ECLI:NL:RBAMS:2023:5831

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
13/073859-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van verjaring en gelijkstelling met een Nederlander

Op 27 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 14 juni 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om te beslissen. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij in Polen is veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking, waarvoor een vrijheidsstraf van 10 maanden is opgelegd.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de opgeëiste persoon met een Nederlander kan worden gelijkgesteld, omdat hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Dit betekent dat de overlevering kan worden geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, van de Overleveringswet (OLW), omdat de tenuitvoerleggingstermijn van de straf naar Nederlands recht is verstreken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 9 OLW van toepassing is, en dat er geen aanleiding is om van deze bevoegdheid af te zien. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd, waarbij zij heeft meegewogen dat de opgeëiste persoon een regulier bestaan in Nederland heeft opgebouwd en dat er vele jaren zijn verstreken sinds het gepleegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/073859-22 (EAB II)
Datum uitspraak: 27 juli 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 juni 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 maart 2022 door
the judge at the Circuit Court Gorzów Wielkopolski, Criminal Division II(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 juli 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. K.K. Hansen Löve, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [1] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
een enforceable judgment by the District Court of Gorzów Wlkp.(Polen) van 20 juni 2007 (referentienummer XI K 2314/06).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [2]

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

5.Gelijkstelling met een Nederlander

Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon met een Nederlander kan worden gelijkgesteld, gelet op de vereisten in artikel 6a, negende lid, OLW.
De opgeëiste persoon heeft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleven, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en heeft dus duurzaam verblijfsrecht verkregen. Bovendien bestaat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel, naar blijkt uit de verklaringen van de IND van 26 januari 2017 en
8 juni 2023.
Aan de uit artikel 6a, negende lid, OLW voortvloeiende vereisten om met een Nederlander te kunnen worden gelijkgesteld, is derhalve voldaan. De rechtbank volstaat wat betreft artikel 6a OLW met deze conclusie, gelet op haar onder 6. weergegeven oordeel.

6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW

Standpunt van de raadsvrouw

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat Nederland rechtsmacht heeft kunnen uitoefenen nu de opgeëiste persoon met een Nederlander kan worden gelijkgesteld en dat de tenuitvoerleggings-termijn inmiddels is verstreken. De overlevering moet daarom op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is met de raadsvrouw van mening dat de tenuitvoerleggingstermijn van de straf naar Nederlands recht is verstreken en dat daarmee het recht om het vonnis ten uitvoer te leggen is verjaard. Dit betekent dat het mogelijk is om de overlevering te weigeren op grond van de facultatieve weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, lid 1, aanhef onder f, OLW. Het EAB blijft in dat geval echter geldig. Dat naar Nederlands recht sprake is van verjaring, betekent niet dat dit in andere landen ook zo is. De opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a, negende lid, OLW. Het is gelet daarop ook mogelijk de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW, maar dat betekent dat de in Polen opgelegde vrijheidsstraf wel hier in Nederland uitgezeten moet worden.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW luidt:
Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
Artikel 6:1:22 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:

1. Na het verstrijken van de tenuitvoerleggingstermijn wordt de straf of maatregel niet ten uitvoer gelegd.

2. De tenuitvoerleggingstermijn is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering.

Artikel 6:1:23, eerste lid, Sv luidt:
1. De tenuitvoerleggingstermijn gaat in op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak of de strafbeschikking ten uitvoer kan worden gelegd.
Artikel 70, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt (voor zover relevant):
1.
Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
3°. in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
De rechtbank stelt vast dat hetgeen zij onder punt 5. ten aanzien van de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander heeft overwogen, er toe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld.
De rechtbank heeft onder punt 4. vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking en gaat daarom ook bij haar verdere beoordeling hieronder daarvan uit.
Op dat feit staat naar Nederlands recht op grond van artikel 70 Sr een verjaringstermijn van twaalf jaar. Op grond van artikel 6.1.22, tweede lid, Sv, moet daar een derde, dus vier jaar, bij worden opgeteld. Dat betekent dat de tenuitvoerleggingstermijn zestien jaar beslaat.
De opgeëiste persoon is op 20 juni 2007 veroordeeld en de veroordeling is op 28 juni 2007 onherroepelijk geworden. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de tenuitvoerleggingstermijn met ingang van 28 juni 2023 is verstreken. Dit heeft tot gevolg dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) bedoelde facultatieve grond.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Er zijn vele jaren verstreken nadat het feit is gepleegd en het EAB is uitgevaardigd en de aard van het gepleegde strafbare feit is van relatief geringe ernst. Daarbij heeft de rechtbank tevens belang gehecht aan de omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Nederland een regulier bestaan heeft opgebouwd, terwijl uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 29 oktober 2007 doorlopend in Nederland ingeschreven heeft gestaan. Op grond van deze laatste omstandigheden kan niet worden aangenomen dat hij zich schuil heeft willen houden voor de Poolse autoriteiten.
De rechtbank zal de overlevering dan ook gelet op al het voorgaande en in onderlinge samenhang beschouwd weigeren.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 9 OLW en die van artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 57 en 322 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 9 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the judge at the Circuit Court Gorzów Wielkopolski, Criminal Division II(Polen).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en Ch.A. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 juli 2023.

Voetnoten

1.Zie artikel 22 OLW.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.