ECLI:NL:RBAMS:2023:6434

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/662956 / HA ZA 19-278
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake dekking schade onder woonhuisverzekering na dijkversterkingswerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 oktober 2023 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen een eiser en de Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. over de dekking van schade aan de woning van de eiser onder zijn woonhuisverzekering. De eiser heeft schade aan zijn woning gemeld, die volgens hem is ontstaan door dijkversterkingswerkzaamheden uitgevoerd door het Waterschap Rivierenland. De verzekeraar heeft de schade afgewezen, met als argument dat de schade niet onder de dekking van de verzekering valt, omdat deze zou zijn veroorzaakt door geleidelijke verzakking en constructiefouten. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de schade en de oorzaken daarvan te onderzoeken. De deskundige heeft geconcludeerd dat een deel van de schade waarschijnlijk is veroorzaakt door de dijkversterkingswerkzaamheden, wat zou kunnen vallen onder de dekking van de verzekering. De rechtbank heeft vastgesteld dat 50-60% van de schade in beginsel gedekt is, maar dat er ook uitsluitingsclausules van toepassing kunnen zijn. De zaak is aangehouden om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de vraag of er sprake is van een constructiefout in de zin van de polisvoorwaarden. De rechtbank heeft de verzekeraar de bewijslast opgelegd en de procedure aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/662956 / HA ZA 19-278
Vonnis van 4 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. B.F.J. Bollen te Tilburg,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de verzekeraar genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 februari 2019, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 30 oktober 2019, waarbij een comparitie is gelast,
  • het proces-verbaal van 10 januari 2020 van de comparitie en de daarin vermelde stukken,
  • de rolbeslissing van 22 januari 2020, waarbij de zaak is aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht,
  • de akte in het geding brengen deskundigenbericht van [eiser] ,
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] , met producties,
  • de conclusie na voorlopig deskundigenbericht van de verzekeraar, met producties,
  • de nadere aktes van [eiser] en de verzekeraar.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Hangende deze procedure is Vivat Schadeverzekeringen N.V., de oorspronkelijk gedaagde partij, gefuseerd met Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna steeds aangeduid als de verzekeraar).
2.2.
[eiser] heeft een woning, gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] , gemeente [gemeente] (hierna: de woning).
2.3.
[eiser] heeft een woonhuisverzekering afgesloten met SNS Verzekeringen B.V., handelend als gevolmachtigd agent namens de verzekeraar, met het polisnummer [nummer] (hierna: de woonhuisverzekering).
2.4.
In de polis worden de polisvoorwaarden ‘INT AVW0711’ en ‘INT WHS1004’ van toepassing verklaard. De polisvoorwaarden INT WHS1004 (Bijzondere voorwaarden SNS Woonhuisverzekering; hierna: de polisvoorwaarden) luiden, voor zover van belang, als volgt:

All Riskdekking
Indien uit het polisblad blijkt dat All Riskdekking van toepassing is, is tevens gedekt
2.1.23
Schade aan het verzekerde gebouw door of ten gevolge van ieder onverwacht van buiten komend onheil, ongeacht of het onheil is veroorzaakt door de aard of een gebrek van het gebouw. In alle gevallen geldt een eigen risico van € 50. Onverminderd de uitsluitingen in artikel 11 van de voorwaarden woonverzekering en artikel 5 van de bijzondere voorwaarden woonhuisverzekering is uitgesloten schade door
2.1.23.1 Geleidelijk werkende weersinvloed.
2.1.23.2 In fundamenten en/of muren van het gebouw opgetreden wijzigingen van bouwkundige aard.
2.1.23.3 Geleidelijke (grond)verzakking en (grond)verschuivingen.
2.1.23.4 Fouten in de constructie van het gebouw, hetzij ten aanzien van het ontwerp, hetzij ten aanzien van de gebruikte materialen en/of de verwerking daarvan.
(…)
7.1
Vaststelling van de schade
De door een gedekte gebeurtenis veroorzaakte schade en kosten worden vastgesteld in onderling overleg tussen de verzekeringnemer en de verzekeraar dan wel door een door de verzekeraar benoemde expert, tenzij wordt overeengekomen dat de vaststelling van de schade door twee experts geschiedt, in welk geval zowel de verzekeraar als de verzekerde ieder een expert benoemen. (…)
7.2
Omvang van de schade
De omvang van de schade aan het gebouw wordt vastgesteld
(…)
7.2.3
Op het verschil tussen de verkoopwaarde van het gebouw onmiddellijk voor de schade en van het overgebleven deel onmiddellijk na de schade.”
2.5.
In 2015 zijn in opdracht van het Waterschap Rivierenland (hierna: WSRL) dijkverbeteringswerkzaamheden verricht, waaronder het plaatsen van damwanden, in de omgeving van de woning.
2.6.
Op 15 januari 2017 heeft [eiser] schade aan de woning, bestaande uit scheurvorming in muren, gemeld bij SNS Verzekeringen B.V. via het schademeldingsformulier.
2.7.
Op 21 februari 2017 heeft SNS Verzekeringen B.V. aan [eiser] bericht dat de schade niet onder de dekking van de schadeverzekering valt, omdat schade door verzakking van de woning is uitgesloten en dat zij geen reden zag om tot schadevergoeding over te gaan.
2.8.
De vader van [eiser] , de heer [naam] (hierna: vader), woonachtig aan de [adres 2] , heeft op 27 juli 2015 eveneens schade aan zijn woning bestaande uit verzakking en scheurvorming wegens de onder 2.2. bedoelde werkzaamheden, onder zijn ook met SNS Verzekeringen B.V. gesloten woonhuisverzekering, geclaimd. Na afwijzing van deze claim heeft vader een klacht ingediend bij het Kifid. Bij uitspraak van het Kifid van 2 januari 2017 heeft het Kifid bepaald dat de schade onder de dekking van de woonhuisverzekering valt. De verzekeraar is van deze uitspraak in beroep gegaan, welk beroep heeft geleid tot de uitspraak van de Commissie van Beroep van het Kifid van 20 februari 2018, waarbij geoordeeld is dat de schade van vader onder de dekking van de woonhuisverzekering valt.
2.9.
[eiser] heeft WSRL voor de door hem ondervonden schade aansprakelijk gesteld, naar aanleiding waarvan WSRL het expertisebureau Prospectus heeft ingeschakeld om de schade te onderzoeken.
2.10.
Bij brief van 3 april 2018 heeft WSRL een rapportage van Prosperus van 9 maart 2018 aan [eiser] doen toekomen en hem onder meer het volgende bericht:
“Conclusie
Op basis van de meetresultaten en de vergelijking tussen de bouwkundige opnames, achten wij het niet aannemelijk dat de door u aangewezen schade in en aan uw woning, door toedoen van de dijkverbeteringsmaatregelen aan de Diefdijklinie zijn ontstaan. Hierdoor kunnen wij u geen schadevergoeding in het vooruitzicht stellen en wijzen wij uw schadeclaim af.”
2.11.
Bij beschikking van 7 november 2019 heeft deze rechtbank een voorlopige deskundigenonderzoek bevolen waarbij de heer Roeland T. Steenvoorden van (inmiddels) McLarens B.V. (hierna: Steenvoorden) is benoemd als deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Constateert u verzakking en scheurvorming aan de woning van [eiser] ?
2. Indien u schade constateert, wat is daarvan volgens u de oorzaak?
3. Hoe groot is de tussen de nulmeting en de 10e herhalingsmeting uit 2017 ontstane scheefstand over 10 meter?
4. Hoe groot is de tussen de 10e herhalingsmeting uit 2017 en de meting op dit moment (nog uit te voeren) ontstane scheefstand over 10 meter?
5. Waaruit blijkt dat de woning van [eiser] voor de nulmeting geen scheurvorming kende?
6. Is na de nulmeting scheurvorming ontstaan en, zo ja, is die ontstane scheurvorming toe te schrijven aan de dijkverbeteringswerkzaamheden?
7. Welke herstelwerkzaamheden worden nodig geacht om de huidige als gevolg van de dijkverbeteringswerkzaamheden te herstellen?
8. Op welk bedrag begroot u de kosten van de onder vraag 7. genoemde herstelmaatregelen?
2.12.
Bij eindrapport van 19 juli 2022 heeft Steenvoorden zijn bevindingen gedeeld. Deze bevindingen luiden, voor zover relevant, als volgt:

2. Onderzoek en waarnemingen
2.1.
Beschrijving woning [adres 1] te [woonplaats]
De woning (…) bestaat (…) uit twee bouwdelen (…) Het eerste bouwdeel, hierna te noemen bouwdeel A dateert uit begin 20e eeuw. Dit deel van de woning is niet op palen gefundeerd maar op staal(zandplaat). (…)
Tegen het oude bouwdeel is in 2007 een nieuw bouwdeel, hierna te noemen bouwdeel B gebouwd dat is gefundeerd op betonnen palen met een lengte van zo’n 9 tot 10 m.
2.5.
Resultaten van hoogtemetingen
(…)
Na de nulmeting in 2011 zijn de posities van de meetboutjes in totaal nog 11 keer ingemeten, de laatste keer op 30 juni 2020 in het kader van ons onderzoek (…)
Aan de hand van de uitgevoerde hoogtemetingen kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- bouwdeel A dat op staal is gefundeerd, vertoonde tot de start van de werkzaamheden in de periode van 2011 tot begin 2015, een geringe zetting van gemiddeld 0,8 mm per jaar. Na de start van de werkzaamheden in juli 2015 tot juni 2020 is de jaarlijkse zakking behoorlijk toegenomen tot 2,2 mm per jaar. In de periode tussen december 2017 en 30 juni 2020 bedroeg de jaarlijkse gemiddelde verzakking 3,6 mm per jaar.
- bouwdeel B dat op palen is gefundeerd, is voor aanvang van de werkzaamheden van het Waterschap in de periode van 2011 tot begin 2015 licht omhoog gekomen, met een waarde van zo’n 3 tot 4 mm. In de periode tussen aanvang van de werkzaamheden in 2015 en de laatste meting van 30 juni 2020, is bouwdeel B nog iets omhoog gekomen zo’n tot 1 tot 2 mm extra.
2.6.
Vergelijking van de vooropname van januari 2015 en onze opname van februari 2020
(…)
Bij vergelijking van de beide waarnemingen valt het volgende op:
- een aantal gebreken (scheuren en naden) die door Prosperus zijn vastgelegd werden door ons ook aangetroffen tijdens de inspectie. Van verergering van gebreken was geen sprake.
- wij troffen meerdere scheuren, naden en hoogteverschillen aan in bouwkundige delen van de woning die niet worden genoemd in de rapportage van Prosperus. De meeste van deze nieuwe gebreken doen zich voor daar waar bouwdeel A (gefundeerd op staal) aansluit op bouwdeel B (gefundeerd op palen). (…).
2.7.
Oorzaak verzakking en scheurvorming
Bouwdeel A heeft ten opzichte van de nulmeting uitgevoerd in 2011, een verzakking ondergaan oplopend tot 16 mm. Uit de hoogtemetingen blijkt dat deze verzakking zich met name heeft ontwikkeld in de periode na juli 2016 toen de dijkversterkingswerkzaamheden waren afgerond. In december 2017 bedroeg de maximale verzakking van Bouwdeel A 7 mm en deze is dus uiteindelijk toegenomen tot 16 mm in juni 2020. Het komt er op neer dat bouwdeel A tot het moment van aanvang van de dijkversterkingswerkzaamheden in 2015 een geringe verzakking van 0,8 mm per jaar onderging en dat deze jaarlijkse verzakking sinds de dijkversterkingswerkzaamheden is toegenomen tot 2,6 mm per jaar, bijna een verdrievoudiging.
Gelet op de toename van de zakkingsnelheid van bouwdeel A na afronding van de werkzaamheden van het Waterschap, achten wij het aannemelijk dat de dijkversterkingswerkzaamheden invloed hebben gehad op het zakkingsgedrag van bouwdeel A van de woning (…)
Aangezien wij niet bekend zijn met de exacte uitvoeringsdetails van het project en het Waterschap blijkens schriftelijke verklaring geen onderzoek heeft gedaan naar de invloed van de dijkversterkingswerkzaamheden op de omgeving, kunnen wij niet exact bepalen welke werkzaamheden binnen het dijkversterkingsproject precies invloed hebben gehad op het zakkingsgedrag van de woning. (…)
Het is zeer goed mogelijk dat door barrièrewerking van de damwand het grondwaterpeil in de bodemlaag is gedaald met inklinking van grond tot gevolg en daardoor verzakking van bouwdeel A van de woning (…)
De opwaartse beweging die bouwdeel B heeft ondergaan kunnen wij niet relateren aan de dijkversterkingswerkzaamheden. Blijkens versterkte informatie begonnen de dijkversterkingswerkzaamheden in 2015, echter was bij de hoogtemeting in september 2014 al zichtbaar dat bouwdeel B omhoog was gekomen met een waarde van soms 4 mm. Derhalve is niet bewezen dat de opwaartse beweging te relateren is aan de werkzaamheden van Waterschap Rivierenland. De totale opwaartse beweging van bouwdeel B is blijkens de laatste hoogtemeting 6 mm en dit niet noemenswaardig hoger dan de waardes die in 2014 werden gemeten.
2.8
Beantwoording van de vragen
(…)
2.8.1.
Vraag 1
Constateert u verzakking en scheurvorming aan de woning van [eiser] ?(…)
Ja, er is duidelijk verzakking en scheurvorming in de woning (…) De verzakking laat zich met name zien ter plaatse van de aansluiting van bouwdeel A op bouwdeel B. Bouwdeel A is sinds de nulmeting in 2011 maximaal 16 mm gezakt terwijl bouwdeel B in diezelfde termijn maximaal 6 mm omhoog is gekomen, een totalaal verschil dus van 22 mm.
(…)
2.8.2.
Vraag 2
Indien u schade constateert, wat is daarvan volgens u de oorzaak?(…)
De zichtbare schade doet zich zoals eerder vermeld, met name voor ter plaatse van de aansluiting van bouwdeel A op bouwdeel B. Hier is sprake van loskomend tegelwerk, hoogteverschillen in tegelwerk, scheurvorming in tegelwerk, scheurvorming in stucwerk van wanden. Deze schades zijn ontstaan door de ongelijkmatige zetting die is opgetreden tussen bouwdeel A en bouwdeel B, wat resulteert in spanning in de bouwconstructie met schade tot gevolg.
(…)
2.8.6.
Vraag 6
Is na de nulmeting scheurvorming ontstaan en, zo ja, is die ontstane scheurvorming toe te schrijven aan de dijkverbeteringswerkzaamheden?(…)
Na de vooropname, waarbij wij doelen op de rapportage van Prosperus d.d. 7 januari 2015, is er scheurvorming ontstaan in de woning (…) Deze scheurvorming is primair het gevolg van beweging/verschil zakking tussen bouwdeel A en bouwdeel B. De zakkingstoename van bouwdeel A na 2015 is naar onze mening grotendeels te relateren aan de dijksversterkings werkzaamheden afgezien van de normale autonome zetting van een dergelijk pand.
Wij tekenen hierbij nog wel aan dat de droge periodes waar de afgelopen jaren in Nederland sprake van is, invloed kunnen hebben gehad op het grondwaterpeil en daarmee ook aanleiding kunnen geven tot verzakking van op staal gefundeerde gebouwen. Aangezien de versnelde verzakking van de woning samenvalt met beëindiging van de dijkversterking werkzaamheden beschouwen wij een relatie tussen de verzakking en de werkzaamheden als aannemelijk.
De opwaartse beweging van bouwdeel B is echter niet toe te schrijven aan de dijkversterkings werkzaamheden, aangezien deze beweging al gaande was voordat met de betreffende werkzaamheden werd aangevangen.
(…)
2.8.8.
Vraag 8
Op welk bedrag begroot u de kosten van de onder vraag 7 genoemde herstelmaatregelen(…)
Wij hebben de kosten voor de onder punt 7 genoemde herstelwerkzaamheden berekend op een bedrag van
€ 15.283,33inclusief btw. (…)

3.Reactie van deskundige op aanvullende vragen en opmerkingen

(…)
VRAGEN [eiser]
3.1
Bent u als deskundige van mening dat er sprake is van een stabiele eindsituatie (…)?
Antwoord:
(…)
In dit rapport hebben wij reeds toegelicht dat het aannemelijk is dat de dijkversterkingswerkzaamheden invloed hebben gehad op de toename van de zakkingssnelheid van bouwdeel A in de periode 2016/2017. Er is onvoldoende gedetailleerde informatie voorhanden om het exacte mechanisme te verklaren dat heeft geleid tot de toename van de zakkingssnelheid. Wij hebben getracht om meer informatie in te winnen over de fluctuaties van het grondwaterpeil ter plaatse van de betreffende woning, maar betrouwbare informatie is niet voorhanden. Zoals toegelicht in ons rapport, kan niet uitgesloten worden dat barrièrewerking van de nieuw geplaatste damwand invloed heeft gehad op het grondwaterpeil en daarmee op het zakkingsgedrag van bouwdeel A.
Is er thans sprake van een stabiele situatie?
Indien de woning volledig(bouwdeel A en bouwdeel B) op een zandplaat was gefundeerd en niet gedeeltelijk op palen, dan zou een reguliere(gelijkmatige)zakking van de grondslag in de orde van grootte van 2 mm per jaar technisch geen probleem opleveren. In dit geval is er echter sprake van twee bouwdelen die aan elkaar zijn gekoppeld en op een verschillende wijze zijn gefundeerd waarbij bouwdeel A meer zal zakken dan bouwdeel B. De zakking van bouwdeel A ten opzichte van bouwdeel B tekent zich daarbij nu af in de vorm van scheurvorming nabij de aansluiting van de twee bouwdelen, en loskomend tegelwerk in de badkamer. Het is aannemelijk dat de verschilzakking tussen de beide bouwdelen in de toekomst verder zal toenemen, waarbij ook de scheurvorming in de woning zal toenemen en mogelijk ook scheefstand zal optreden in bouwdeel A doordat dit bouwdeel nabij de aansluiting met bouwdeel B minder snel zal zakken dan de rest van de bouwdeel A. (…) Gezien het verschil in zettingsgedrag tussen beide bouwdelen van de woning, beschouwen wij deze als niet stabiel (bouwdeel A gecombineerd met bouwdeel B). (…) In dit geval wordt de verschilzakking tot aan heden naar onze mening deels verklaard door de versnelde zakking die aannemelijkerwijs te relateren is aan het dijkversterkingsproject en deels aan de autonome bodemdaling. In dit kader merken wij op dat de verschilzakking sowieso was opgetreden als gevolg van autonome zetting van bouwdeel A.
(…)
VRAGEN VIVAT
(…)
3.1
Verzoek vraag 6. De zakkingstoename van bouwdeel A na 2015 is naar uw oordeel grotendeels te relateren aan de dijkversterkingswerkzaamheden. Zou u kunnen aangeven hoe groot dat deel precies is? (Hangt samen met opmerking 1C).
Antwoord
Wij kunnen geen betrouwbare inschatting geven hoe groot het aandeel van de dijkversterkingswerkzaamheden is in de jaarlijkse zetting die nu wordt gemeten van zo’n 2,2 mm. Rekening houdend met de zetting die voorafgaand aan de dijkversterkingswerkzaamheden werd gemeten zou een aanname kunnen zijn dat 50-60% van de versnelde zakking te relateren is aan de dijkversterkingswerkzaamheden en dat 40-50% van de zakking te relateren is aan de autonome zakking/ bodemdaling.
4. Reactie van deskundige op aanvullende vragen en opmerkingen n.a.v. 2e conceptrapportage
(…)
VRAGEN VIVAT
4.4
Kunt u bij vraag 8 de kosten van de onder vraag 7 genoemde herstelmaatregelen actualiseren naar het huidige prijspeil juli 2022
Antwoord
(…)
Rekening houdend met deze ontwikkeling komt de begroting prijspeil juli 2022 uit op afgerond
€ 18.800,- Inclusief btw.
2.13.
De verzekeraar heeft ingenieur S.A.J.B. van Kuijk van Adviesbureau Hageman ingeschakeld voor advies. Bij de stukken bevindt zich een notitie van hem van 20 juni 2023, waarin staat, voor zover relevant:

1) Hoe beoordeelt u de conclusie van de deskundige (en de onderbouwing van die conclusie) dat hij aannemelijk acht dat de versnelde zakking van bouwdeel A (voor 50-60%) te relateren is aan de dijkversterkingswerkzaamheden op basis van zijn constatering dat de versnelde zakking nagenoeg samenvalt met de beëindiging van de dijkversterkingswerkzaamheden?
De enige onderbouwing die de deskundige geeft voor de invloed van de dijkversterkingswerkzaamheden is, dat de zakkingssnelheid van bouwdeel A na afronding van de werkzaamheden is toegenomen. Deskundige weet echter niet precies welke werkzaamheden zijn uitgevoerd aan de dijk nabij de woning en kan daarom “….
niet exact bepalen welke werkzaamheden binnen het dijkversterkingsproject precies invloed hebben gehad op het zakkingsgedrag van de woning”[1] Naar mening van Adviesbureau Hageman heeft de deskundige niet aangetoond dat de dijkversterkingswerkzaamheden tot een versnelde zakking van bouwdeel A hebben geleid.
Na afronding van de werkzaamheden, in de periode van 2018 t/m 2020 zijn in Nederland, onder andere in [woonplaats] , neerslagtekorten geregistreerd door het KNMI (figuur A5). Deze neerslagtekorten kunnen ervoor zorgen dat de bodem inklinkt, waardoor op staal gefundeerde gebouwen, zoals bouwdeel A in het onderhavige geval, kunnen zakken. Bij een neerslagoverschot, zoals bijvoorbeeld in 2012, kan de bodem daarentegen zwellen, waardoor op staal gefundeerde gebouwen omhoog kunnen komen. Gezien de jaren met neerslagoverschotten of -tekorten goed overeenkomen met de gemeten zakking/stijging van het op staal gefundeerde deel van de woning en er op de bodemdalingskaart geen significante afwijkingen van de bodemdaling zichtbaar zijn in het gebied waar de woning is gelegen, is het naar mening van Adviesbureau Hageman waarschijnlijk dat de zakkingssnelheid van bouwdeel A is toegenomen door het inklinken van de bodem als gevolg van een neerslagtekort, c.q. droogte.
Daarnaast is de toename van de zakkingssnelheid beperkt. Uit de door AGEL uitgevoerde hoogtemetingen volgt dat de grootste gemiddelde zakkingssnelheid in de periode van januari 2018 tot juli 2020 is opgetreden. De zakkingssnelheid zal in die periode ongeveer 2 à 3 mm/jaar zijn geweest. Dit komt overeen met de zakkingssnelheid in het gebied van de woning volgens de bodemdalingskaart. Deze zakkingssnelheid komt overeen met matige zakking en zou niet tot schade aan een woning moeten leiden. (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1. voor recht verklaart dat de schade welke overeenkomstig productie 4 bij dagvaarding valt onder de dekking van de polis met nummer [nummer] en overeenkomstig die polisvoorwaarden afgewikkeld dient te worden,
2. de verzekeraar veroordeelt in de proces- en nakosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. [eiser] heeft een woonhuisverzekering afgesloten bij de verzekeraar. In 2015 is er een ernstige schade aan zijn de woning ontstaan nadat er in de omgeving damwanden waren geplaatst door het WSRL. Hierdoor is het grondpeil enkele meters gedaald waarna de woning van [eiser] is verzakt en er scheuren in de woning zijn opgetreden. De vader van [eiser] , woonachtig achter [eiser] , heeft te maken gehad met exact dezelfde schade. Hij is ook verzekerd bij de verzekeraar. Zijn schade is (uiteindelijk, na procedures bij het Kifid) vergoed. De verzekeraar keert ten onrechte niet uit aan [eiser] . Er is sprake van, zoals op grond van de polisvoorwaarden is vereist, van buiten komend onheil en dus van een gedekt evenement. De verzekeraar schiet toerekenbaar tekort in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de polis en de daarvan deeluitmakende polisvoorwaarden door de schade niet uit te keren.
3.3.
De verzekeraar voert verweer. Volgens de verzekeraar heeft [eiser] niet bewezen dat sprake is van van buiten komend onheil in de zin van de polisvoorwaarden. Er is namelijk sprake van bodemdaling in het gebied waar de woning is gelegen die de schade heeft veroorzaakt. De dijkwerkzaamheden hebben de schade niet veroorzaakt. Dit betekent dat geen sprake is van dekking op grond van de verzekeringsovereenkomst. Daarnaast doet de verzekeraar een beroep op twee uitsluitingsclausules. De uitsluiting voor schade door geleidelijke (grond)verzakking en (grond)verschuivingen (artikel 2.1.23.3) en de uitsluiting voor schade door constructiefouten (artikel 2.1.23.4). Ook voert de verzekeraar verweer tegen de omvang van de gevorderde schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 2.1.23 van de polisvoorwaarden bepaalt dat schade aan het verzekerde gebouw door of ten gevolge van ieder onverwacht van buiten komend onheil, ongeacht of het onheil is veroorzaakt, door de aard of een gebrek van het gebouw, is gedekt. Tussen partijen is in geschil of de schade aan de woning van [eiser] is veroorzaakt door van buiten komend onheil in de zin van de polisvoorwaarden.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bevindingen van Steenvoorden voldoende volgt dat een deel van de schade is veroorzaakt door van buiten komend onheil in de zin van de polisvoorwaarden. Steenvoorden heeft in zijn rapport namelijk geconcludeerd dat, gelet op de toename van de zakkingsnelheid van bouwdeel A na afronding van de werkzaamheden van het WSRL, het aannemelijk is dat de dijkversterkingswerkzaamheden invloed hebben gehad op het zakkingsgedrag van bouwdeel A van de woning (zie 2.7 van zijn rapport). Steenvoorden heeft vervolgens onder 3.10 van zijn rapport antwoord gegeven op de vraag hoe groot het aandeel van de dijkversterkingswerkzaamheden is in de jaarlijkse zetting van bouwdeel A. Hij heeft geantwoord: “Wij kunnen geen betrouwbare inschatting geven hoe groot het aandeel van de dijkversterkingswerkzaamheden is in de jaarlijkse zetting die nu wordt gemeten van zo’n 2,2 mm. Rekening houdend met de zetting die voorafgaand aan de dijkversterkingswerkzaamheden werd gemeten zou een aanname kunnen zijn dat 50-60% van de versnelde zakking te relateren is aan de dijkversterkingswerkzaamheden en dat 40-50% van de zakking te relateren is aan de autonome zakking/ bodemdaling.” Op grond van het voorgaande is voldoende aangetoond dat sprake is van causaal verband tussen de dijkversterkingswerkzaamheden, zijnde een “van buiten komend onheil”, en een deel van de schade door de zakking.
4.3.
De verzekeraar heeft aangevoerd dat de bevindingen van Steenvoorden onvoldoende overtuigend zijn. De aanname dat 50-60% van de versnelde zakking van bouwdeel A te relateren is aan de dijkversterkingswerkzaamheden zou onvoldoende overtuigend zijn, omdat Steenvoorden erkent dat hij geen betrouwbare inschatting kan geven hoe groot het aandeel van de dijkversterkingswerkzaamheden is in de jaarlijkse zetting die wordt gemeten van zo’n 2,2 mm en Steenvoorden niet verder komt dan dat ‘niet kan worden uitgesloten’ dat barrièrewerking van de nieuw geplaatste damwand invloed heeft gehad op het grondwaterpeil en daarmee op het zakkingsgedrag van de woning. Volgens de verzekeraar lijken de percentages min of meer een slag in de lucht. Daarnaast heeft de verzekeraar gewezen op de notitie van het door haar ingeschakelde Adviesbureau Hageman. Samengevat volgt uit die notitie dat het waarschijnlijk is dat de zakkingssnelheid is toegenomen door het inklinken van de bodem als gevolg van een neerslagtekort, c.q. droogte (zie 2.13).
4.4.
De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding om de bevindingen van Steenvoorden in twijfel te trekken. Steenvoorden heeft, ook na vragen van de verzekeraar vastgehouden aan zijn bevindingen en gespecificeerd dat volgens hem een bepaald percentage van de schade is veroorzaakt door de dijkversterkingswerkzaamheden en een ander percentage van de schade is veroorzaakt door autonome bodemdaling in de regio. Steenvoorden heeft aldus rekening gehouden met de autonome bodemdaling die zich in het gebied voordoet. Bovendien heeft Steenvoorden specifiek benoemd dat droge periodes invloed gehad kunnen hebben op het grondwaterpeil en daarmee de verzakking (zie zijn antwoord op vraag 6). Ook met deze kennis heeft Steenvoorden conclusies getrokken over het causale verband tussen de dijkversterkingswerkzaamheden en een deel van de schade. Dat Steenvoorden bij zijn bevindingen heeft aangegeven conclusies niet met zekerheid te kunnen trekken, en dat hij niet exact heeft kunnen bepalen welke werkzaamheden binnen het dijkversterkingsproject precies invloed hebben gehad op het zakkingsgedrag van de woning, zijn geen reden zijn conclusies niet te volgen. Van belang tot slot is dat Steenvoorden een door de rechtbank benoemde, onafhankelijke deskundige is, hij tot tweemaal toe partijen de gelegenheid heeft gegeven te reageren op een concept versie van zijn rapport en zijn reactie op de gegeven opmerkingen in zijn eindrapport heeft opgenomen en overigens niet gebleken is van onvolkomenheden in de wijze waarom het eindrapport tot stand is gekomen.
4.5.
Dit betekent dat 50-60% van de schade in beginsel gedekt is onder de woonhuisverzekering, omdat deze schade is ontstaan door een van buiten komend onheil. De rechtbank zal als percentage hierna 55% hanteren (het midden van de bandbreedte).
4.6.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of één van de uitsluitingsclausules van toepassing is waar de verzekeraar een beroep op doet.
4.7.
Met betrekking tot de uitsluitingsclausule voor schade door geleidelijke (grond)verzakking en (grond)verschuivingen wordt deze vraag ontkennend beantwoord. Zoals hiervoor is overwogen heeft Steenvoorden in zijn bevindingen al rekening gehouden met de autonome (grond)verzakking als oorzaak van een deel van de schade. Steenvoorden komt tot de conclusie dat voor 50-60% van de schade echter aannemelijk is dat die is veroorzaakt door dijkversterkingswerkzaamheden. Voor dit gedeelte van de schade vindt de uitsluiting van artikel 2.1.23.3 van de polisvoorwaarden dus geen toepassing.
4.8.
Dan is er nog de uitsluiting voor schade door fouten in de constructie van het gebouw, hetzij ten aanzien van het ontwerp, hetzij ten aanzien van de gebruikte materialen en/of de verwerking daarvan. Zie artikel 2.1.23.4 van de polisvoorwaarden. Anders dan [eiser] heeft gesteld, is de verzekeraar niet te laat met het beroep op deze uitsluiting nu de relevantie van het verschil in fundering pas met de rapportage van Steenvoorden duidelijk naar voren is gekomen.
4.9.
Vaststaat dat bouwdeel A en bouwdeel B van de woning een verschillende fundering hebben. Bouwdeel A is gefundeerd op een zandplaat/staal en bouwdeel B is gefundeerd op palen. Zie 2.1 van het eindrapport van Steenvoorden. Vaststaat ook dat de schade zich met name voordoet op de plaats van de aansluiting tussen bouwdeel A en bouwdeel B (zie 2.8.2 van het eindrapport van Steenvoorden bij het antwoord op vraag 2).
4.10.
Volgens de verzekeraar is sprake van een constructiefout als bedoeld in genoemde uitsluiting omdat de vereiste dilatatie tussen bouwdeel A en bouwdeel B ontbreekt. Een dilatatie is volgens de verzekeraar een constructieve naad in een bouwcomplex welke het mogelijk maakt dat de bouwdelen aan weerszijde van de dilatatie onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen. Met zijn opmerking dat de twee bouwdelen “aan elkaar zijn gekoppeld en op een verschillende wijze zijn gefundeerd” heeft Steenvoorden erkend dat geen sprake is van dilatatie, aldus de verzekeraar. Als de bouwdelen A en B in de woning van [eiser] wel gedilateerd zouden zijn, zouden deze dus vrij van elkaar zijn gehouden en zou het verschil in zakkingsgedrag van beide verschillend gefundeerde bouwdelen niet tot schade hebben geleid.
4.11.
[eiser] betwist dat er geen dilatatie zou zijn tussen de bouwdelen A en B. Hierover zijn geen vragen gesteld aan Steenvoorden dus hij heeft zich hier niet over uitgelaten. Het Adviesbureau Hageman heeft zelf geen onderzoek verricht dus haar advies kan evenmin een rol spelen. Verder heeft [eiser] ter onderbouwing van zijn verweer op dit punt foto’s in het geding gebracht van de aanwezige dilatatie. Tevens heeft [eiser] erop gewezen dat beide bouwdelen zijn gebouwd volgens de daarvoor geldende regels en dat de verschillen in funderingen tot 2015 geen problemen hebben veroorzaakt.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de bevindingen van Steenvoorden blijkt voldoende dat een belangrijke oorzaak van de schade is gelegen in het verschil in funderingen van bouwdelen A en B. Dit betekent dat de vraag of dit verschil, meer concreet of de ander wijze van fundering van het latere bouwdeel B en de wijze waarop dit bouwdeel B op het bestaande bouwdeel A is aangesloten, een constructiefout in de zin van de woonhuisverzekering oplevert doorslaggevend is voor de uitkomst van deze procedure. Als sprake is van een constructiefout in bedoelde zin zal de vordering van [eiser] geheel worden afgewezen omdat dan de schade is uitgesloten.
4.13.
Alhoewel partijen in de hun laatste aktes zijn ingegaan op de dilatatie acht de rechtbank zich nog onvoldoende voorgelicht op dit onderdeel, in het bijzonder hoe partijen de uitsluiting uitleggen. Zij zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten over de vraag wanneer sprake is van een constructiefout in de zin van artikel 2.1.23.4 van de polisvoorwaarden, waarbij ook aan de orde kan komen of in dit geval sprake is van (on)juiste dilatatie tussen bouwdelen A en B en waarom. Nu het om een uitsluiting gaat zal de verzekeraar, die de bewijslast draagt, als eerste een akte mogen nemen waarop [eiser] vervolgens kan reageren. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiser] desgevraagd toegang tot zijn woning zal verlenen voor nader onderzoek als verzekeraar dat wenst. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4.14.
Uit hetgeen onder 4.5 overwogen volgt dat 45% van de schade in ieder geval niet gedekt is. Mocht dit, in combinatie van besparing van verdere kosten, voor partijen voldoende reden zijn alsnog tot een regeling in der minne te komen, dan verzoekt de rechtbank dit haar te berichten zodat de procedure kan worden doorgehaald.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten zoals overwogen onder 4.13, eerst verzekeraar en vier weken later [eiser] , en verwijst de procedure daarvoor naar de rol van
1 november 2023,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: PP