ECLI:NL:RBAMS:2023:5767

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
AMS 22/5352
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor taxichauffeur op basis van justitiële antecedenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 19 mei 2023, betreft het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) om als taxichauffeur te kunnen werken. Eiser had op 22 maart 2022 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 20 juni 2022 afgewezen door de minister voor Rechtsbescherming, die zich baseerde op de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022 en het screeningsprofiel voor de taxibranche. Eiser had een justitiële geschiedenis met meerdere strafbare feiten binnen de terugkijktermijn van vijf jaar, wat volgens de minister een risico voor de uitoefening van de functie van taxichauffeur met zich meebracht. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2023 behandeld. In de beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister terecht de afgifte van de VOG heeft geweigerd op basis van het objectieve criterium, dat inhoudt dat justitiële gegevens, indien herhaald, een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie. De rechtbank oordeelde dat de strafbare feiten van eiser, waaronder verkeersdelicten en een openstaand geweldsdelict, een risico voor de veiligheid van passagiers met zich meebrachten. Eiser voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden en de aard van de feiten onvoldoende waren meegewogen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid het algemeen belang zwaarder kon laten wegen dan de belangen van eiser.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de VOG terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld en het door hem betaalde griffierecht werd vergoed. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van het objectieve en subjectieve criterium bij de beoordeling van VOG-aanvragen, vooral in sectoren waar veiligheid van groot belang is.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 22/5352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te Amstelveen, eiser

(gemachtigde: mr. M. Viegen),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Spekreijse).

Inleiding

1. In deze uitspraak gaat het over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte voor een VOG [1] voor de functie van taxichauffeur.
1.1
Eiser heeft op 22 maart 2022 verzocht om afgifte van een VOG ten behoeve van de aanvraag van een chauffeurskaart bij [naam] te [plaats] . Zonder VOG kan hij het beroep van taxichauffeur niet uitoefenen.
1.2
Verweerder heeft met zijn besluit van 20 juni 2022 de aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit van 7 oktober 2022 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022 en het specifieke screeningsprofiel ‘Taxibranche; chauffeurskaart’. Uit het JDS [2] is gebleken dat eiser binnen de terugkijktermijn van vijf jaar verschillende keren met justitie in aanraking is gekomen wegens het begaan van strafbare feiten. Verweerder is van mening dat deze feiten, indien herhaald, een risico inhouden voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur en daarom is voldaan aan het objectieve criterium. In de omstandigheden van het geval heeft verweerder geen aanleiding gezien om toch over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG (het subjectieve criterium).
1.3
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2023 op zitting behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
3. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat verweerder de afgifte van de gevraagde VOG mocht weigeren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank gaat in deze uitspraak uit van het volgende.
5.1
Binnen de terugkijktermijn van vijf jaar zijn in het JDS ten aanzien van eiser de volgende relevante justitiële gegevens geregistreerd:
 eiser is op [medio 1] maart 2022 met justitie in aanraking gekomen wegens het voorhanden hebben en het vervoeren van cocaïne. Deze zaak stond ten tijde van het bestreden besluit nog open;
 op [medio 2] januari 2022 is aan eiser bij strafbeschikking een geldboete van € 690,- opgelegd wegens het overschrijden van de maximumsnelheid;
 eiser is op [medio 3] juli 2021 met justitie in aanraking gekomen wegens mishandeling onder strafverzwarende omstandigheden. Deze zaak staat nog open;
 op [medio 1] maart 2021 en op 30 maart 2021 zijn aan eiser bij afzonderlijke strafbeschikkingen een geldboete van € 180,- opgelegd wegens een overtreding van het gebruik van de boordcomputer;
 op [medio 4] maart 2021 is aan eiser bij strafbeschikking een geldboete van € 600,- opgelegd wegens het als bestuurder onverzekerd rijden;
 op [medio 5] januari 2021 is eiser veroordeeld tot een geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis wegens geen voorrang verlenen. Deze uitspraak is op 28 januari 2021 onherroepelijk geworden; en,
 op [medio 6] juli 2021 is eiser veroordeeld tot een geldboete van € 200,88, subsidiair vier dagen hechtenis, wegens het aanbieden van taxivervoer zonder geldige vergunning. Deze uitspraak is nog niet onherroepelijk.
5.2
Omdat eiser binnen de terugkijktermijn van vijf jaar voorkomt in het JDS heeft verweerder gegevens zonder tijdsbeperking ontvangen. Hieruit blijkt dat eiser in de periode van 1996 tot 2014 met justitie in aanraking is gekomen vanwege verkeersdelicten, vermogensdelicten met geweld en een geweldsdelict.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser voldoet aan het objectieve criterium?
Standpunt eiser
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser voldoet aan het objectieve criterium. Hoewel hij is veroordeeld voor meerdere overtredingen, betreffen dit betrekkelijk geringe overtredingen. Volgens eiser zijn de door verweerder aangehaalde justitiële gegevens niet relevant, omdat verweerder geen rekening heeft gehouden met de concrete omstandigheden in deze zaak en het bovendien feiten betreffen die niets van doen hebben met het doel waarvoor eiser de VOG heeft aangevraagd. Daar komt bij dat eiser tegen twee strafbeschikkingen verzet heeft aangetekend en deze strafbeschikkingen daarmee nog niet onherroepelijk zijn. Door deze zaken mee te wegen handelt verweerder in strijd met de onschuldpresumptie.
Het oordeel van de rechtbank
6.1
Op grond van het objectieve criterium beoordeelt verweerder of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager binnen de gehanteerde terugkijktermijn zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. [3]
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de strafbare feiten die in het JDS geregistreerd staan en die binnen de terugkijktermijn van vijf jaar vallen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat is voldaan aan het objectieve criterium. In het screeningsprofiel “taxibranche; chauffeurskaart” wordt onder meer vermeld dat de houder van de chauffeurskaart verantwoordelijk is voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Verweerder heeft dan ook in de eerste plaats terecht van belang geacht dat uit het JDS blijkt dat eiser meerdere malen met justitie in aanraking is gekomen wegens verkeersdelicten en de overtreding van taxivoorschriften, waaronder het overschrijden van de maximumsnelheid, het ten onrechte niet verlenen van voorrang en het aanbieden van taxivervoer zonder geldige vergunning. Deze feiten houden, indien herhaald, een risico in voor het welzijn en de veiligheid van passagiers en zijn daarmee bij uitstek niet te verenigen met de functie van taxichauffeur. Uit het screeningsprofiel volgt verder dat houders van een chauffeurskaart vaak in aanraking komen met personen in het uitgaanscircuit en overtredingen van de Opiumwet daarom bijzonder relevant zijn. Verweerder heeft daarom ook terecht van belang geacht dat eiser wegens een opiumdelict in aanraking is gekomen met justitie. Verweerder heeft tot slot terecht meegewogen dat ten aanzien van eiser nog sprake is van een openstaand geweldsdelict. Dat dit feit zich niet heeft voorgedaan tijdens of in verband met de taxiwerkzaamheden van eiser is niet van doorslaggevend belang. Het gaat erom of dit feit, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het geweldsdelict, indien herhaald, een risico inhoudt voor het welzijn en de veiligheid van passagiers omdat zij mogelijk met geweld in aanraking komen of daar slachtoffer van worden.
6.3
Dat het volgens eiser om betrekkelijke geringe overtredingen gaat en de justitiële gegevens niet relevant zijn, omdat er geen rekening is gehouden met de concrete omstandigheden van het geval, maakt dit oordeel niet anders. In het kader van het objectieve criterium wordt beoordeeld of de feiten, indien herhaald, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie. Hierbij mogen ook geringe overtredingen worden betrokken. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet relevant zijn bij de beoordeling van het objectieve criterium en daar enkel in het kader van het subjectieve criterium gewicht aan kan worden gehecht.
6.4
Eisers betoog dat verweerder op grond van de onschuldpresumptie de nog openstaande strafzaken niet in zijn beoordeling had mogen betrekken slaagt niet. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling [4] dat verweerder op grond van de Wjsg [5] alle in het JDS voorkomende justitiële gegevens bij de beoordeling van de aanvraag om de afgifte van een VOG mag betrekken, behalve strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak. [6] Dat sommige strafzaken nog open staan betekent daarom niet dat verweerder zijn besluit niet op deze feiten heeft mogen baseren.
Had verweerder de VOG toch moeten verlenen op grond van het subjectieve criterium?
Standpunt eiser
7. Eiser voert aan dat verweerder, gelet op alle omstandigheden van het geval, ten onrechte de belangenafweging onder het subjectieve criterium in zijn nadeel heeft laten uitvallen. Hij heeft voordat hij opnieuw een chauffeurspas moest aanvragen zijn werk altijd naar behoren verricht. Eiser is momenteel alleenstaand en afhankelijk van een bijstandsuitkering. In verband met het re-integratietraject dat hij volgt is het van groot belang dat hij weer werkzaamheden kan verrichten. Als hij een vaste baan krijgt in de taxibranche kan hij ook inkomsten gaan verdienen en een bijdrage leveren aan de samenleving. Eiser stelt verder dat hij te maken heeft met echtscheidingsproblematiek en een tijdelijk inkomen heeft omdat hij niet bij zijn ex-vrouw kan wonen. Zijn vier kinderen zijn onder jeugdzorg geplaatst. De nog openstaande zaken van eiser hebben veelal in de privésfeer plaatsgevonden en hebben niets te doen met zijn functie als taxichauffeur.
Het oordeel van de rechtbank
7.1
De afgifte van een VOG wordt in beginsel geweigerd als wordt voldaan aan het objectieve criterium. Verweerder kan echter op grond van het subjectieve criterium aanleiding zien toch de gevraagde VOG te verlenen als het belang van de aanvrager bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het bij het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. [7] Omstandigheden die in ieder geval bij deze belangenafweging worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. [8] Omdat verweerder op grond van artikel 35 van de Wjsg beoordelingsruimte toekomt bij de vraag of de VOG moet worden geweigerd, moet de bestuursrechter de door verweerder gemaakte belangenafweging terughoudend toetsen.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het algemeen belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving dan aan het belang van eiser bij verlening van een VOG. Verweerder heeft hierbij in het nadeel van eiser kunnen betrekken dat hij binnen een betrekkelijk korte periode meerdere malen met justitie in aanraking is gekomen wegens feiten die slecht te verenigen zijn met de uitoefening van de functie van taxichauffeur en dat eiser blijkens het JDS ook voorafgaand aan de terugkijktermijn vaker met justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast is het tijdsverloop sinds het begaan van deze strafbare feiten nog gering, waardoor verweerder dit niet in het voordeel van eiser hoefde mee te wegen. Het laatst gepleegde strafbare feit dateert immers van [medio 1] maart 2022 en er staan nog een aantal strafzaken open. Het belang van de bescherming van de samenleving weegt daardoor zwaar. Verweerder heeft in de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de belangenafweging desondanks in het voordeel van eiser uit te laten vallen. Verweerder heeft in dit kader eisers stelling dat hij zijn taxiwerkzaamheden altijd naar behoren heeft gedaan niet in zijn voordeel hoeven meewegen, omdat een aantal van de tegengeworpen feiten direct samenhangen met taxiwerkzaamheden. Ook heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er gelet op het geringe tijdsverloop sinds het laatst begane feit onvoldoende concrete aanwijzingen zijn om de positieve ontwikkeling van eiser op waarde te schatten. Het is begrijpelijk dat eiser gelet op zijn persoonlijke omstandigheden zijn werk als taxichauffeur wil hervatten om weer zelf inkomsten te genereren, maar verweerder heeft kunnen meewegen dat eiser ook met een andere baan kan werken aan zijn re-integratie. Gelet op de huidige stand van de arbeidsmarkt en de leeftijd van eiser is het immers niet onaannemelijk dat eiser ook met een andere baan in zijn eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien.
7.3
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit wel ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij ingevolge zijn beleid [9] niet meer hoefde te kijken naar de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023 [10] volgt immers dat het evenredigheidsbeginsel eraan in de weg staat dat verweerder de omstandigheden van het geval niet in zijn beoordeling hoeft te betrekken, als hij tot een goede oordeelsvorming kan komen en niet twijfelt over de vraag of een VOG kan worden afgewezen. Verweerder moet namelijk aan de hand van alle omstandigheden van het geval nagaan of zich bijzondere omstandigheden voordoen in de zin van artikel 4:84 van de Awb [11] , waarbij ook de omstandigheden waaronder het strafbare feit zijn begaan moeten worden betrokken. Verweerder is in het bestreden besluit dan ook ten onrechte niet ingegaan op eisers betoog dat de openstaande strafzaken veelal in de privésfeer hebben plaatsgevonden en niets te doen hebben met het werken in de taxibranche en het vervoeren van passagiers.
7.4
De rechtbank ziet echter aanleiding dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat verweerder het bestreden besluit op de zitting op dit punt alsnog voldoende heeft gemotiveerd en aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat een gedeelte van de door eiser begane feiten in de privésfeer hebben plaatsgevonden onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. Verweerder heeft daarbij kunnen meewegen dat het wel om voor de verzochte VOG relevante strafbare feiten gaat. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat, ook als deze omstandigheden worden meegewogen, de weigering van de VOG nog steeds evenredig is in verhouding tot de met het beleid van verweerder te dienen doelen.
Had verweerder een voorwaardelijke VOG moeten verlenen?
8. Ten aanzien van eisers verzoek om de VOG voorwaardelijk toe te wijzen overweegt de rechtbank dat de wet niet in deze mogelijkheid voorziet. Verweerder heeft dan ook terecht van het verlenen van een voorwaardelijke VOG afgezien.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
10. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien om verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken. Daarnaast zal worden bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,- aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Juridisch kader
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
3. Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.
Beleidsregels VOG-NP-RP 2022
Paragraaf 3
Voor de beoordeling van een aanvraag voor een VOG kan het COVOG verschillende soorten gegevens ontvangen van verschillende partijen, namelijk justitiële gegevens via Justid, justitiële gegevens via ECRIS en politiegegevens van de politie.
[…]
Indien sprake is van een aanvraag voor een VOG door een natuurlijk persoon en op naam van de aanvrager geen justitiële gegevens staan, wordt zonder meer de VOG afgegeven.
Wanneer op naam van de aanvrager wel justitiële gegevens staan, wordt de vraag of de VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium, zie paragraaf 3.1. de beoordeling van een aanvraag voor een VOG.
[…]
Paragraaf 3.1
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager van een VOG wordt een terugkijktermijn in acht genomen.
[…]
Paragraaf 3.1.1
Ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken bij justitiële gegevens wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
[…]
In alle andere gevallen dan hiervoor genoemd, is sprake van een terugkijktermijn die in duur wordt beperkt. Dit houdt in dat de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Van deze terugkijktermijn van vier jaren wordt slechts afgeweken wanneer sprake is van één van de hieronder genoemde uitzonderingen. In dat geval geldt de daar genoemde terugkijktermijn.
Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien:
[…]
b. de aanvraag voor een VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen of samenhangt met de duur van een vergunning. In dat geval wordt aangesloten bij de duur van de vergunning of de in de desbetreffende wet of regeling opgenomen termijn;
[…]
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG- aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Paragraaf 3.1.3
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.1.3.1
Alle justitiële gegevens die binnen de gehanteerde terugkijktermijn worden aangetroffen
kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van de VOG-aanvraag, behoudens justitiële
gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke
vrijspraak.
[…]
Paragraaf 3.1.3.2
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de
aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou
verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een
risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd
door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt
aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het strafbare
feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel
recidivegevaar.
Paragraaf 3.1.3.4
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat
vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een
belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts
bestaan op grond van:
− de aard van het delict en/of
− de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
[…]
Paragraaf 3.1.4
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een
aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de
samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde
risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt
voldaan aan het objectieve criterium.
[…]
Paragraaf 3.1.4.1
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat
de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager
niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
−de afdoening van de strafzaak;
−het tijdsverloop;
−de hoeveelheid antecedenten.
[…]
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een
goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden
afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in
de beoordeling betrokken.

Voetnoten

1.Verklaring omtrent Gedrag.
2.Justitieel Documentatiesysteem.
3.Zie paragraaf 3.1.3 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:445.
7.Paragraaf 3.1.4 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022.
8.Paragraaf 3.1.4.1 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022.
9.Paragraaf 3.3.1 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022.
11.Algemene wet bestuursrecht.