ECLI:NL:RBAMS:2023:7135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
C/13/728781 / HA ZA 23-91
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van de gemeente Amsterdam tot aanleg van steiger en riolering voor woonbootbewoners

In deze zaak vorderen eisers, bewoners van een woonboot aan het Zeeburgereiland in Amsterdam, dat de gemeente Amsterdam hen verplicht om een nieuwe steiger en hoofdriolering aan te leggen. De eisers hebben een ligplaatsvergunning en zijn afhankelijk van de steiger voor toegang tot hun woonboot. De gemeente heeft erkend dat de huidige steiger in slechte staat verkeert en heeft toegezegd deze te vervangen, maar de eisers zijn van mening dat de gemeente niet voldoende voortvarend handelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente inderdaad gehouden is om de steiger te vervangen en hoofdriolering aan te leggen, maar dat de termijn voor uitvoering van deze werkzaamheden realistisch moet zijn, rekening houdend met het vergunningstraject en andere externe factoren. De rechtbank heeft bepaald dat de gemeente binnen vier maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning de werkzaamheden moet uitvoeren, met een dwangsom van € 500 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 50.000. De vorderingen van de eisers met betrekking tot baggeren en de verklaring voor recht zijn afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat de gemeente niet onrechtmatig handelt in deze context. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/728781 / HA ZA 23-91
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van

1.[eiser ] ,2. [eiseres] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. A.J.P. Liefting te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 januari 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 31 mei 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 september 2023 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] wonen in een woonboot aan de [adres] . Zij beschikken over een ligplaatsvergunning. De woonboot bevindt zich in de kom van het Zeeburgereiland (hierna: de Kom) en ligt aan een steiger waar nog vier andere woonboten aan liggen. De gemeente is eigenaar van deze steiger. Alleen via de steiger hebben [eisers] toegang tot hun woonboot.
2.2.
De Kom staat in een rechtstreekse verbinding met het Markermeer. Hierdoor kan de waterstand in de Kom sterk fluctueren. Bij uitzonderlijk hoog water kan de steiger onder water komen te staan. Als dat gebeurt, dan kunnen [eisers] hun woonboot niet bereiken. Bij laag water kan de woonboot van [eisers] droogvallen. Als gevolg daarvan kan de woonboot vast komen te liggen op de bodem.
2.3.
[eisers] lozen hun afvalwater rechtsreeks op het water van de Kom, omdat hun woonboot niet is aangesloten op de riolering.
2.4.
[eisers] willen dat de gemeente ervoor zorgt dat de steiger wordt vervangen, dat het water onder en rondom hun woonboot wordt gebaggerd en dat riolering wordt aangelegd onder de steiger. Sinds 2018 zijn partijen hierover met elkaar in gesprek.
2.5.
In augustus 2021 heeft de gemeente een onderzoek uitgevoerd naar de staat van de steiger. In het daarover opgemaakte inspectierapport van 16 november 2021 staat onder andere dat de steiger in slechte staat verkeert, dat de houten onderdelen vrijwel overal houtrot vertonen en dat geadviseerd wordt om spoedig groot onderhoud aan de constructie uit te voeren.
2.6.
Op 10 mei 2022 heeft de gemeente een bewonersavond gehouden met bewoners van de Kom. Bij het gespreksverslag van deze avond is een ambtelijk stuk van de gemeente gevoegd. In dat stuk staat dat de woonboten alleen op de riolering aangesloten kunnen worden als de steigers worden vervangen en er gebaggerd is, zodat de woonboten vrij komen te liggen en de steigers voldoende hoog.
2.7.
[eisers] hebben de gemeente met een brief van 21 juli 2022 gesommeerd om uiterlijk op 1 oktober 2022 noodzakelijke baggerwerkzaamheden onder en rondom hun woonboot uit te voeren. Ook hebben zij de gemeente gesommeerd om uiterlijk op die datum een nieuwe steiger te plaatsen en riolering aan te leggen.
2.8.
In januari 2023 hebben [eisers] de dagvaarding in deze procedure uitgebracht.
2.9.
Begin juli 2023 heeft de gemeente aan [eisers] laten weten dat zij heeft besloten om de steiger te vervangen en dat Waternet een hoofdrioolbuis zal installeren onder de nieuwe steiger. Voor het vervangen van de steiger is een vergunning nodig. Eind juli 2023 heeft de gemeente op een bewonersavond vijf mogelijke varianten van de steiger gepresenteerd.
2.10.
In juli en augustus 2023 heeft de gemeente tijdelijke verbetermaatregelen laten uitvoeren aan de steiger.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. de gemeente veroordeelt om uiterlijk binnen vier weken na betekening van dit vonnis over te gaan tot het laten uitbaggeren van de grond onder en rondom de woonark van [eisers] en direct na voltooiing van deze werkzaamheden, doch uiterlijk binnen twee maanden na betekening van dit vonnis, een deugdelijke steiger en riolering te hebben aangelegd, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 182.500,00,
II. voor recht verklaart dat de gemeente op basis van onrechtmatige overheidsdaad aansprakelijk is voor alle eventueel geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat,
III. de gemeente veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eisers] leggen kort gezegd aan hun vorderingen ten grondslag dat de gemeente een zorgplicht heeft om ervoor te zorgen dat wordt gebaggerd, dat riolering wordt aangelegd en dat de steiger wordt vervangen. [eisers] stellen dat de gemeente niet aan deze zorgplicht heeft voldaan en daarom onrechtmatig jegens hen handelt.
3.3.
De gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De steiger en de riolering
4.1.
Hoewel de gemeente vindt dat zij daar juridisch niet toe verplicht is, heeft de gemeente inmiddels (zie 2.9) toegezegd dat zij de steiger zal vervangen. Ook heeft zij toegezegd dat onder de steiger hoofdriolering zal worden aangelegd. Deze toezeggingen heeft de gemeente tijdens de mondelinge behandeling herhaald. Reeds op grond van deze toezeggingen is de gemeente gehouden om ervoor te zorgen dat de steiger wordt vervangen en dat onder de steiger hoofdriolering wordt aangelegd. Daarom kan in het midden blijven of met betrekking tot de steiger sprake is van een bruikleenovereenkomst, en zo ja, of de gemeente op grond daarvan verplicht is om de steiger te vernieuwen. Ook kan in het midden blijven of de gemeente verplicht is om onder de steiger hoofdriolering aan te (laten) leggen, en zo ja, op grond van welke wet- en regelgeving.
4.2.
Partijen zijn het niet eens over de minimale levensduur die de nieuwe steiger moet hebben. De gemeente heeft toegelicht dat deze levensduur minimaal tien jaar zal zijn. [eisers] vinden dit te kort en stellen dat de levensduur minimaal twintig jaar moet zijn. De rechtbank is van oordeel dat het in beginsel aan de gemeente is om te bepalen hoe zij de nieuwe steiger vormgeeft en voor welke levensduur zij kiest. De rechtbank vindt tien jaar een voldoende bestendige termijn. Daarmee is er geen grond om de gemeente te verplichten tot het aanleggen van een steiger met een levensduur van tenminste twintig jaar. De gemeente mag ook de verdere wijze van constructie zelf bepalen, zolang is gewaarborgd dat de steiger deugdelijk is en deze aan [eisers] (en de andere woonbootbewoners) op een veilige manier toegang geeft tot hun woonboot.
4.3.
Partijen verschillen verder van mening over de termijn waarbinnen de steiger en riolering aangelegd moeten (kunnen) zijn. [eisers] vorderen dat de steiger en riolering uiterlijk binnen twee maanden na betekening van dit vonnis zijn aangelegd. Subsidiair vinden zij dat de termijn moet ingaan op het moment dat de voor de steiger benodigde vergunning onherroepelijk is geworden. De gemeente voert aan dat deze termijnen niet realistisch zijn. Zij heeft toegelicht dat eerst een definitief ontwerp voor de steiger gemaakt moet worden, dat zij dit zoveel mogelijk in samenspraak met de bewoners wil doen en dat het inspraaktraject nog loopt. Nadat een definitief ontwerp is vastgesteld, kan een vergunning worden aangevraagd. Als wordt gestart met de werkzaamheden, dan is de gemeente daarbij ook afhankelijk van nutspartijen en duurt het naar verwachting maximaal vier maanden voordat de steiger klaar is, aldus de gemeente. Gelet op deze door [eisers] niet (voldoende) weersproken toelichting van de gemeente is het naar het oordeel van de rechtbank niet reëel om te bepalen dat de werkzaamheden binnen twee maanden na betekening van dit vonnis moeten zijn uitgevoerd, zoals [eisers] primair hebben gevorderd. De gemeente heeft namelijk niet volledig zelf in de hand hoe snel met de werkzaamheden kan worden begonnen. Zij is daarbij mede afhankelijk van externe factoren, zoals het verloop van het vergunningtraject en het moment van onherroepelijk worden van de vergunning. Ook heeft de gemeente niet volledig zelf in de hand hoe snel de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd, omdat zij daarbij onder andere afhankelijk is van de beschikbaarheid van nutspartijen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de nieuwe steiger en de hoofdriolering aangelegd moeten zijn binnen vier maanden nadat de vergunning voor de steiger onherroepelijk is geworden.
4.4.
De gemeente voert aan dat het niet nodig is dat zij wordt veroordeeld om een nieuwe steiger met hoofdriolering aan te (laten) leggen, omdat zij al heeft toegezegd dat zij dit zal doen. Ook vindt zij dat een dwangsom overbodig is, omdat zij zich als publieke rechtspersoon gebonden acht aan vonnissen en deze pleegt na te komen.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] , ondanks de toezeggingen van de gemeente, voldoende belang hebben bij de gevraagde veroordeling. Al sinds 2018 wordt gesproken over vervanging van de steiger en de besluitvorming daarover bij de gemeente is verre van voortvarend verlopen. Weliswaar heeft de gemeente inmiddels tijdelijke maatregelen getroffen, maar voor [eisers] is het belangrijk dat op afzienbare termijn ook structurele maatregelen worden getroffen om hun woning veilig te kunnen bereiken. Om deze reden hebben zij er belang bij dat de gemeente de toegezegde steiger daadwerkelijk realiseert binnen de aan het slot van 4.3 genoemde termijn. Daarom wordt een veroordeling uitgesproken en wordt aan deze veroordeling ook een dwangsom verbonden. De rechtbank sluit aan bij de gevorderde dwangsom van € 500,00 per dag en maximeert de totale dwangsom tot een bedrag van € 50.000,00.
Baggeren
4.6.
[eisers] willen dat de gemeente ook wordt veroordeeld om onder en rondom hun woonboot te baggeren, omdat dit volgens hen nodig is om de steiger en de riolering te kunnen aanbrengen. Als onderbouwing hebben zij verwezen naar het ambtelijk stuk dat bij het verslag van de bewonersavond van 10 mei 2022 is gevoegd (zie 2.6). De gemeente betwist dat het voor de aanleg van de steiger en riolering nodig is om te baggeren. Zij heeft toegelicht dat inmiddels is gebleken dat een sleuf kan worden getrokken en dat op die manier een vaartuig ter plaatse kan komen om de steiger te vervangen. [eisers] hebben hierna niet nader toegelicht waarom het volgens hen voor het plaatsen van een nieuwe steiger toch noodzakelijk is dat onder en rondom hun woonboot wordt gebaggerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat [eisers] hun standpunt onvoldoende hebben onderbouwd en wijst dit deel van de vordering af.
4.7.
[eisers] hebben ook naar voren gebracht dat aan de overkant van de Kom tot 2,5 meter diep is gebaggerd en dat niet valt in te zien waarom hun kant van de Kom niet is meegenomen in dat project. In reactie hierop heeft de gemeente toegelicht dat aan de overkant van de Kom is gebaggerd vanwege een dijkverzwaringsproject en dat daar, in tegenstelling tot in de situatie van [eisers] , waterstaatkundige belangen waren om te baggeren. De rechtbank stelt vast dat uit deze (onbetwiste) toelichting volgt dat de situatie van [eisers] wezenlijk verschilt met de situatie aan de overkant van de Kom. De frustratie van [eisers] over het onderscheid in behandeling met de overkant van de Kom is invoelbaar, maar vanwege de door de gemeente genoemde, wezenlijke verschillen kunnen [eisers] er geen aanspraak op maken dat aan hun kant van de Kom dezelfde voorzieningen worden getroffen.
Verklaring voor recht
4.8.
[eisers] stellen dat de gemeente een onrechtmatige daad pleegt doordat zij nalatig is met baggeren, vervanging van de steiger en de aanleg van de riolering. De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van [eisers] over deze onderwerpen niet tot toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht kunnen leiden. Hierna wordt per onderwerp toegelicht waarom de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
- Baggeren
4.9.
De rechtbank begrijpt dat het verwijt van [eisers] over het baggeren in het kader van de gevorderde verklaring voor recht – anders dan bij de vordering onder I – ziet op baggeren in het algemeen en niet slechts op het baggeren in relatie tot het aanleggen van de nieuwe steiger. [eisers] hebben toegelicht dat zij in het meest ondiepe deel van de Kom wonen, dat hun woonboot vaak op de bodem vast komt te liggen, dat dit gevaarlijk kan zijn als het waterpeil stijgt en dat forse schade aan hun woonboot dreigt te ontstaan als de situatie niet verandert. De gemeente heeft volgens [eisers] toegegeven dat er gebaggerd moet worden, maar zij heeft geen enkele actie ondernomen. Omdat de gemeente geen opdracht tot uitbaggeren geeft en er ook niet voor zorgt dat Rijkswaterstaat dit doet, handelt zij in strijd met haar zorgplicht en daarom onrechtmatig, aldus [eisers]
4.10.
De gemeente betwist dat zij een verplichting heeft om ervoor te zorgen dat wordt gebaggerd. Zij voert aan dat Rijkswaterstaat juridisch gezien beheerder is van het oppervlaktewaterlichaam waar de Kom onder valt. Een verplichting tot baggeren zou daarom hooguit op het Rijk kunnen rusten, maar voor het Rijk bestaan er geen redenen van waterkwaliteit, waterkwantiteit of waterstaatkundig beheer om onder of rondom de woonboot van [eisers] te baggeren, aldus de gemeente.
4.11.
De rechtbank stelt vast dat [eisers] niet hebben betwist dat Rijkswaterstaat beheerder is van het water van de Kom waarin de woonboot van [eisers] is gelegen en dat er voor Rijkswaterstaat geen redenen zijn om te baggeren. [eisers] hebben niet toegelicht waarom de gemeente onder deze omstandigheden verplicht zou zijn om ervoor te zorgen dat onder en rondom hun woonboot wordt gebaggerd. De rechtbank ziet zelf ook geen aanknopingspunten voor een dergelijke verplichting. Er is dus geen sprake van een onrechtmatige daad die meebrengt dat de gemeente aansprakelijk is voor (mogelijke) schade van [eisers] als gevolg van het achterwege blijven van baggeren.
- Steiger
4.12.
Wat betreft de steiger hebben [eisers] naar voren gebracht dat bij het onderzoek in 2021 al is gebleken dat de steiger moet worden vervangen, dat pas recent tijdelijke verbetermaatregelen zijn getroffen en dat de gemeente nog steeds geen concreet plan met een concreet tijdspad heeft voor de nieuwe steiger. Zij vinden dat de gemeente daarom onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig handelt. De rechtbank begrijpt hieruit dat [eisers] vinden dat de gemeente te weinig doet en heeft gedaan om voor een veilige steiger te zorgen. In het midden kan blijven of de gemeente verplicht is de steiger te vervangen. Ook als een dergelijke verplichting zou bestaan, dan hebben [eisers] geen concrete omstandigheden aangedragen op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de gemeente zodanig nalatig is geweest dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Uit het onderzoek van 2021 is weliswaar gebleken dat de steiger toen al in slechte staat verkeerde, maar het is niet gebleken dat de situatie zodanig slecht was dat de gemeente vanaf dat moment meer of andere (tijdelijke) maatregelen had moeten treffen dan zij heeft gedaan. Zo heeft de gemeente na het onderzoek in 2021 planken op de steiger vastgetimmerd, heeft zij na een storm in 2022 tijdelijke maatregelen genomen en in de zomer van 2023 verdere tijdelijke maatregelen. Bovendien is voor toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure nodig dat het bestaan of de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Aan dit criterium is niet voldaan, omdat [eisers] niets gesteld hebben over (de mogelijkheid van) schade in relatie tot de vertraging bij het vervangen van de steiger.
- Riolering
4.13.
Het is niet gesteld of gebleken dat [eisers] schade (zullen) lijden doordat zij nog niet op het riool zijn aangesloten. De mogelijkheid van schade is daarom onvoldoende aannemelijk geworden. Alleen al om deze reden kan de verklaring voor recht wat betreft de riolering niet worden toegewezen. Daarom kan in het midden blijven of de gemeente in dit opzicht onrechtmatig heeft gehandeld.
Proceskosten
4.14.
Partijen worden over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Daarom compenseert de rechtbank de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de gemeente om binnen vier maanden nadat de vergunning voor de nieuwe steiger onherroepelijk is geworden een nieuwe steiger met hoofdriolering te hebben aangelegd,
5.2.
veroordeelt de gemeente om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling onder 5.1 voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. C.C.H. Hersbach, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023.