Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 februari 2023 met de daarin vermelde stukken,
- de akte na tussenvonnis van Intrum van 22 maart 2023, met daarin een vermindering van eis, met producties 11 tot en met 13,
- de antwoordakte van [eiseres] van 19 april 2023.
2.Het geschil in reconventie (de tegenvordering)
3.De verdere beoordeling
inleiding
rentegeheven is in de periode 2006 tot heden, (ii)
specificatievan de betalingen van [eiseres] in de periode 2006 tot 2016 en (iii) het
verschiltussen het gevorderde bedrag en de bedragen die in de overgelegde overzichten zijn opgenomen (zie 2.11 en 2.12 van het tussenvonnis). [eiseres] mocht hierop bij akte reageren. Dit onderwerp komt hieronder als eerste aan de orde (3.5 ev).
€ 25.208,36heeft afbetaald: (a) € 18.608,36 in de periode 2006 tot 2016 (het jaar dat de vorderingen bij Vesting Finance in beheer kwamen) en (b) € 6.600 nadien (de € 100 per maand regeling gedurende vier en een half jaar). Zie 4.20 van het tussenvonnis.
€ 35.357,82is afgelost op de leningen. Bedrag (a) van € 18.608,36 moet € 22.012,79 zijn en in maart 2007 blijken ook twee polissen van Reaal te zijn uitgekeerd van respectievelijk € 5.368,12 en € 1.376,91, samen (c) € 6.745,03. Het aangepaste bedrag (a), samen met (b) en (c) maakt € 35.357,82, zodat Intrum haar verminderde vordering berekent op
€ 24.667,18(€ 60.025 minus € 35.357,82).
€ 27.668heeft afgelost. Dit heeft zij als volgt berekend: € 3.248 (december 2006 tot maart 2008 = 14 termijnen van € 232), € 16.920 (maart 2008 tot maart 2013 = 60 termijnen van € 282) en € 7.500 (sinds maart 2016, 75 termijnen van € 100). Als daar de twee polissen van Reaal ad € 6.745,03 bijgeteld worden zou, uitgaand van een oorspronkelijke restschuld van € 60.025, een saldo overblijven van
€ 25.611.97(€ 60.025 minus € 27.668 en minus € 6.745,03). [eiseres] heeft haar berekening niet met onderliggende financiële stukken onderbouwd. Overigens heeft [eiseres] de twee polissen van Reaal niet meegerekend omdat daar geen bewijsstukken van zijn overgelegd, maar de rechtbank ziet daarin geen aanleiding deze polissen buiten beschouwing te laten.
voert verder als verweer aan dat het niet zo kan zijn dat zestien jaar na het ontstaan van de restschuld, terwijl de schuldeiser nooit helderheid heeft verschaft en de werkgever van [eiseres] jarenlang heeft afbetaald, nu een hoger bedrag verschuldigd is dan de restschuld ooit was.”Dit is gebaseerd op de stukken (antwoord in reconventie verwijst op dit punt naar de dagvaarding) en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling. Dit verweer kan beoordeeld worden in het kader van de zorgvuldigheid die van DSB/Intrum verwacht mag worden waarbij ook een mogelijke schending van de zorgplicht een rol kan spelen. Het is de rechter die ambtshalve de rechtsgronden aanvult [2] . Het gebruik van de woorden “zorgplicht” of “schending” door [eiseres] is daarvoor niet noodzakelijk (zoals Intrum lijkt te stellen).
€ 12.083,12, worden toegewezen.