ECLI:NL:RBAMS:2023:6763

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/718022 / HA ZA 22-421
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C.J. Hamming
  • K.E. Beerlage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale geschil over geldlening en toepasselijk recht

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een geschil tussen een eiser en gedaagden over een overeenkomst van geldlening uit 2004. De eiser, wonende in Nederland, heeft in totaal € 200.000,- geleend aan de gedaagden, die in Suriname wonen. De eiser vordert betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met rente, en stelt dat de gedaagden niet hebben voldaan aan hun verplichtingen. De rechtbank moest beoordelen of zij bevoegd was en welk recht van toepassing was, gezien het internationale karakter van de zaak. De rechtbank concludeerde dat het Nederlands recht van toepassing is, omdat de kenmerkende prestatie, de afgifte van het geld, door de eiser in Nederland heeft plaatsgevonden. De gedaagden voerden aan dat de vordering was verjaard, maar de rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing was en dat deze niet was gestuit. Hierdoor werden de vorderingen van de eiser afgewezen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op € 9.103,- werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 13 september 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/718022 / HA ZA 22-421
Vonnis van 13 september 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.L. Oudshoorn te Rijswijk (Zuid-Holland),
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beide wonende te [woonplaats 2] , Suriname,
gedaagden,
advocaat mr. C.J. Dreef te Voorschoten.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 september 2022, met producties,
  • De conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 15 maart 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 mei 2023 en de daarin genoemde processtukken,
  • de akte uitlating producties van [gedaagden] ,
  • de akte uitlaten producties van [eiser] .
1.2.
Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in 2003 en 2004 bedragen geleend aan [gedaagden] van in totaal € 200.000,-, waarbij aanvankelijk ook [naam 1] als schuldenaar hoofdelijk aansprakelijk was voor terugbetaling. Dit is vastgelegd in schuldbekentenissen. In deze schuldbekentenissen is de volgende bepaling opgenomen:
‘Met betrekking tot de beslissing in alle geschillen, waartoe de overeenkomst in verband waarmee deze schuldbekentenis werd afgegeven, aanleiding mocht geven, zal uitsluitend de bevoegde rechter te Amsterdam competent zijn.’
2.2.
Uit de schuldbekentenis van 30 januari 2004 volgt dat de hoofdsom van € 200.000,- en de daarover verschuldigde rente van 1% per maand uiterlijk op 1 februari 2005 zal worden terugbetaald. Later is overeengekomen dat de lening in delen zou worden afgelost. Als gevolg van rente en aflossingen bedroeg het openstaande saldo per 20 februari 2007 € 207.297,72.
2.3.
[eiser] is in 2007 in contact geraakt met de heer [naam 2] ( [naam 2] ). [eiser] had zorgen over de terugbetaling van de lening en toen zou [naam 2] hebben aangeboden voor [eiser] in Suriname de lening met [gedaagden] te ‘formaliseren’ en te zorgen voor hypothecaire zekerheid.
2.4.
[naam 2] kende de heer [naam 3] ( [naam 3] ).
2.5.
Blijkens een akte van 1 maart 2007 heeft per die datum een ‘schuldoverdracht’ plaatsgevonden, waarbij [eiser] de vordering op [gedaagden] heeft overgedragen aan [naam 3] .
2.6.
Op 1 april 2007 is de akte van schuldoverdracht aan [gedaagden] betekend.
2.7.
Een door [eiser] ingeschakelde raadsman heeft per deurwaardersexploot van 1 november 2008 aan [gedaagden] bericht dat de akte van schuldoverdracht van 1 maart 2007 op onwaarheid berust en gesommeerd geen geldbedragen aan [naam 3] te betalen, maar het verschuldigde bedrag te betalen aan [eiser] .
2.8.
In 2009 heeft [eiser] in kort geding een executiegeschil aanhangig gemaakt tegen [naam 3] , [naam 2] , [gedaagden] en [naam 1] . [naam 3] en [naam 2] zijn verschenen, [gedaagden] en [naam 1] niet. [naam 3] heeft gesteld dat hij de vordering op [gedaagden] van [eiser] had overgenomen voor een koopprijs van € 175.000,-. Er heeft een handtekeningenonderzoek plaatsgevonden, waarbij een schriftexpert heeft vastgesteld dat de handtekening op de schuldoverdracht ‘met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid door [eiser] zelf is vervaardigd’. De vordering van [eiser] in kort geding dat [gedaagden] de hoofdsom en rente aan [eiser] moet betalen is op 3 september 2009 afgewezen.
2.9.
In 2012 is [eiser] een bodemprocedure gestart tegen [naam 3] . De rechtbank heeft [naam 3] bij vonnis van 1 april 2015 veroordeeld tot betaling aan [eiser] van € 175.000,- met rente en kosten. In hoger beroep heeft het hof Amsterdam bij arrest van 19 juli 2016 (hierna: het arrest uit 2016) onder meer voor recht verklaard dat de koopovereenkomst tussen partijen die ten grondslag ligt aan de akte van cessie (de ‘schuldoverdracht’ gedateerd 1 maart 2007) per 17 augustus 2009 is ontbonden.
2.10.
De beslissing van het hof Amsterdam is op 21 september 2017 aan [gedaagden] betekend en [eiser] heeft [gedaagden] betaling gevraagd van het geleende geldbedrag, rente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.11.
[gedaagden] is niet tot betaling van de door [eiser] gevraagde bedragen overgegaan en heeft onder meer verwezen naar een door een notaris in Suriname gelegaliseerde verklaring van 26 augustus 2014. Daarin verklaart [naam 3] dat de totale vordering van € 220.000,-, zijnde de schuld en rente en kosten zoals in de akte van cessie van 1 maart 2007 door [eiser] gecedeerd, door [naam 3] is ontvangen. In de verklaring staat dat aan [gedaagden] finale kwijting wordt verleend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat , uitvoerbaar bij voorraad - [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 532.800,- te vermeerderen met 12% rente per jaar vanaf 1 januari 2022 over het resterende deel van de hoofdsom van € 192.706,41 met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij aan [gedaagden] geld heeft geleend. Hij voelt zich opgelicht door [naam 3] en [naam 2] . [eiser] beroept zich erop dat de koopovereenkomst met [naam 3] is ontbonden per 17 augustus 2009 en dat de vordering op [gedaagden] is teruggekeerd in zijn vermogen.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. De vordering van [eiser] is verjaard en als dit niet wordt aangenomen stelt [gedaagden] bevrijdend te hebben betaald aan [naam 3] , waardoor de hele vordering moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.
Gedaagden wonen te Suriname. De zaak heeft daarmee een internationaal karakter. De rechtbank zal daarom ambtshalve haar bevoegdheid en het toepasselijke recht beoordelen.
4.2.
De rechtbank concludeert dat zij bevoegd is. De zaak betreft een burgerlijke zaak als bedoeld in artikel 1 van de Brussel I bis-Verordening, ingesteld na 1 januari 2015. [1] De Brussel I bis-Verordening is materieel en temporeel (zie artikel 66) van toepassing op deze zaak. De Brussel I bis-Verordening is ook formeel van toepassing. Partijen hebben in de schuldbekentenissen namelijk schriftelijk een forumkeuze neergelegd, inhoudende dat de rechter in Amsterdam bevoegd is. Die forumkeuze heeft op grond van artikel 25 van de Brussel I bis-Verordening universele werking. Dat wil zeggen dat het voor de toepassing van de Brussel I bis-Verordening niet van belang is waar partijen wonen of gevestigd zijn. Gelet op de inhoud van de schuldbekentenissen, waar de bepaling over de forumkeuze een prominente plaats inneemt, gaat de rechtbank ervan uit dat sprake is van daadwerkelijke wilsovereenstemming tussen partijen op dit punt. De rechtbank stelt vast dat het forumkeuzebeding aan de vereisten daarvoor voldoet en dat deze procedure niet een kwestie betreft waarvoor (andere) exclusieve bevoegdheidsregels gelden.
4.3.
Omdat de overeenkomst van geldlening in 2004 (en vóór 17 december 2009) is gesloten, moet het toepasselijke recht worden bepaald aan de hand van het EVO-Verdrag. [2] Artikel 2 van dit verdrag bepaalt dat het verdrag een universeel toepassingsgebied heeft. Partijen hebben geen rechtskeuze gemaakt. Op grond van artikel 4 lid 1 EVO wordt de overeenkomst daarom beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Daarbij wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moest verrichten op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats of haar hoofdbestuur heeft (artikel 4 lid 2 EVO). In het geval van geldlening is de meest kenmerkende prestatie de afgifte van het geld. Dat is gedaan door [eiser] , die zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland. Daarom geldt als uitgangspunt dat Nederlands recht van toepassing is op deze zaak.
4.4.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat Surinaams recht van toepassing is en voert hiertoe aan dat de zaak nauwer verbonden is met Suriname. De rechtbank heeft er oog voor dat de zaak aanknopingspunten heeft met Suriname. Gedaagden wonen in Suriname en de schuldbekentenissen uit 2003 en 2004 zijn (mede) ondertekend in Suriname. Dit legt echter onvoldoende gewicht in de schaal om te oordelen dat de overeenkomst een nauwere band heeft met Suriname. Daarom zal de zaak op grond van het in artikel 4 lid 2 EVO worden beoordeeld naar Nederlands recht.
Verjaring
4.5.
[gedaagden] heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de vordering van [eiser] uit hoofde van geldlening is verjaard.
4.6.
[eiser] heeft dit betwist, stellende dat de vordering op 19 juni 2008 is vastgelegd in een notariële akte. Daarom geldt een langere verjaringstermijn van twintig jaar, aldus [eiser] . Ook wijst [eiser] erop dat [gedaagden] altijd op hoogte is gehouden van de stand van zaken en de (juridische) stappen die werden ondernomen tegen [naam 3] .
4.7.
Een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis tot (terug)betaling van een geldsom kent een verjaringstermijn van vijf jaar. De rechtbank ziet geen grondslag waaruit volgt dat ten aanzien van de leningsovereenkomst(en) tussen [eiser] en [gedaagden] een langere verjaringstermijn zou gelden. De verjaring is niet gestuit. Dit betekent dat het beroep op verjaring slaagt. De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 2.277,-
- salaris advocaat
6.826,-(2 punten × tarief € 3.413,-)
Totaal € 9.103,-
4.9.
Ook wordt [eiser] veroordeeld in de nakosten. Dit zijn kosten die standaard worden toegewezen aan de partij die in het gelijk is gesteld, als vergoeding voor advocaatkosten en eventuele betekeningskosten die ontstaan na het wijzen van dit vonnis. Onder de beslissing staat om welke bedragen het gaat.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 9.103,-,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.J. Hamming, bijgestaan door mr. K.E. Beerlage, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023. [3]

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke beslissingsbevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking).
2.Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (80/934/EEG).
3.type: