ECLI:NL:RBAMS:2023:7215

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
C/13/740230 / KG ZA 23-884
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders na beëindiging geregistreerd partnerschap en ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een moeder en een vader over de omgang met hun 12-jarige kind, [minderjarige]. De ouders hebben een geregistreerd partnerschap gehad dat in 2015 is ontbonden. Sinds juni 2023 verblijft [minderjarige] volledig bij de vader, terwijl de moeder zich zorgen maakt over het gebrek aan contact met haar kind. De moeder vordert nakoming van de zorgverdelingsregeling die in augustus 2022 was overeengekomen, waarbij [minderjarige] om de week bij de moeder en de vader verblijft. De vader voert verweer en stelt dat [minderjarige] zelf aangeeft niet naar de moeder te willen gaan, en dat de huidige regeling in het belang van het kind is.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er weer omgang tussen de moeder en [minderjarige] moet komen, maar dat de vordering op dit moment nog niet toewijsbaar is. Dit is omdat eerst hulpverlening en gesprekken gestart moeten worden conform de Bepaling Jeugdhulp van 3 oktober 2023. De rechter benadrukt dat het belangrijk is dat [minderjarige] met iemand kan praten die hij vertrouwt en dat er ook gesprekken tussen de ouders moeten plaatsvinden. De voorzieningenrechter wijst erop dat de stem van [minderjarige] meetelt, maar dat hij niet degene is die bepaalt wanneer hij bij welke ouder is. De ouders moeten samen werken aan een oplossing en de GI (gecertificeerde instelling) heeft de regie over de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

De voorzieningenrechter besluit de gevraagde voorzieningen te weigeren en compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 15 november 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/740230 / KG ZA 23-884 VVV/MAH
Vonnis in kort geding van 15 november 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres bij dagvaarding van 12 oktober 2023,
advocaat mr. M. van Harskamp te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.E. Kreber te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna de moeder en de vader worden genoemd en gezamenlijk ook: de ouders.

1.De procedure

1.1.
Op 24 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter in aanwezigheid van de griffier, voorafgaand aan na te noemen zitting, in het gebouw van de rechtbank met [minderjarige] , het minderjarige kind van partijen, gesproken.
1.2.
Bij de zitting van 24 oktober 2023 waren partijen met hun advocaten aanwezig.
Tevens was [naam 1] (medewerker Frontteam SAVE Jeugdbescherming) aanwezig namens de gecertificeerde instelling (GI) Samen Veilig Midden-Nederland (SVMN). SAVE is een onderdeel van SVMN.
1.3.
Op de zitting heeft de voorzieningenrechter kort verteld over zijn gesprek met [minderjarige] . De moeder heeft de dagvaarding toegelicht. De vader heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. [naam 1] heeft namens de GI het woord gevoerd.
1.4.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een geregistreerd partnerschap gehad, de samenleving is geëindigd in 2014, het partnerschap is ontbonden op 7 april 2015. Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [minderjarige] 2010. Partijen hebben het gezamenlijk gezag. [minderjarige] heeft formeel zijn hoofdverblijfplaats bij moeder.
2.2.
Partijen zijn op 10 december 2014 een ouderschapsplan overeengekomen. De daarin opgenomen zorgregeling is in de praktijk een aantal keer veranderd. Sinds eind augustus/begin september 2022 verblijft [minderjarige] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader (week-op-week-af).
2.3.
Sinds juni 2023 is [minderjarige] bij zijn vader en verblijft hij – met uitzondering van een overnachting op 12 juli 2023 - niet meer bij zijn moeder.
2.4.
Bij beschikking van de Rechtbank Midden­Nederland van 30 juni 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van SVMN. De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 27 juni 2023 tot 30 december 2023. Op de dag van de mondelinge behandeling, 27 juni 2023, is [minderjarige] in bijzijn van zijn gezinsvoogd [naam 2] apart gehoord door de kinderrechter.
In de beschikking van 27 juni 2023 is overwogen, voor zover relevant:
“(…) [minderjarige] wordt nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd, omdat hij nog steeds de dupe is van de strijd tussen de ouders. De ouders zitten niet op een lijn met betrekking tot de opvoeding van [minderjarige] en hun onderlinge communicatie verloopt nog erg stroef. De ouders hebben een negatieve opvatting over elkaar en ervaren onderlinge frustraties en verdriet. Daarbij lijken zij niet meer in staat te zijn om te kijken naar hun eigen aandeel in de ontstane problematiek.
De kinderrechter ziet dat [minderjarige] lijdt onder de huidige situatie en dat hij behoefte heeft aan duidelijkheid. Weliswaar loopt de reguliere zorgregeling die de ouders zijn overeengekomen en waarbij [minderjarige] om de week bij een van de ouders verblijft redelijk goed, maar het lukt de ouders niet om het eens te worden over de vakantieregeling. Hierdoor bestaat er nog veel onduidelijkheid en strijd. Daarnaast lijken de ouders soms te soepel om te gaan met de zorgregeling. Bijvoorbeeld als [minderjarige] boos is op de moeder laten de beide ouders het toe dat hij naar de vader toe gaat. Volgens de moeder hebben zij en [minderjarige] daardoor elkaar al een aantal weken achtereen niet gezien. De kinderrechter benadrukt dat [minderjarige] niet degene is die bepaalt wanneer hij bij welke ouder is, maar dat de ouders [minderjarige] steeds duidelijkheid moeten geven en zich aan de afgesproken zorgregeling moeten houden.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht volgt dat een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur zes maanden nodig is om het traject parallel ouderschap te starten. De ouders zullen tijdens dit traject moeten leren hoe zij hun onderlinge communicatie kunnen verbeteren en hoe zij meer vanuit het belang van [minderjarige] kunnen handelen. Daarnaast zullen zij moeten leren niet bezig te zijn met de opvoedvaardigheden van de andere ouder. Voordat het traject parallel ouderschap kan starten, is het nodig dat er een ouderschapsplan komt, dat als fundering kan dienen. Aangezien het de ouders niet is gelukt om overeenstemming te bereiken, is ter zitting afgesproken dat de gezinsvoogd een voorstel voor het ouderschapsplan op schrift zal stellen. Als (de advocaten van) de ouders niet akkoord gaan met het voorstel van de GI, dan is het aan de GI om een verzoek op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek bij de rechtbank in te dienen.”
2.5.
Bij e-mail van 6 juli 2023 heeft [naam 2] aan de ouders geschreven:
“Vanmiddag heb ik [minderjarige] individueel gesproken op school, nav onduidelijkheden over gemaakte afspraken betreffende activiteit Sail en bezoekmoment/compensatie naar moeder. Hieronder geef ik mijn gespreksverslag weer, zoals deze zijn weergegeven in het dossier:
[minderjarige] gesproken op school. Hij komt zonder schroom met mij mee, naar een ruimte waar wij elkaar kunnen spreken. Ik neem de verwarring betreffende de afspraken met hem door. Blijkbaar sprake van misinterpretatie wederzijds. Om dit te voorkomen, afgesproken, dat ik de afspraken die ik met hem maak, direct op papier zet en laat bevestigen. Hier is [minderjarige] mee akkoord. Dan geeft [minderjarige] direct aan, komend weekend niet naar zijn moeder te willen en gaan. Ook de maandag bij de reguliere omgang gaat hij niet. En als hij wel moet, zal hij weglopen. Als ik vraag wat er nu precies speelt bij [minderjarige] , zegt hij; "Ik ben niet voor niets al een paar weken bij mijn vader"..."lk ben teleurgesteld in mijn moeder en het gedoe van haar zat"..."Hoe ze mij benadert en ze doet altijd moeilijk met spullen enzo"... "Ik ben zo boos, dat ik haar nu niet wil zien"! "Ik weet niet wanneer ik dat wel weer wil". Ondergetekende geeft aan, dat hij schrikt van zijn grote boosheid naar moeder. Ook geef ik aan, dat ik begrijp wat hij aangeeft. Daar waar eerder ik de mening van vader dacht te horen, was [minderjarige] helder en bijzonder adequaat in het benoemen hetgeen er voor hem al enige tijd speelt. [minderjarige] komt oprecht over in de teleurstelling die hij in relatie tot zijn moeder ervaart. Het zit hem dermate dwars, dat hij nu zijn moeder niet wil zien.
We spreken af:
  • dat hij even met rust gelaten wordt,
  • dat ik moeder en vader middels een email informeer,
  • dat volgende week ouders, Save en [minderjarige] , zich moeten gaan beraden op het feit "Hoe om te gaan met deze huidige situatie?"
(…)”
2.6.
Op 11 juli 2023 heeft de vader per e-mail aan de moeder bericht dat [minderjarige] de volgende dag zelf naar haar komt en als het goed gaat ook blijft slapen Dit is gebeurd. Op 12 juli 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [minderjarige] , moeder en [naam 2] . Daarin heeft [minderjarige] desgevraagd gezegd met zijn moeder op vakantie naar Portugal te willen. [minderjarige] is - tot grote spijt van moeder - uiteindelijk niet met haar op vakantie geweest.
2.7.
Op 2 augustus 2023 heeft de moeder een gesprek gehad met de tweede contactpersoon van SVMN, mevrouw [naam 3] . Daarin is afgesproken dat na de vakantie van moeder een gesprek zou plaatsvinden op het kantoor van SVMN met moeder, [minderjarige] , [naam 4] (de jeugdhulpverlener die parallel ouderschap zou gaan uitvoeren) en [naam 2] . Het gesprek is er niet gekomen.
2.8.
Bij brief van 3 oktober 2023 heeft [naam 2] namens de GI (kopie van) een Bepaling Jeugdhulp op grond van artikel 3.5 Jeugdwet aan de ouders gestuurd. Daarin bepaalt de GI dat Ambulante Jeugdhulpverlening (AJH) is aangewezen voor 5 uur per week tot en met 29 december 2023.
Onder “Doel van de aangewezen jeugdhulp” staat:
“Intensief begeleiden van [minderjarige] . Te beginnen met begeleide herstelgesprekken tussen moeder en [minderjarige] in de vorm van opvoedondersteuning. Daarbij het helpen vormgeven van de "verdeling zorg- en opvoedtaken" aan de hand van parallelouderschap begeleid door AJH.”
2.9.
Kort daarna zijn beide ouders gebeld door [naam 4] van AJH. De hulpverlening is niet gestart omdat vader daarvoor geen toestemming gaf.
2.10.
Op 10 oktober 2023 heeft de GI het volgende aan de ouders geschreven. [naam 2] is niet meer werkzaam bij de GI, [naam 3] is ziek en er is helaas geen (andere) vaste medewerker beschikbaar. De GI biedt daarvoor excuses aan en zegt toe dat een medewerker van het Frontteam contact met de ouders zal opnemen. Bij de brief is een door [naam 2] opgestelde concept-rapportage gevoegd.
2.11.
[minderjarige] zit in de eerste klas VMBO-basis op het [naam college] in [woonplaats 2] .

3.Het geschil

3.1.
De moeder vordert, samengevat:
nakoming van de zorgverdelingsregeling van augustus 2022 waarbij [minderjarige] de ene week bij zijn moeder verblijft en de andere week bij zijn vader met als wisselmoment maandagmorgen, voor zover de voorzieningenrechter dit in het belang van [minderjarige] acht volgens een opbouwregeling, althans nakoming van de zorgverdelingsregeling op een wijze die de voorzieningenrechter - bij wijze van voorlopige regeling - in het belang van [minderjarige] passend acht.
Dit alles op straffe van dwangsommen en met compensatie van de proceskosten.
3.2.
Zij voert daartoe het volgende aan. [minderjarige] is, behoudens enkele momenten, sinds juni 2023 niet meer bij zijn moeder geweest. Zij maakt zich daarover veel zorgen, temeer nu voor haar niet duidelijk is waarom [minderjarige] ineens helemaal geen contact meer wil. Het contact met [minderjarige] op de momentjes dat hij bij haar was heeft zij als positief/als vanouds ervaren.
De moeder heeft de vader en de jeugdbeschermers bij herhaling verzocht om ervoor te zorgen dat [minderjarige] weer bij haar langskomt. Als [minderjarige] inderdaad geen hele week naar haar toe wil, dan ten minste een moment in de week (in de hoop dat vanuit daar weer kan worden toegewerkt naar herstel van het contact). De jeugdbeschermers zouden hulpverlening inzetten, parallel ouderschap, mede gericht op herstel van het contact tussen moeder en [minderjarige] . Tussen 2 augustus en eind september 2023 heeft de moeder (evenals haar advocaat) geen contact kunnen krijgen met de betrokken jeugdbeschermers, ondanks diverse pogingen. Op 26 september 2023 kreeg de advocaat van een medewerker van SVMN te horen dat [naam 3] was uitgevallen in verband met ziekte en dat de heer [naam 2] in zijn laatste werkweek zat. Op 4 oktober 2023 ontving de moeder de Bepaling Jeugdhulp van 3 oktober 2023
.
Op 27 september 2023 heeft de moeder - via een e-mail van haar advocaat aan de advocaat van vader - de vader verzocht om ervoor te zorgen dat [minderjarige] in ieder geval één keer per week bij haar komt op een dag naar zijn voorkeur. Bijvoorbeeld uit school en dan blijven eten, of op een weekenddag. De advocaat van vader heeft geantwoord dat vader [minderjarige] motiveert tot contact met zijn moeder, maar dat [minderjarige] niet wil. Na het aanvragen van deze procedure is nogmaals getracht om tot afspraken te komen met vader. Dit is niet gelukt. Op 9 oktober 2023 werd de moeder benaderd door [naam 4] , die vertelde dat hij helaas niets kon doen omdat de vader geen toestemming had gegeven.
3.3.
De vader voert verweer, dat op het volgende neerkomt. De 50/50-zorgregeling van 2022 is – voorlopig - vervallen. Sinds juni 2023 is de afspraak dat [minderjarige] volledig bij vader is en zélf aangeeft wanneer hij naar moeder wil. Moeder heeft hiermee ingestemd. Net als in 2019-2022 is de zorgregeling in 2023 aangepast op uitdrukkelijk verzoek van [minderjarige] . [minderjarige] heeft zelfstandig en oprecht aangegeven dat hij niet naar moeder wil en ook helder en adequaat uitgelegd waarom. Met de hulpverlening zal worden gekeken naar het contactherstel met moeder en daarna mogelijk weer naar een nieuw zorgverdelingsplan.
[minderjarige] wil niet naar de moeder omdat ze hem niet begrijpt. Vroeger moest hij bijvoorbeeld alsmaar mee naar (familie in) Portugal tegen zijn zin. De moeder is te toegeeflijk en stelt geen grenzen. [minderjarige] doet het nu op het middelbare regulier onderwijs verrassend goed, maar moet wel alle zeilen bijzetten. Hij heeft rust nodig.
[minderjarige] is 12 jaar en heeft ernstige bezwaren tegen de omgang met moeder (zie BW art. 1:377a lid 3c). Gedwongen contact zal waarschijnlijk voor een nog grotere verwijdering zorgen.
Er is ook geen spoedeisend belang. Er is geen reden waarom niet de normale weg voor wijzigen van de omgang gevolgd kan worden, met alle waarborgen vandien. Er ligt een advies van de laatste jeugdwerker om het contact even te laten voor wat het is.
De vader weigert geen hulp, maar is voorzichtig door chaos bij SAVE. Hij wil nu eerst rust voor [minderjarige] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
[minderjarige] verblijft al meer dan vier maanden niet meer bij zijn moeder. Er is alleen beperkt contact per Whatsapp. Daarmee is er voldoende spoedeisend belang bij de vordering.
Maatstaf
4.2.
Ouders en kinderen hebben recht op omgang met elkaar, tenzij zwaarwegende belangen van het kind zich daartegen verzetten (artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek).
Omgang nu hervatten?
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er weer omgang tussen moeder en [minderjarige] moet komen. De vordering is echter nu nog niet toewijsbaar omdat eerst de hulpverlening en gesprekken gestart moeten worden conform de Bepaling Jeugdhulp van 3 oktober 2023. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.4.
Allereerst is dit in lijn met het standpunt van de GI. En die heeft de regie over de uitvoering van de ondertoezichtstelling. [naam 1] heeft ter zitting namens de GI het volgende verklaard. Het is erg ongelukkig hoe het aan de kant van de GI is gelopen, met name het personeelsverloop en dat pas op 3 oktober 2023 de hulp is bepaald terwijl dit al in de zomer had gemoeten. Daarom zal [naam 1] zelf het voortouw nemen (totdat er een vaste behandelaar beschikbaar is, waarbij zij dan zal zorgen voor een soepele overdracht). De GI voert de regie, de hulpverlener ( [naam 4] ) heeft direct contact met [minderjarige] . [naam 4] heeft aan de GI teruggerapporteerd dat de moeder wel, maar de vader en [minderjarige] niet willen meewerken aan de hulpverlening. Het is echter in het belang van [minderjarige] dat zo spoedig mogelijk wordt gestart met de hulpverlening. [minderjarige] wil rust aan zijn hoofd en dat is begrijpelijk na alles wat hij in zijn jonge leven al heeft meegemaakt. Enerzijds moet er naar hem worden geluisterd, anderzijds kan hij nog niet alles zelf bepalen. We weten wat [minderjarige] (waarschijnlijk) niet wil. Maar wat wil [minderjarige] wèl? Dat weten we nu niet. Belangrijk is dat hij met iemand kan praten die hij vertrouwt.
Het is niet zo dat voorlopig alleen een traject met moeder moet worden gestart. Er moeten ook direct gesprekken tussen de ouders komen, zoals ook op 3 oktober 2023 is bepaald.
Een opbouwregeling voor de omgang met de moeder ligt voor de hand. Nu in één keer direct terug naar de 50/50-regeling is niet in het belang van [minderjarige] , daarvoor is hij nu te lang niet bij de moeder geweest. In hoeverre hij door de vader gestimuleerd is om naar de moeder te gaan weet de GI niet.
4.5.
Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat er al ruim vier maanden geen omgang is tussen [minderjarige] en zijn moeder, terwijl niet aannemelijk is geworden dat zwaarwegende belangen van [minderjarige] zich tegen die omgang verzetten. Uit de stukken en de verklaringen ter zitting blijkt dat de ouders verschillende opvoedstijlen hebben – vader is strikter, moeder is toegeeflijker - , maar er zijn geen aanwijzingen dat [minderjarige] bij moeder niet veilig zou zijn.
4.6.
De vader heeft zich nog beroepen op de uitzonderingsgrond van artikel 1:377a lid 3 onder c BW. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd geraakt dat er bij [minderjarige] sprake is van zodanig ernstige bezwaren tegen de omgang met moeder, dat die omgang ontzegd zou moeten worden. [minderjarige] heeft weliswaar in het gesprek met de voorzieningenrechter gezegd dat hij voorlopig niet naar moeder wil en zelf wil aangeven wanneer dan wel, maar wat daar achter zat is niet duidelijk geworden. De indruk was echter dat hij niet het achterste van zijn tong liet zien. Hij zei het vertrouwen in zijn moeder te zijn verloren, maar niet duidelijk is geworden waarom. Het was tijdens het gesprek moeilijk in te schatten of [minderjarige] zijn eigen gedachten weergaf. Duidelijk was wel dat hij genoeg had van de strijd tussen zijn ouders en van de vele wisselende hulpverleners en dat hij het erg jammer vindt dat [naam 2] ([naam 2]) weg is. Bepaald niet uit te sluiten valt dat [minderjarige] gewoon rust aan zijn hoofd wil en niet (meer) ziet hoe hij dat kan bereiken als hij nog met beide ouders omgang heeft en heen en weer trekt. Hij zit al sinds zijn vierde jaar tussen ruziënde ouders. Ook heeft hij al zijn energie nodig om het goed te doen op de nieuwe school.
4.7.
De voorzieningenrechter onderschrijft dat de stem van [minderjarige] , die bijna 13 jaar is, meetelt, maar dat hij – zoals de kinderrechter het op 27 juni 2023 verwoordde - niet degene is die bepaalt wanneer hij bij welke ouder is. [minderjarige] kan nog niet de gevolgen overzien van het langdurig geen contact hebben met een van de ouders.
4.8.
Er moet dus weer omgang met de moeder komen en dat moet waarschijnlijk geleidelijk worden opgebouwd, maar eerst moeten de hulpverleningstrajecten worden opgestart. Positief is dat er voor dat laatste inmiddels toestemming van beide ouders ligt.
4.9.
De vader had er aanvankelijk moeite mee dat hij begin oktober 2023 gebeld werd door de zoveelste hulpverlener ( [naam 4] ), die bovendien het dossier nog niet kende. Dat de vader daar niet blij mee was, is gelet op de voorgeschiedenis wel begrijpelijk. Hoe dan ook, ter zitting heeft de vader alsnog toestemming gegeven en toegezegd te zullen meewerken met de trajecten conform de Bepaling Jeugdhulp van 3 oktober 2023. Moeder had al toestemming gegeven. Al met al vertrouwt de voorzieningenrechter erop dat er nu tempo gemaakt kan worden en dat de GI strakke regie op het proces zal voeren. Wellicht kan de GI (en/of [naam 4] ) ook bevorderen dat er wel enig (toenemend) contact is tussen moeder en [minderjarige] zolang er nog geen nieuwe omgangsregeling ligt, want hoe langer contact ontbreekt hoe lastiger het is om dit weer te herstellen.
4.10.
Mocht het niet voldoende vlotten met het traject voor de ouders en/of met het vaststellen van een nieuwe zorgregeling, dan ligt het voor de hand dat de GI in december 2023 verlenging van de ondertoezichtstelling zal verzoeken en/of de aanwijzing van de kinderrechter volgt om op grond van artikel 1:265g BW een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling bij de rechtbank in te dienen.
Slot
4.11.
De slotsom is dat de vorderingen (nu) niet kunnen worden toegewezen. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Voor de door de vader gevraagde veroordeling van de moeder in de proceskosten is geen aanleiding. Alleen al vanwege de aanvankelijk door de vader geweigerde toestemming kan niet gezegd worden dat dit kort geding nodeloos is gestart.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MAH