2022 bewezen dat verdachte op 29 mei 2022 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 2
Op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting, het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij] , het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] (inclusief bijlage) van 24 juni 2022 en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 9] (inhoudende de omschrijving van de camerabeelden) van 3 augustus 2022 vindt de rechtbank ook bewezen dat verdachte op 29 mei 2022 dag te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk de aan [benadeelde partij] toebehorende deurbelcamera heeft vernield.
Ten aanzien van feit 3
Tot slot vindt de rechtbank op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de gedragsaanwijzing van 4 augustus 2022 bewezen dat hij op 17 september 2022 te Amsterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met die gedragsaanwijzing door zich in de [adres woning] te Amsterdam te begeven.
Omdat verdachte het in deze zaak bewezenverklaarde heeft bekend en de raadsman ten aanzien van deze feiten geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in
bijlage IIdie aan dit vonnis is gehecht en als hier ingelast geldt. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
Feit 1, subsidiair:
op 17 september 2022 te Amsterdam [benadeelde partij] en haar gezinsleden heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een explosief voorwerp aan te steken en vervolgens door de brievenbus van de woning van die [benadeelde partij] te duwen;
Feit 2, primair:
op 17 september 2022 te Amsterdam opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een woning (gelegen aan de [adres woning] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een explosief voorwerp aangestoken en vervolgens door de brievenbus van voornoemde woning geduwd, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Feit 3:
op 17 september 2022 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen meer ambtenaren, te weten [verbalisant 5] en [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening als politieambtenaar, te weten de aanhouding van verdachte op verdenking van enig strafbaar feit, door tegen te werken en trappende bewegingen te maken in de richting van [verbalisant 4] ;
Ten aanzien van zaak B:
Feit 1:
op 28 september 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk het raam van twee voordeuren, die aan woningbouwvereniging Eigen Haard (gelegen aan de [adres woningbouwvereniging] ) toebehoorden heeft vernield;
Feit 2:
op 28 september 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een auto ( [kenteken] ) die aan [naam 1] toebehoorde heeft beschadigd.
Ten aanzien van zaak C:
Feit 1:
op 29 mei 2022 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde partij] opzettelijk dreigend via internetbankieren de volgende woorden toe te voegen: "Jij gaat dood";
Feit 2:
op 29 mei 2022 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deurbelcamera die aan [benadeelde partij] toebehoorde heeft vernield;
Feit 3:
op 17 september 2022 te Amsterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 4 augustus 2022.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – verdachte volledig toerekeningsvatbaar, omdat uit de rapportage die is opgesteld naar aanleiding van de observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum waaraan verdachte geen medewerking heeft verleend, noch anderszins uit het dossier, niet anders volgt.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft zij gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de TBS-maatregel niet kan worden opgelegd. Verdachte heeft geen gigantisch strafblad en het gaat in deze zaken ook niet om zodanig heftige feiten dat de TBS-maatregel met dwangverpleging op zijn plaats zou zijn. Verdachte wilde alleen schrik aanjagen en geen letsel toebrengen. Verdachte is inmiddels afgekickt van drugs en heeft aangegeven dat het hem spijt en dat hij zich schaamt. De verdediging verzoekt in ieder geval niet een hogere straf op te leggen dan de duur van het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode tijd schuldig gemaakt aan diverse feiten. Op 28 september 2021 heeft verdachte ogenschijnlijk zonder enige aanleiding opzettelijk de ramen van twee voordeuren vernield en een auto beschadigd. Op 29 mei 2022 heeft hij de deurbelcamera van zijn zus [benadeelde partij] vernield en haar bedreigd door € 0,01 over te maken naar haar bankrekening met de bedreiging “Jij gaat dood”. Op 17 september 2022 heeft verdachte een explosief voorwerp in de brievenbus van de woning van zijn zus gedaan en aangestoken. Daardoor is de brievenbus vernield. Daarmee heeft hij ook de gedragsaanwijzing van 4 augustus 2022 geschonden. Bij aanhouding heeft hij zich verzet en heeft hij een trappende beweging gemaakt naar een politieagent.
De bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden verspreid over een langere periode en verdachte heeft verklaard min of meer continu onder invloed van verdovende middelen te zijn geweest en mede daardoor de feiten te hebben begaan. Ten aanzien van de vernielingen en de ontploffing waarvan gevaar te duchten was voor goederen neemt de rechtbank mee dat het vervelende feiten betreft die schade en overlast veroorzaken voor de slachtoffers. Ten aanzien van de bedreigingen neemt de rechtbank mee dat deze serieuze gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt, zoals ook uit de aangifte en de toelichting op de vorderingen tot schadevergoeding naar voren is gekomen. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de feiten voornamelijk lijken te zijn gericht tegen zijn zus en dat deze bovendien in ernst toe zijn genomen. De rechtbank maakt zich gelet op al het voorgaande ernstig zorgen over verdachte.
Verdachte heeft aangegeven dat in maart 2022 een incident heeft plaatsgevonden waarbij hij letsel heeft opgelopen. Dit incident kan echter – ongeacht wat zich precies heeft voorgedaan – op geen enkele wijze een rechtvaardiging vormen voor wat verdachte heeft gedaan. Indien verdachte meent dat hij is mishandeld, dan dient hij daarvan aangifte te doen in plaats van wraak te nemen.
De persoon van verdachte
De rechtbank houdt bij het bepalen van de op te leggen straf ook rekening met de
persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 31 juli 2023. Hieruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een mishandeling en wederspannigheid. Dat neemt de rechtbank mee in het nadeel van verdachte.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de PBC-rapport van verdachte van 14 juni 2023 dat is opgemaakt door M. de Klerk en M. van Berkel. Uit dit rapport valt op te maken dat verdachte medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd, waardoor geen eenduidige diagnostische conclusies kunnen worden getrokken en het recidivegevaar niet kan worden ingeschat.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 28 augustus 2023 dat over verdachte is opgemaakt. De reclassering constateert dat verdachte agressief gedrag vertoont onder invloed van middelen en dat hij boos is op zijn zus. Daardoor kan recidive niet worden uitgesloten en zal verdachte na detentie zijn leven opnieuw op moeten bouwen, zodat reclasseringsbemoeienis in de vorm van bijzondere voorwaarden geïndiceerd is. Door de reclassering wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf
op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, drugsverbod, alcoholverbod, contactverbod en een locatieverbod met elektronische monitoring. Verdachte heeft zich bereid verklaard aan die voorwaarden mee te werken.
Strafmaat
Gelet op de aard en ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, langer dan de duur van het voorarrest, kan worden volstaan. De rechtbank is van oordeel dat er met name gelet op de ernst en het aantal gepleegde feiten aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt geprobeerd verdachte in de toekomst ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan dit voorwaardelijke deel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. De rechtbank zal bevelen dat de hierna te noemen (bijzondere) voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
TBS-maatregel
De rechtbank overweegt met betrekking tot de gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege het volgende.
Op grond van het bepaalde in artikel 37a lid 1 onder 1° Wetboek van Strafrecht kan in beginsel aan verdachte voornoemde maatregel worden opgelegd. De bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die feiten hebben plaatsgevonden acht de rechtbank echter niet dusdanig dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte ter terechtzitting verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor zijn daden en inzicht heeft getoond in de ontoelaatbaarheid daarvan.
Gebied- en locatieverbod
[benadeelde partij] heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte een contact- en (een specifiek op de leefomgeving van haar gericht) locatieverbod oplegt. De rechtbank overweegt dat een dergelijk verbod als bijzondere voorwaarde onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten, de lange periode waarin en de omstandigheden waaronder die zijn gepleegd. De rechtbank ziet namelijk, mede gelet op het feit dat inmiddels is gebleken dat verdachte zich eerder ook niet aan een gedragsaanwijzing heeft gehouden, een reëel risico en is dan ook van oordeel dat dit zoveel mogelijk moet worden ingeperkt. De rechtbank zal verdachte dan ook een contactverbod met betrekking tot [benadeelde partij] en een locatieverbod ten aanzien van de Gemeente Amsterdam opleggen als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren. Hierdoor kan verdachte elke keer dat hij dit contactverbod overtreedt direct worden afgestraft, waardoor hij hopelijk daadwerkelijk zal stoppen met het zoeken van contact met [benadeelde partij] . De rechtbank ziet geen aanleiding het contactverbod uit te breiden tot de kinderen van [benadeelde partij] , omdat de contactpogingen in het verleden telkens zijn gericht op [benadeelde partij] zelf.

8.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens de als
bijlage IIIbijgevoegde kennisgevingen van inbeslagneming een mes en een moersleutel in beslag genomen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het mes aan verdachte wordt geretourneerd en dat de moersleutel verbeurd wordt verklaard en de verdediging verzet zich daar niet tegen. De rechtbank zal gelet hierop gelasten dat het mes wordt teruggeven aan verdachte aangezien verdachte daar eigenaar van is. De moersleutel zal verbeurd worden verklaard omdat verdachte de tenlastegelegde vernieling in zaak B met behulp daarvan heeft begaan.

9.Vorderingen benadeelde partijen

9.1
Vorderingen benadeelde partijen
Ten aanzien van zaak A
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 in zaak A vordert de benadeelde partij [benadeelde partij] € 3.833,15 aan vergoeding van materiële schade (vervanging van de laminaatvloer) en € 3500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De kinderen van benadeelde partij [benadeelde partij] , [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] , vorderen ten aanzien van diezelfde feiten ieder € 3500,00 aan vergoeding van immateriële schade, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van zaak C
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 800,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van de zaken A en C
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen geheel kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A
De raadsman heeft verzocht de vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het om kleine plekjes op de vloer gaat terwijl niet duidelijk is of die zijn veroorzaakt door de ontploffing. Ook is de schadebeperkingsplicht niet nageleefd omdat de benadeelde partij haar vordering slechts heeft onderbouwd met één factuur van een winkel die niet eens hetzelfde laminaat verkoopt.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de personen die niet aanwezig waren in het huis niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering. Dat geldt ook voor de tweejarige dochter, omdat er rond nieuwjaar elk jaar aanzienlijk meer hardere knallen zijn die niet tot getraumatiseerde kinderen leiden. De raadsman verzoekt de vergoeding voor de immateriële schade van de personen die wel in de woning aanwezig waren te matigen, omdat in dit geval geen sprake is geweest van levensgevaar voor de personen in de woning en de schade niet is onderbouwd.
Ten aanzien van zaak C
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag van € 800,00 te hoog is. In de zaak waarnaar de benadeelde partij verwijst zijn aanzienlijk zwaardere bedreigingen geuit over een langere periode.
9.4
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A
Materiële schade
De rechtbank wijst de gevorderde vergoeding voor vervanging van de laminaatvloer af, omdat niet vast is komen te staan dat de schade aan de vloer is veroorzaakt door het bewezenverklaarde. Dat oorzakelijk verband heeft [benadeelde partij] niet onderbouwd en volgt ook niet uit de aard van de schade.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de benadeelde partijen [benadeelde partij] , [kind 2] en [kind 1] op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien verdachte het oogmerk had nadeel in de vorm van angst toe te brengen. Op basis van het dossier en de vordering kan immers worden vastgesteld dat aan [benadeelde partij] , [kind 2] en [kind 1] door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Zowel [benadeelde partij] als [kind 2] waren aanwezig in de woning op het moment van de ontploffing. Ondanks dat [kind 1] tijdens de ontploffing niet in de woning aanwezig was, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank ook hem rechtstreeks immateriële schade toegebracht omdat het huishouden waarin hij opgroeit is opgeschrikt als gevolg van de ontploffing
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat [kind 3] rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, omdat zij op het moment van de ontploffing niet aanwezig was in de woning en bovendien was zij pas twee jaar oud. Eventuele schade die zij lijdt is daarom onvoldoende rechtstreeks van aard en zij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank zal de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade matigen nu
verdachte van feit 1 primair is vrijgesproken (poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade) en van feit 2 partieel is vrijgesproken, namelijk ten aanzien van het onderdeel (levens)gevaar voor personen. De rechtbank vindt gelet daarop de vorderingen van de benadeelde partijen te hoog. De rechtbank vindt een bedrag van € 1.000,00 (duizend euro) ten aanzien van [benadeelde partij] , € 800,00 (achthonderd euro) ten aanzien van [kind 2] en
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ten aanzien van [kind 1] passend gelet op beslissingen in soortgelijke zaken. De toegewezen schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2022 tot aan de dag waarop deze volledig is betaald.
De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. De benadeelde partijen kunnen dit deel van hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van zaak C
[benadeelde partij] heeft ook in deze zaak aanspraak op vergoeding van immateriële schade, aangezien haar door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en verdachte het oogmerk had haar nadeel toe te brengen.
De rechtbank vindt ook deze vordering te hoog. De rechtbank vindt een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) passend gelet op beslissingen in soortgelijke zaken, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van zaak A en C
In het belang van de benadeelde partijen, [benadeelde partij] (ten aanzien van zaak A en C), [kind 2] en [kind 1] , wordt, als extra waarborg voor de betaling aan hen, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die zij hebben gemaakt en
ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten
worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 38v, 38w, 55, 57, 157, 180, 184a, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A feit 1 primair en in zaak B feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte in zaak A onder 1 subsidiair, onder 2 primair en onder 3 tenlastegelegde feiten, in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en in zaak C de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:
Feit 1 subsidiair en feit 2 primair:eendaadse samenloop van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 3:wederspannigheid;
ten aanzien van zaak B:
Feit 1:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort vernielen, meermalen gepleegd;
Feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort beschadigen;
ten aanzien van zaak C:
Feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort vernielen;
Feit 3:opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
• Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door een forensische psychiatrische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
• Drugsverbod
Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt middels urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
• Alcoholverbod
Veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke
controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
• Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met zijn zus [benadeelde partij] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
• Locatieverbod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde bevindt zich gedurende de proeftijd niet in de gemeente Amsterdam, (zie het gebied zoals aangegeven op de als
bijlage IVopgenomen kaart) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatieverbod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
zijn.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jaren
(1) zich voor de duur van
2 (twee) jarenzich
nietzal
ophoudenin de gemeente Amsterdam (zie het gebied zoals aangegeven op de als
bijlage IVopgenomen kaart)
(2) op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met zijn zus [benadeelde partij] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (een) weekvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan,
met een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte
opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Verklaart verbeurd:
- Gereedschap; PL1300-2021198572-6103155.
Gelast de teruggave aan,
[verdachte] ,van:
- Steekwapen (Mes); PL1300-2021198572-6103154.
Ten aanzien van zaak A:
Wijstde vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij]aan vergoeding van materiële schade
af.
Wijstde vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij] aan vergoeding van immateriële schade gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 17 september 2022 tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering aan vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat
€ 1.000,00 (duizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 17 september 2022 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur
van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijstde vordering van de
benadeelde partij [kind 2] gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 800,00 (achthonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 17 september 2022 tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [kind 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [kind 2] aan de Staat
€ 800,00 (achthonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 17 september 2022 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
16 (zestien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijstde vordering van de
benadeelde partij [kind 1] gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 17 september 2022 tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [kind 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [kind 1] aan de Staat
€ 500,00 (vijfhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 17 september 2022 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [kind 3] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen terzake deze vordering van [kind 3] .
Ten aanzien van zaak C:
Wijstde vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 29 mei 2022 tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat
€ 500,00 (vijfhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 29 mei 2022 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2023.