ECLI:NL:RBAMS:2023:6733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/728787 / HA ZA 23-95
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders van failliet geldtransportbedrijf RCCS voor schade aan groothandel in horeca-producten

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit verschillende groothandels in horeca-producten, schadevergoeding van de bestuurders van het failliete geldtransportbedrijf RCCS. De eisers stelden dat een deel van de contante gelden die door RCCS bij hen was opgehaald, verdwenen of niet herleidbaar was. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de bestuurders niet aansprakelijk waren voor de schade, omdat het tekort al enkele jaren eerder was ontstaan, tijdens de bestuursperiode van een van de gedaagden, en dat deze gedaagde onder de omstandigheden van de overname van klanten van een failliete branchegenoot geen persoonlijk ernstig verwijt kon worden gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de bestuurders niet op onrechtmatige wijze klantgelden hadden gebruikt en dat de vorderingen van de eisers daarom werden afgewezen. De rechtbank wees ook op de rol van de DNB en de omstandigheden waaronder RCCS had geopereerd, wat leidde tot de conclusie dat de bestuurders niet aansprakelijk waren voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/728787 / HA ZA 23-95
Vonnis van 25 oktober 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ADMIDEX B.V.,
te Apeldoorn,
hierna:
Admidex,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANOS GRONINGEN B.V.,
te Apeldoorn,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANOS AMSTERDAM B.V.,
te Apeldoorn,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANOS DEN HAAG-DELFT B.V.,
te Apeldoorn,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANOS-ISPC BREDA B.V.,
te Apeldoorn,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANOS EINDHOVEN B.V.,
te Apeldoorn,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANOS NIJMEGEN B.V.,
te Apeldoorn,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANOS DOETINCHEM B.V.,
te Apeldoorn,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANOS VENLO B.V.,
te Apeldoorn,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANOS HEERLEN B.V.,
te Apeldoorn,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANOS VALKENBURG B.V.,
te Apeldoorn,
eisende partijen 1 tot en met 11 hierna gezamenlijk:
Hanos,
12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANDELSMAATSCHAPPIJ [eisers 12 t/m 18] B.V.,
te Apeldoorn,
13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 13],
te [plaats] ,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 14],
te [plaats] ,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 15],
te [plaats] ,
16. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 16],
te [plaats] ,
17. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 17],
te [plaats] ,
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 18],
te [plaats] ,
eisende partijen 12 tot en met 18 hierna gezamenlijk:
[eisers 12 t/m 18],
alle eisende partijen hierna gezamenlijk:
[eisers],
advocaat: mr. M.P.A. Bos te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
advocaat: mr. I. Wassenaar te Amsterdam,
hierna:
[gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
hierna:
[gedaagde 2],
advocaat: mr. I. Wassenaar te Amsterdam,
3.
STROOMBAAN B.V.,
te Amstelveen,
hierna:
Stroombaan,
advocaat: mr. J.O. Bijloo te Rotterdam,
4.
[gedaagde 4],
te [woonplaats] ,
hierna:
[gedaagde 4],
advocaat: mr. J.O. Bijloo te Rotterdam,
5.
[gedaagde 5],
te [woonplaats] ,
hierna:
[gedaagde 5],
advocaat: mr. J.O. Bijloo te Rotterdam,
6.
[gedaagde 6],
te [woonplaats] ,
hierna:
[gedaagde 6],
advocaat: mr. M.W.J. Ariëns te Haarlem,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen:
de Bestuurders.
De zaak in het kort
Na het faillissement van geldtransportbedrijf RCCS blijkt een deel van de contante gelden die zij bij [eisers] heeft opgehaald verdwenen of niet herleidbaar. Voor dit tekort spreken [eisers] de bestuurders van RCCS aan op grond van bestuurdersaansprakelijkheid.
De vorderingen worden afgewezen. De rechtbank oordeelt onder meer dat het tekort al enkele jaren eerder, tijdens de bestuursperiode van [gedaagde 6] , is ontstaan als gevolg van de overname door RCCS van klanten van een failliete branchegenoot, en dat [gedaagde 6] daarvan onder de omstandigheden voor en tijdens de overname geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.

1.1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit
- de dagvaardingen van 27 en 30 december 2022 met bijlagen (producties),
- de conclusies van antwoord met bijlagen van i) [gedaagde 6] , ii) [gedaagde 5] , Stroombaan en [gedaagde 4] en iii) [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ,
- het tussenvonnis van 31 mei 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging bijlagen tevens akte aanvulling eis van [eisers] ,
- de akte overlegging bijlagen van [eisers] ,
- de akte overlegging aanvullende bijlagen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 september 2023 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van 4 oktober 2023 van mr. Ariëns, met opmerkingen over het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
De organisaties van [eisers] , die aan elkaar zijn gelieerd, exploiteren diverse groothandels in horeca-producten in Nederland. Admidex staat aan het hoofd van de Hanos-organisatie.
2.2.
De Bestuurders zijn (oud-)bestuurders van RCCS Holding B.V., de besturende vennootschap van RCCS Waardetransport B.V. (beide vennootschappen hierna gezamenlijk: RCCS). RCCS is failliet verklaard bij uitspraak van 7 maart 2022.
2.3.
De Bestuurders zijn achtereenvolgens (direct of indirect) Bestuurder van RCCS geweest in de navolgende periodes:
[gedaagde 6] : in de periode van 1 september 2016 tot en met 25 augustus 2020;
[gedaagde 5] : in de periode van 5 juni 2019 tot en met 1 januari 2021;
[gedaagde 4] (via Stroombaan): in de periode van 25 augustus 2020 tot 1 januari 2021;
[gedaagde 1] : in de periode van 1 januari 2021 tot heden;
[gedaagde 2] : in de periode van 1 februari 2020 tot heden.
2.4.
RCCS houdt zich bezig met het transporteren van contant geld. Eind 2018 ging het daarbij hoofdzakelijk om contant geld in cassettes in het kader van Smartsafe-diensten. Ook had zij enige ervaring met contant geld in
sealbags(ook wel:
Cash in Transit(CiT). RCCS werkte samen met de Duitse bank Net-m-Privatbank 1891 AG (hierna: Privatbank).
2.5.
De werkwijze van RCCS bij CiT-diensten was, voor zover relevant, als volgt: de
sealbagsmet contant geld werden opgehaald bij de klanten, getransporteerd en geteld in een telcentrum van RCCS. In het telcentrum werden de gelden uit alle sealbags vermengd (hierna: de CiT-gelden). Vervolgens werd het geld afgestort bij De Nederlandse Bank N.V. (DNB), waarna het tegenbedrag werd bijgeschreven op een CiT-bankrekening bij Privatbank (hierna: de CiT-rekening). Tussen de dag van het ophalen en het storten zat gewoonlijk 5 dagen.
2.6.
RCCS had daarnaast een algemene bankrekening bij de Rabobank.
2.7.
Op 8 januari 2019 is een branchegenoot van RCCS failliet verklaard. Hierna heeft RCCS een deel van het klantenbestand overgenomen. Tot de overstappende klanten behoorden ook [eisers] . Eind januari 2019 heeft Admidex daartoe ten behoeve van Hanos een dienstverleningsovereenkomst gesloten met RCCS. De [eisers 12 t/m 18] -organisatie heeft zich als gelieerde organisatie bij dit contract aangesloten.
2.8.
In deze periode bleek dat de girale uitbetaling van de CiT-gelden van de overgestapte klanten niet zonder meer vanaf de CiT-rekening bij Privatbank kon worden verricht, omdat deze klanten door Privatbank nog niet administratief waren geïdentificeerd. Dit zogenaamde proces van
onboardingmoest voltooid worden voordat Privatbank CiT-gelden naar deze klanten kon overmaken. In verband hiermee heeft RCCS van januari 2019 tot medio 2019 CiT-gelden laten bijschrijven op haar algemene bankrekening bij de Rabobank. Hierdoor zijn twee geldstromen (enerzijds CiT-gelden en anderzijds de eigen bedrijfsvoering van RCCS) door elkaar gaan lopen. Aangezien RCCS vanwege de overname en de daarmee gemoeide uitbreiding van haar CiT-activiteiten, veel moest investeren in het bedrijf, heeft RCCS de eerste helft van 2019 aanzienlijk negatieve resultaten behaald. Door de vermengde geldstromen zijn deze tekorten de facto deels opgevangen met CiT-gelden. Het tekort in de uitbetaling van CiT-gelden is in die periode opgelopen tot € 12,8 miljoen.
2.9.
Vanaf medio 2019 werden de CiT-gelden weer afgestort op de CiT-rekening bij Privatbank. Het tekort op de CiT-rekening werd steeds opgevangen door de nieuw gestorte CiT-gelden uit te betalen aan klanten met de oudste aanspraak.
2.10.
Op 20 december 2019 heeft Privatbank de samenwerking met RCCS opgezegd per 31 december 2020, later uitgesteld tot 24 maart 2022. In de tussengelegen periode heeft RCCS gezocht naar een andere bank als samenwerkingspartner om de diensten van Privatbank over te nemen. Begin mei 2021 bleek een gegadigde bank Eurocity Bank AG (hierna: Eurocity) op dat moment niet de diensten te kunnen uitvoeren.
2.11.
In januari 2022 liet een volgende gegadigde IC Cash weten dat zij de vereiste toestemming van de Duitse financiële toezichthouder (BaFin) niet op tijd zou verkrijgen.
2.12.
Nadat DNB eind februari 2022 kenbaar had gemaakt dat RCCS eerst de volledige CiT-achterstand zou moeten inlossen, heeft RCCS eerst surseance van betaling aangevraagd, en is zij vervolgens op 7 maart 2022 failliet verklaard.
2.13.
Op dat moment was een deel van de sealbags met contante gelden die RCCS bij [eisers] had opgehaald nog niet afgestort op de bankrekeningen van [eisers] .
2.14.
Bij e-mail van 5 december 2022 hebben de curatoren aan [eisers] bevestigd dat de crediteuren 3,4273% op hun vordering uitgekeerd krijgen. Het daarmee corresponderende bedrag van [eisers] is inmiddels bijgeschreven.
2.15.
Per saldo resteert voor Hanos daarmee een bedrag aan door RCCS opgehaalde sealbags met contante gelden van € 299.404,34 en voor [eisers 12 t/m 18] een bedrag van € 42.443,70. Deze sealbags zijn opgehaald in de periode van 18 februari 2022 tot en met 23 februari 2022.
2.16.
Voor de resterende vorderingen van [eisers] hebben de curatoren aansprakelijkheid erkend en zijn [eisers] als concurrente schuldeisers op de lijst van schuldeisers geplaatst in het faillissement van RCCS.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen - samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
hoofdelijke veroordeling van de Bestuurders
1.
primair:tot betaling van een schadevergoeding aan Hanos gezamenlijk van € 299.404,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2022,
subsidiair:tot betaling van een schadevergoeding
a. aan Hanos Groningen B.V. van € 17.185;
b. aan Hanos Amsterdam B.V. van € 49.605;
c. aan Hanos Den Haag - Delft B.V. van € 44.670;
d. aan Hanos-Ispc Breda B.V. van € 37.400;
e. aan Hanos Eindhoven B.V. van € 23.650;
f. aan Hanos Nijmegen B.V. van € 28.995;
g. aan Hanos Doetinchem B.V. van € 11.295;
h. aan Hanos Venlo B.V. van € 25.460;
i. aan Hanos Heerlen B.V. van € 57.020;
j. aan Hanos Valkenburg B.V. van € 14.750;
telkens te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2022;
2)
primair:tot betaling van een schadevergoeding aan [eisers 12 t/m 18] gezamenlijk van € 42.443,70, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2022;
subsidiair:tot betaling van een schadevergoeding:
a. aan [eiser 13] een bedrag van € 3.150;
b. aan [eiser 14] een bedrag van € 6.850;
c. aan [eiser 15] een bedrag van € 5.090;
d. aan [eiser 16] een bedrag van € 3.350;
e. aan [eiser 17] een bedrag van € 8.900;
f. aan [eiser 18] een bedrag van € 16.610;
telkens te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2022;
3) tot betaling van schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:92 lid 2 BW aan Admidex van € 6.000, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding;
4) in de kosten van de gelegde conservatoire beslagen;
5) in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] stellen dat de Bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn op grond van bestuurdersaansprakelijkheid naar analogie met artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek (BW) en op grond van artikel 6:166 lid 1 BW. Concreet maken [eisers] de volgende verwijten aan de Bestuurders:
het bedenken, voeren en voortzetten van een beleid, waarbij RCCS jarenlang de aan [eisers] toebehorende klantgelden in de afgelopen jaren niet heeft afgestort, maar onrechtmatig aan zichzelf heeft toegeëigend en voor zichzelf heeft gebruikt (verduisterd);
het nalaten van het sluiten van de toegezegde verzekering, en het nalaten daarvan mededeling te doen aan [eisers] ;
het plaatsen van de CiT-gelden op de algemene bankrekening van RCCS; hiervoor is een vergunning van DNB vereist, maar RCCS beschikte niet over een dergelijke vergunning.
3.3.
De Bestuurders hebben hun aansprakelijkheid betwist en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bestuurdersaansprakelijkheid
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de Bestuurders als bestuurders van RCCS aansprakelijk zijn voor de schade van [eisers] . Bij die beoordeling is het volgende van belang.
4.2.
Als een rechtspersoon tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is het uitgangspunt dat alleen de rechtspersoon aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. [1] Onder bijzondere omstandigheden kunnen ook (middellijk) bestuurders aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW), maar daarvoor ligt de lat hoog. Deze hoge drempel voor persoonlijke aansprakelijkheid wordt gerechtvaardigd doordat primair sprake is van handelingen van de rechtspersoon en door het maatschappelijk belang dat voorkomen moet worden dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen; besturen brengt risico’s mee waarbij niet altijd hoeft te worden uitgegaan van het zwartste scenario. Daarom is voor zodanige aansprakelijk vereist dat van de bestuurders een
persoonlijk ernstig verwijtkan worden gemaakt.
4.3.
Of plaats is voor een persoonlijk ernstig verwijt, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Uit vaste jurisprudentie volgen twee categorieën van situaties. De eerste is de situatie waarin een bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (het zogenaamde ‘Beklamel-criterium’). De tweede situatie is wanneer een bestuurder wist of behoorde te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (ook wel de ‘frustratie van verhaal-grond’ genoemd). Ook andere omstandigheden kunnen aanleiding zijn voor een persoonlijk ernstig verwijt. [2]
Overeenkomst
4.4.
De eerste, meer overkoepelende vraag die voorligt is wat partijen zijn overeengekomen over het in een sealbag verpakte geld vanaf het moment dat RCCS dit geld had afgestort en dus had gegiraliseerd. Dit is een kwestie van uitleg. De uitleg van [eisers] is dat het (gegiraliseerde) geld niet in het vermogen/ op de bankrekening van RCCS mocht komen.
4.5.
Voor de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, komt het ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de desbetreffende bepaling(en) mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (de ‘Haviltexmaatstaf’).
4.6.
Bij de beoordeling is de volgende inhoud van de overeenkomst en de op de overeenkomst toepasselijk algemene voorwaarden van RCCS van belang.
4.7.
In de overeenkomst is bepaald:
- in de considerans:dat opdrachtgever Eurobiljetten dan wel -muntgeld wil afstorten om de tegenwaarde te laten bijschrijven op zijn bankrekening.
-
in artikel 1: dat ‘Waarden’ is gedefinieerd als geld of goederen verpakt in een sealbag.
-
in artikel 3.1:dat RCCS zorgt draagt voor het vervoeren van waarden ter verwerking van de waarden in haar geldtelcentrale(s).
4.8.
In de Algemene Voorwaarden van RCCS is bepaald dat:
-
in artikel 1 (definities):
a) dat Afgestorte eurobiljetten zijn gedefinieerd als: de door medewerkers van Opdrachtgever in de Smartsafe of Sealbag gedeponeerde eurobiljetten.
Op het moment van het deponeren van Bankbiljetten in de Smartsafe gaat de verantwoordelijkheid over de bankbiljetten over op de door haar Aangewezen bank en krijgt Opdrachtgever een vordering op de door haar Aangewezen bank ter grootte van de waarde van de gedeponeerde Bankbiljetten. [cursivering rb]Uitsluitend na Bijschrijving van de tegenwaarde van de Bankbiljetten op de bankrekening van Opdrachtgever wordt deze vordering teniet gedaan. Bankbiljetten die door middel van Sealbag door de Opdrachtgever aan RCCS ter transport worden aangeboden blijven eigendom van de Opdrachtgeer zolang die Bankbiljetten zich in de Sealbag bevinden en identificeerbaar zijn. Die bankbiljetten worden door RCCS van de Opdrachtgever in ontvangst genomen, door RCCS geteld en door RCCS gestort op een bankrekening die wordt aangehouden bij de door haar Aangewezen Bank, waarna die ten laste van die bankrekening wordt doorbetaald op de bankrekening van de Opdrachtgever.
oo) dat Waarden gedefinieerd zijn als chartaal geld, waardepapieren en waardevolle roerende zaken.
4.9.
Uit deze inhoud van de overeenkomst kan worden afgeleid dat in een sealbag verpakt geld: 1) eigendom blijft van de Opdrachtgever zolang dit geld zich in de Sealbag bevindt en identificeerbaar is, en 2) door RCCS wordt geteld en vervolgens wordt gestort op een bankrekening aangehouden bij de door RCCS aangewezen bank, en daarna ten laste van die bankrekening wordt doorbetaald op de bankrekening van de Opdrachtgever. Niet volgt uit de overeenkomst dat het eigendom van of de verantwoordelijkheid voor het geld op enig moment (exclusief) aan de aangewezen bank wordt overgedragen, zoals blijkens het gecursiveerde citaat uit artikel 1a van de algemene voorwaarden, wel het geval is voor het geld dat wordt gedeponeerd in de Smartsafe. Dit laatste wordt bevestigd door het feit dat de bank partij is bij de voor de Smartsafe-service door Hanos Hengelo gesloten aanvullende tripartite overeenkomst (productie 21).
4.10.
Het voorgaande wordt niet anders door het e-mailbericht van 22 mei 2019 van RCCS aan Hanos (productie 19) en het overzicht van betalingen aan [eisers] (productie 20) waar [eisers] op wijzen.
4.11.
In het e-mailbericht bericht RCCS - onder meer en kort gezegd – het volgende:
- “
dat (..) Privat bank (..) akkoord (heeft) gegeven op directe bijschrijving door de bank voor Admidex (..)”,
- “
het onboarding proces is akkoord bevonden” en
- dat vanaf maandag 17 juni a.s. de opgehaalde gelden na telling “
direct door [Privatbank] op de rekeningen van Admidex (worden) bijgeschreven”.
4.12.
Uit het overzicht blijkt dat in de eerste maanden van 2019 betalingen werden ontvangen van de Raborekening van RCCS, en vervolgens van de CiT-rekening waarbij steeds de naam van Privatbank is vermeld. Vanaf 14 juni 2021 worden betalingen nog steeds van dezelfde CiT-rekening ontvangen, maar wordt steeds de naam van RCCS vermeld.
4.13.
Uit het e-mailbericht volgt weliswaar dat gelden direct door Privatbank aan Hanos zouden worden uitbetaald, en het overzicht wijst er op zichzelf op dat de CiT-rekening in de periode van medio 2019 tot 14 juni 2021 op naam van Privatbank heeft gestaan. Het een noch het ander is echter voldoende om aan te nemen dat Privatbank (ook) (exclusief) eigenaar van of verantwoordelijke voor de gelden is geworden of dat dit de bedoeling van partijen was. Daarbij is ook van belang dat het geld voortdurend werd aangehouden op één en dezelfde bankrekening bij Privatbank en dat RCCS steeds de partij is geweest die - aan de hand van de door haar verrichte tellingen – betaalopdrachten gaf en dus bepaalde wanneer en aan wie de tegoeden werden uitbetaald, en daar dus de verantwoordelijkheid voor droeg. Of en in hoeverre in de verhouding tussen RCCS en de bank de verantwoordelijkheid over het geld was verdeeld, is een kwestie tussen deze twee partijen waar [eisers] buiten stonden. In elk geval kan daarover uit de overeenkomst van [eisers] met RCCS niets worden afgeleid.
4.14.
Afgezien daarvan geldt dat RCCS niet behoort tot een beroepsgroep die naar het oordeel van de Hoge Raad op eigen naam derdengelden afgescheiden kan houden van haar eigen vermogen (te weten: notarissen, deurwaarders, advocaten en accountants). Hierdoor was het voor RCCS niet mogelijk een zogeheten kwaliteitsrekening aan te houden.
4.15.
De conclusie van het voorgaande is dat de overeenkomst van partijen zo moet worden uitgelegd dat daaruit niet volgt dat het eigendom van of de verantwoordelijkheid voor het geld op enig moment (exclusief) aan de aangewezen bank wordt overgedragen. Dat betekent ook dat de uitleg van [eisers] dat het (gegiraliseerde) geld niet in het vermogen/ op de bankrekening van RCCS mocht komen, onjuist is. Tegelijkertijd betekent het voorgaande dat de werkwijze van RCCS waarbij het gegiraliseerde geld van de klanten (ook) via haar vermogen liep, niet in strijd is met de overeenkomst.
Verwijt van opzetten van beleid
4.16.
Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de verschillende verwijten bespreken. Het eerste verwijt aan [gedaagde 6] is dat [gedaagde 6] een beleid heeft opgezet waarbij gelden van klanten voor RCCS werden gebruikt. Daarbij hebben [eisers] concreet het oog op de overname van klanten van de branchegenoot door RCCS, en de beslissing van [gedaagde 6] om daartoe over te gaan.
4.17.
Bij de beoordeling van dit verwijt acht de rechtbank de volgende omstandigheden in de periode voor en tijdens de bedoelde overname van belang.
4.18.
Al in oktober 2018 had RCCS een uitdrukkelijk verzoek van DNB en de banken gekregen om samen met een andere partij klanten van een branchegenoot die in financieel zwaar verkeerde over te nemen. Daarbij had RCCS gehoord dat de banken de branchegenoot nog twee tot drie maanden zouden financieren. In die periode zou RCCS voorbereidingen kunnen treffen voor de overname van de klanten. Het plan van RCCS was dat deze klanten zoveel mogelijk over zouden gaan naar het smartsafe-systeem. RCCS beschikte op dat moment over een financieringstoezegging van ING. Kort voor het faillissement van de branchegenoot bleek dat de banken toch niet bereid waren om deze branchegenoot nog langer te financieren. Daardoor werd de voorbereidingsperiode voor RCCS bekort. In de volgende periode waarin RCCS aanving met de CiT-werkzaamheden voor de overgestapte klanten, waaronder [eisers] , bleek dat deze klanten al enkele weken hun contante geld hadden bewaard. Hierdoor hadden zij een grote hoeveelheid sealbags opgebouwd die zij in één keer aan RCCS mee gaven. Daarnaast bleken deze sealbags niet te zijn voorzien van de codering die RCCS hanteerde. Een en ander leidde ertoe dat een achterstand in de CIT-dienstverlening door RCCS ontstond, en bovendien dat RCCS in haar administratie niet goed kon achterhalen welk geld van welke klant afkomstig was. Onder die omstandigheden heeft het kunnen gebeuren dat RCCS klantgelden dubbel heeft uitbetaald, en dit later niet meer heeft kunnen rechtzetten omdat een deugdelijke administratie van de klantgelden en de daarmee corresponderende uitbetalingen ontbrak, althans de klantgelden niet meer aan uitbetalingen konden worden gekoppeld.
4.19.
Ook bleek in deze periode dat de girale uitbetaling van de CiT-gelden van de overgestapte klanten niet zonder meer vanaf de CiT-rekening bij Privatbank kon worden verricht, omdat het
onboarding-proces van deze klanten bij Privatbank nog niet was voltooid. Hierdoor heeft RCCS van januari 2019 tot medio 2019 CiT-gelden laten bijschrijven op haar algemene bankrekening bij de Rabobank. Hierdoor zijn twee geldstromen (enerzijds CiT-gelden en anderzijds de eigen bedrijfsvoering van RCCS) door elkaar gaan lopen, en heeft het enerzijds kunnen gebeuren dat RCCS de aanzienlijk negatieve resultaten de facto deels heeft opgevangen met CiT-gelden, en anderzijds dat RCCS niet anders kon dan de gegiraliseerde gelden vertraagd uit te betalen, waarbij zij steeds betaalde aan de klanten met de oudste aanspraak.
4.20.
De rechtbank oordeelt dat onder de in 4.18 genoemde omstandigheden de beslissing van RCCS om klanten van de branchegenoot over te nemen niet onverantwoord was. Er werd nadrukkelijk een beroep op RCCS gedaan door DNB, terwijl er nog tijd voor RCCS zou zijn om zich voor te bereiden op de overname en RCCS bovendien beschikte over financieringsmogelijkheden. In de praktijk is de overname van de CiT-klanten met de nodige opstartproblemen gepaard gegaan en is deze heel anders uitgepakt dan beoogd, en wel in een mate die voor [gedaagde 6] als bestuurder vooraf niet was te voorzien. Van beleid van RCCS dat erop was gericht om het klantgeld aan te wenden voor de financiering van RCCS, of van beleid waarvan [gedaagde 6] wist of behoorde te begrijpen dat RCCS haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen, is dus geen sprake geweest. Het is RCCS en haar bestuur overkomen door een samenloop van omstandigheden zoals hiervoor vermeld.
Verwijt van voortzetten van beleid
4.21.
Niet in geschil is dat RCCS na deze opstartfase - waarin een achterstand in de uitbetaling van de klantgeldtegoeden is ontstaan, en dit dus een voldongen feit was - haar werkproces op orde had. RCCS heeft in deze periode onderzoek laten doen naar de gang van zaken, en zich laten adviseren door externe adviseurs. Daar kwam uit dat RCCS een potentieel winstgevend bedrijf was. [eisers] hebben dit niet weersproken en hebben ook niet gesteld dat de CiT-achterstand een direct gevaar vormde voor de continuïteit van RCCS.
Onder die omstandigheden kan de beslissing van [gedaagde 6] om het bedrijf voort te zetten zonder aan de CIT-klanten kenbaar te maken dat een achterstand in de uitbetaling van de klanttegoeden was ontstaan, geen persoonlijk ernstig verwijt in de vooropgestelde zin opleveren. Daarnaast kan ook niet worden gezegd dat door deze beslissing van [gedaagde 6] de schade van [eisers] is veroorzaakt. Dit omdat [gedaagde 6] het causaal verband gemotiveerd heeft betwist. [gedaagde 6] heeft namelijk aangevoerd dat de schade in dat geval vele malen groter zou zijn geweest. [eisers] hebben dit weliswaar op hun beurt weersproken, en aangevoerd dat als zij op de hoogte zouden zijn gesteld, zij in ieder geval hun vordering op RCCS veilig hadden kunnen stellen. Zij miskennen daarbij echter dat een bericht van RCCS naar alle klanten van RCCS zou zijn gegaan, waardoor niet aannemelijk is dat zich de situatie zou hebben voorgedaan dat [eisers] als enige of eerste hun vordering veilig zouden hebben kunnen stellen.
4.22.
Het voorgaande geldt evenzeer voor de overige Bestuurders die [gedaagde 6] hebben opgevolgd. Ook hen kan daarom geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt van de beslissing om het bedrijf voort te zetten zonder aan de CIT-klanten kenbaar te maken dat een achterstand in de uitbetaling van de klanttegoeden was ontstaan. Daarbij weegt mee dat het streven van de achtereenvolgende bestuurders er op gericht is geweest de achterstand in de betaling van de CIT-klanten in te lopen en dat zij de verkregen extra financiering daar ook deels voor hebben gebruikt, zodat het oorspronkelijke tekort al voor een deel was ingelopen. Bij voortzetting van de onderneming zou zijn te verwachten dat dit tekort in de loop van de jaren verder had kunnen worden afgebouwd.
Verwijt nalaten verzekering te sluiten
4.23.
In de tweede plaats verwijten [eisers] de Bestuurders dat onder hun leiding RCCS niet beschikte over de juiste verzekering en zij [eisers] hier ook niet van op de hoogte hebben gebracht. Bij de beoordeling hiervan moet eerst worden bepaald waartoe de overeenkomst RCCS op het punt van verzekeringen verplichtte. Ook dit is een kwestie van uitleg van de overeenkomst.
4.24.
Bij de beoordeling hiervan is naast hetgeen hiervoor al in rov. 4.6 e.v. is weergegeven, de volgende inhoud van de overeenkomst van belang.
4.25.
In de overeenkomst is bepaald:
-
in artikel 6.1:dat RCCS zorgt draagt voor het mede ten behoeve van opdrachtgever afsluiten van een “goederen(transport)verzekering”.
-
in artikel 9.1:dat RCCS slechts aansprakelijk is voor schade die het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van RCCS zelf.
In de Algemene Voorwaarden van RCCS is bepaald:
- in artikel 1:
q) dat Geldtransportverzekering is gedefinieerd als de verzekering die verlies van Waarden onder beheer van RCCS dekt tijdens transport door RCCS en opslag van die Waarden door RCCS in haar geldverwerkingscentrum.
r) dat Geldverwerking is gedefinieerd als Diensten met betrekking tot de verwerking van Waarden.
- in artikel 10 (aansprakelijkheid):
lid 1:dat RCCS slechts aansprakelijk is jegens Opdrachtgever voor schade ingeval van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van RCCS zelf.
- in artikel 11 (verzekering):
5) dat de Waarden van Opdrachtgever tijdens de verwerking te allen tijde via RCCS allrisk verzekerd zijn middels de Geldtransportverzekering, (..) en dat na telling van de opgehaalde sealbag met Waarden deze in zijn geheel is verzekerd binnen de overall limiet van de Geldtransportverzekering voor Waarden opgeslagen in de geldverwerkingscentrale van RCCS.
Voornoemde allrisk dekking onder de Geldtransportverzekering is van kracht gedurende de tijd dat de Waarden onder de hoede zijn van RCCS.
7) RCCS zal haar aansprakelijkheid op grond van deze Voorwaarden adequaat verzekeren en voor zover mogelijk verzekerd houden. Ingeval bedoelde aansprakelijkheid niet langer adequaat te verzekeren is, is RCCS verplicht Opdrachtgever daarvan schriftelijk op de hoogte te houden.
- in artikel 18 (waardetransport):
7) dat RCCS de verantwoordelijkheid draagt over de Waarden:
a) vanaf de medewerker de Waarden heeft ontvangen (..)
b) in het geval van Geldverwerking vanaf het moment dat de Medewerker de Waarden heeft ontvangen (..) tot aan het moment waarop RCCS haar bankrelatie opdracht heeft verstrekt tot overboeking van de getelde waarde naar de bankrekening van Opdrachtgever. (..)
4.26.
Uit deze inhoud van de overeenkomst, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat RCCS zorg zou dragen voor een goederen(transport)verzekering voor verlies van het
chartale geldvan de Opdrachtgever onder beheer van RCCS. Daaruit volgt dat vanaf het moment dat het geld van de Opdrachtgever door RCCS was afgestort, en dus was gegiraliseerd, dit geld niet langer niet verzekerd hoefde te zijn.
4.27.
Een zorgplicht voor RCCS om verdere verzekeringen af te sluiten volgt niet uit de overeenkomst. Weliswaar is in de algemene voorwaarden bepaald dat “RCCS haar aansprakelijkheid op grond van deze Voorwaarden” adequaat zal verzekeren, en in artikel 10 lid 1 dat RCCS aansprakelijk is voor schade ingeval van een toerekenbare tekortkoming van RCCS. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat partijen een andere verzekering hebben beoogd dan een goederen(transport)verzekering, want in het gedeelte van de overeenkomst waarin concreet de af te sluiten verzekeringen worden besproken, wordt alleen gesproken over de genoemde goederen(transport)verzekering, die als vermeld is beperkt tot chartaal geld.
Overigens zou het ook niet mogelijk zijn een verzekering te sluiten die de schade dekt wegens de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis van de verzekeringsnemer.
4.28.
De slotsom van het voorgaande is dat geen verdergaande verzekeringsplicht voor RCCS uit de overeenkomst volgt dan het afsluiten van een goederen(transport)verzekering voor chartaal geld van Opdrachtgever(s). Omdat [eisers] bij hun tweede verwijt wel van een dergelijke verdergaande verzekeringsplicht uitgaan, en dit uitgangspunt dus onjuist is, is hun verwijt jegens de bestuurders dat zij hebben nagelaten een dergelijke verzekering te sluiten en dat hen daarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt dus ook ongegrond.
Verwijt van bankieren zonder vergunning
4.29.
[eisers] maken aan [gedaagde 6] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1] het verwijt dat onder hun leiding RCCS heeft gebankierd zonder vergunning. Zij voeren aan dat RCCS niet beschikte over een vergunning voor het verrichten van bankdiensten, terwijl RCCS wel zulke diensten verrichtte. Dit verwijt strandt, omdat RCCS bij haar dienstverlening de klantgelden van de klanten steeds heeft afgestort bij DNB. Doordat het omzetten van chartaal geld in giraal geld heeft plaatsgevonden niet door RCCS maar door DNB, is het verwijt dat RCCS daarbij heeft gehandeld zonder bankvergunning ongegrond en dus ontvalt daarmee de grondslag aan het verwijt van [eisers] .
4.30.
Het voorgaande betekent dat ook in zoverre de Bestuurders geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Verwijt onboarding Eurocity
4.31.
Tot slot maken [eisers] aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] het verwijt dat zij [eisers] ten aanzien van de onboarding bij Eurocity hebben voorgelogen. Hoewel [gedaagde 2] en [gedaagde 1] al in april 2021 wisten dat Eurocity de dienstverlening door Privatbank niet zou voortzetten, hebben zij dit voor [eisers] verzwegen en zijn zij nog maandenlang doorgegaan met het onboarding proces.
4.32.
Ook dit verwijt gaat niet op. In de eerste plaats hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] de stelling van [eisers] gemotiveerd betwist. Zij hebben aangevoerd dat Eurocity medio 2021 weliswaar nog niet over het vereiste Europees bankenpaspoort beschikte, maar dat nog een goede mogelijkheid bestond dat zij dit paspoort alsnog zou verkrijgen. Ook heeft Eurocity nooit expliciet heeft laten weten niet meer met RCCS te kunnen samenwerken in Nederland, en is de samenwerking met Eurocity in Duitsland wel op gang gekomen.
Daarnaast geldt ook hier dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] het vereiste oorzakelijk verband tussen het verwijt en de schade gemotiveerd hebben betwist. Zij hebben namelijk gemotiveerd aangevoerd dat de schade in het geval dat RCCS zou hebben gecommuniceerd dat mogelijk geen nieuwe bankpartner gevonden zou kunnen worden, vele malen groter zou zijn geweest.
4.33.
De slotsom van al het voorgaande is dat geen van de Bestuurders enig persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De op bestuurdersaansprakelijkheid gebaseerde hoofdvorderingen moeten daarom worden afgewezen. Omdat de nevenvordering tot schadevergoeding in artikel 6:92 lid 2 BW van toewijzing van de hoofdvordering afhankelijk is, moet ook deze vordering worden afgewezen.
Proceskosten
4.34.
Bij deze uitkomst zullen [eisers] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de Bestuurders worden veroordeeld. Deze proceskosten worden als volgt begroot:
aan de zijde van [gedaagde 6] en [gedaagde 2] en [gedaagde 1] telkens op
- griffierecht € 2.277,00
- salaris gemachtigde
€ 5.290,00(2x tarief II € 2.645,-)
totaal € 7.567,00
aan de zijde van Stroombaan, [gedaagde 4] en [gedaagde 5]
- griffierecht € 5.737,00
- salaris gemachtigde
€ 5.290,00(2x tarief II € 2.645,-)
totaal € 11.027,00
4.35.
Ook de nakosten zijn toewijsbaar op de wijze zoals hierna in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 6] tot op heden begroot op € 7.567,00,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten van [gedaagde 6] , begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak en met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 5] , Stroombaan en [gedaagde 4] tot op heden begroot op € 11.027,00,
5.5.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten van [gedaagde 5] , Stroombaan en [gedaagde 4] begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak en met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 7.567,00
5.7.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] , begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak en met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8.
verklaart het vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 (
2.Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (