In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een moeder en een vader over de omgang met hun 12-jarige kind, [minderjarige]. De ouders hebben een geregistreerd partnerschap gehad dat in 2015 is ontbonden. Sinds juni 2023 verblijft [minderjarige] volledig bij de vader, terwijl de moeder zich zorgen maakt over het gebrek aan contact met haar kind. De moeder vordert nakoming van de zorgverdelingsregeling die in augustus 2022 was overeengekomen, waarbij [minderjarige] om de week bij de moeder en de vader verblijft. De vader voert verweer en stelt dat [minderjarige] zelf aangeeft niet naar de moeder te willen gaan, en dat de huidige regeling in het belang van het kind is.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er weer omgang tussen de moeder en [minderjarige] moet komen, maar dat de vordering op dit moment nog niet toewijsbaar is. Dit is omdat eerst hulpverlening en gesprekken gestart moeten worden conform de Bepaling Jeugdhulp van 3 oktober 2023. De rechter benadrukt dat het belangrijk is dat [minderjarige] met iemand kan praten die hij vertrouwt en dat er ook gesprekken tussen de ouders moeten plaatsvinden. De voorzieningenrechter wijst erop dat de stem van [minderjarige] meetelt, maar dat hij niet degene is die bepaalt wanneer hij bij welke ouder is. De ouders moeten samen werken aan een oplossing en de GI (gecertificeerde instelling) heeft de regie over de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
De voorzieningenrechter besluit de gevraagde voorzieningen te weigeren en compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 15 november 2023.