In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Radom, Polen. De vordering dateert van 20 maart 2017 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1971 in Polen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB is gebaseerd op een vonnis van 27 april 2009, waarin een vrijheidsstraf van twee jaar is opgelegd.
Tijdens de zittingen op 15 juni 2017 en 27 juli 2023 is de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit haar niet ontslaat van de verplichting om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, aangezien hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Dit betekent dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest door de opgelegde straf. Daarom heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en bevolen dat de vrijheidsstraf in Nederland ten uitvoer wordt gelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 10 augustus 2023.