ECLI:NL:RBAMS:2023:7357

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
13.073391.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van identiteitskaart, schuldheling van telefoon en belediging van slachtoffer om seksuele geaardheid door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008. De verdachte is beschuldigd van verschillende feiten, waaronder verduistering van een identiteitskaart, schuldheling van een telefoon en belediging van een slachtoffer vanwege diens seksuele geaardheid. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13.073391.22 en 13.104226.23 zijn ingediend, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 7 november 2023 heeft de rechtbank het bewijs en de verklaringen van de betrokken partijen, waaronder de officier van justitie en de raadsman van de verdachte, overwogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een identiteitskaart en schuldheling van een telefoon, maar heeft haar vrijgesproken van de diefstal met geweld en mishandeling. De beledigingen die de verdachte aan het slachtoffer heeft gericht, zijn wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar status als first offender en de positieve ontwikkeling die zij heeft doorgemaakt na de feiten. De rechtbank heeft een werkstraf van 20 uren opgelegd, zonder voorwaardelijk strafdeel, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.073391.22 (zaak A) en 13.104226.23 (zaak B)
Datum uitspraak: 21 november 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2008,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 7 november 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H. Buijsman en van wat verdachte en haar raadsman mr. B.W.J. Krämer naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [medewerksters Raad voor de Kinderbescherming] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. A. van Kernbeek, de raadsman van de benadeelde partij [aangever 1] en door [medewerkster Slachtofferhulp Nederland] (van Slachtofferhulp Nederland) namens de benadeelde partij [aangever 2] naar voren hebben gebracht.

2.2. Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort weergegeven - ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
1. diefstal met geweld op 21 maart 2022 te Amstelveen van AirPods en een telefoon (van het merk Apple IPhone XS Max) toebehorende aan [aangever 1] , subsidiair ten laste gelegd als mishandeling;
2. diefstal op 24 mei 2021 te Amstelveen van twee telefoons toebehorende aan [aangever 3] en [aangever 4] ;
3. diefstal op 24 mei 2021 te Amstelveen van een identiteitskaart toebehorende aan [aangever 4] , subsidiair ten laste gelegd als heling van die identiteitskaart in de periode van 24 mei 2021 tot en met 21 maart 2022 te Amstelveen, en meer subsidiair ten laste gelegd als verduistering in dezelfde periode;
4. heling van een telefoon van het merk Huawei in de periode van 9 maart 2022 tot en met 21 maart 2022 te Amstelveen;
Zaak B
op 31 augustus 2022 te Amstelveen opzettelijk (mondeling) beledigen van [aangever 2] door hem met ‘steek dat ding van je man maar lekker in je hol, vieze homo’ en ‘kankerhomo’ uit te schelden;
op 14 september 2022 te Amstelveen opzettelijk (mondeling) beledigen van [aangever 2] door hem met ‘kankerhomo’ uit te schelden.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraken en bewijsmotiveringen

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal met geweld. Wel kan volgens de officier van justitie bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de mishandeling van aangever [aangever 1] , zoals onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd. Uit de verklaring van medeverdachten blijkt dat verdachte het plan heeft gemaakt om de confrontatie met [aangever 1] op te zoeken. [aangever 1] is door medeverdachte benaderd op social media en meegelokt naar een afgelegen plek. Op een gegeven moment kwam verdachte tevoorschijn en zij riep toen naar [aangever 1] : ‘Kijk die snitch daar, je wilde snitchen toch’. Kort daarna is [aangever 1] mishandeld door de medeverdachten. De ter zitting afgelegde verklaring van verdachte – dat zij juist heeft geprobeerd om het gevecht te laten stoppen door tussen de jongens in te staan en ze uit elkaar te halen – vindt geen steun in de aangifte en/of de verklaringen van de medeverdachten. De medeverdachten hebben juist verdachte aangewezen als de bedenker van dit incident en verdachte was ook aanwezig en is de confrontatie begonnen en ze heeft geen hulp geboden. Op grond van het dossier kan worden geconcludeerd dat verdachte zelf geen uitvoeringshandeling heeft verricht, maar volgens de officier van justitie is er desondanks voldoende wettig en overtuigend bewijs om verdachte als ‘medepleger’ te veroordelen voor het subsidiair ten laste gelegde, nu zij bewust en nauw heeft samengewerkt met de medeverdachten.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 21 maart 2022 heeft [aangever 1] aangifte gedaan van diefstal met geweld van zijn telefoon (van het merk Apple IPhone XS Max) en zijn AirPods. Hij is die dag op Snapchat benaderd door een jongen genaamd “ [naam] ”. Tijdens dat gesprek hebben zij een afspraak gemaakt om elkaar te zien aan de achterzijde van de basisschool ‘ [basisschool] ’, gelegen aan [adres 2] . Op de afgesproken tijd zag hij “ [naam] ” en zijn broer staan. [aangever 1] moest van de jongens meelopen naar de achterkant van de school, waar bosschages zijn. Ineens kwam er een meisje, verdachte, tevoorschijn. Hij hoorde dat verdachte riep: ‘Kijk die snitch daar, je wilde snitchen toch’. De jongens kwamen toen op hem af en ook zij begonnen ‘snitch’ te roepen. [aangever 1] heeft verklaard dat hij door deze jongens is geslagen. Tijdens de mishandeling voelde [aangever 1] dat zijn spullen werden afgepakt uit zijn jaszak. Hij zag dat “ [naam] ” en zijn broer de spullen in hun zakken stopten. Op een gegeven moment kon verdachte wegrennen en hij hoorde toen dat verdachte zei: ‘Als je snitcht of naar de politie gaat, dan ga je dood!’.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 25 maart 2022 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij door anderen “ [naam] ” wordt genoemd. Hij heeft bekend dat hij [aangever 1] heeft geslagen. Hij heeft verder verklaard dat verdachte het plan heeft gemaakt om met [aangever 1] af te spreken. Verdachte en [aangever 1] hadden ruzie met elkaar en het was de bedoeling van verdachte om het goed te praten. Volgens [medeverdachte 1] is het toen uit de hand gelopen. Hij heeft ontkend de spullen van [aangever 1] te hebben gestolen.
[medeverdachte 2] , de broer van “ [naam] ” en tevens medeverdachte in deze zaak, heeft tijdens verhoor bij de rechter-commissaris het ten laste gelegde ook deels bekend. Volgens [medeverdachte 2] kwam verdachte met het idee om met [aangever 1] af te spreken. Op de afgesproken plek begon verdachte met [aangever 1] te vechten. [medeverdachte 2] heeft toen meegedaan, in de zin dat hij [aangever 1] ook heeft geslagen. Hij heeft - net als zijn broer [medeverdachte 1] - de beroving van [aangever 1] ontkend.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal met geweld. Naast de verklaring van aangever dat zijn goederen zijn weggenomen is onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig om tot een bewezenverklaring van dit ten laste gelegde feit te komen.
De rechtbank is tevens van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, nu de verklaringen van de medeverdachten en [aangever 1] over het aandeel van verdachte tijdens de mishandeling uiteen lopen. Zo blijkt uit de aangifte van [aangever 1] niet dat verdachte hem heeft geslagen, terwijl medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte als eerste is begonnen met slaan. Volgens medeverdachte [medeverdachte 1] wilde verdachte juist de ruzie met [aangever 1] goed praten, maar is op een gegeven moment de situatie uit de hand gelopen. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen wat de rol van verdachte is geweest. Niet kan worden vastgesteld dat zij het plan heeft gemaakt om [aangever 1] te laten mishandelen door de medeverdachten, dan wel dat verdachte [aangever 1] zelf heeft geslagen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstallen wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 (primair, subsidiair en meer subsidiair) ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 3 primair ten laste gelegde diefstal van een identiteitskaart en van de onder 3 subsidiair ten laste gelegde heling. Wel kan volgens de officier van justitie bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een identiteitskaart, zoals onder feit 3 meer subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte heeft de identiteitskaart in haar bezit gehad en deze niet terug gegeven terwijl zij had moeten weten dat een identiteitskaart een belangrijk document is. Verdachte is onzorgvuldig met deze kaart omgegaan door deze 1 jaar op een plank in haar kamer te laten liggen.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van de identiteitskaart.
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens de doorzoeking in de slaapkamer van verdachte op 21 maart 2022 hebben de verbalisanten een identiteitskaart op naam van [aangever 4] aangetroffen. Deze lag in zicht op een plank in de slaapkamer. De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal en heling van die identiteitskaart (zoals onder primair en subsidiair is ten laste gelegd) wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Het meer subsidiair ten laste gelegde, de verduistering van de identiteitskaart, kan wel bewezen worden. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat [aangever 4] ‘vroeger’ een vriendin van haar was. In mei 2021 heeft verdachte via anderen gehoord dat de spullen van [aangever 4] zijn gestolen. Zij heeft toen aan de persoon die de identiteitskaart van [aangever 4] bij zich droeg, gevraagd om deze aan haar te geven. Het was de bedoeling van verdachte om de identiteitskaart aan [aangever 4] terug te geven; zij is dit echter vergeten. De rechtbank kan zich voorstellen dat het overlijden van verdachtes vader in die periode haar van slag heeft gebracht. De identiteitskaart lag echter ten tijde van de doorzoeking open en bloot op een plank in haar slaapkamer. De rechtbank acht het gelet op dit laatste onaannemelijk dat zij de kaart niet meer heeft opgemerkt en is vergeten terug te geven aan [aangever 4] . Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte als heer en meester heeft beschikt over de kaart door deze in haar bezit te houden, in plaats van terug te geven en aldus zich wederrechtelijk de kaart heeft toegeëigend en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan verduistering.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde schuldheling van de telefoon.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij vraagt zich namelijk af of verdachte wel heeft geweten en/of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de desbetreffende telefoon van diefstal afkomstig was. Verdachte was namelijk niet aanwezig tijdens de vechtpartij tussen aangever [aangever 5] en medeverdachte [medeverdachte 1] . Zij heeft daarom niet kunnen zien dat de telefoon mogelijk toen is weggenomen.
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens de doorzoeking van de slaapkamer van verdachte op 21 maart 2022 hebben de verbalisanten onder het matras van verdachte een identiteitskaart op naam van [aangever 5] en een mobiele telefoon van het merk Huawei aangetroffen. Tijdens het verhoor bij de politie op 22 maart 2022 heeft verdachte verklaard dat zij door ‘iemand’ werd gevraagd om de spullen voor hem te bewaren. Zij heeft niet willen vertellen wie deze persoon is en ook niet waarom zij akkoord is gegaan met dit verzoek. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat zij zich ten aanzien van deze verdenking niets meer kan herinneren. Zij weet niet meer door wie ze destijds is benaderd en ook niet waarom zij de telefoon (en de identiteitskaart) onder haar matras heeft verstopt. Gelet op deze feiten en de omstandigheden waaronder de goederen in de slaapkamer van verdachte werden aangetroffen en in aanmerking genomen dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben daarvan, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde:
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde beledigingen bewezen kunnen worden, omdat verdachte deze feiten heeft bekend en haar verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 meer subsidiair ten laste gelegde:
in de periode van 24 mei 2021 tot en met 21 maart 2022 te Amstelveen, opzettelijk een identiteitskaart toebehorende aan [aangever 4] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde:
in de periode van 9 maart 2022 tot en met 21 maart 2022 te Amstelveen, een telefoon (van het merk Huawai), voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
op 31 augustus 2022 te Amstelveen, opzettelijk [aangever 2] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: 'steek dat ding van je man maar lekker in je hol, vieze homo' en 'kankerhomo';
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
op 14 september 2022 te Amstelveen, opzettelijk [aangever 2] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "kanker homo".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Bij dat voorwaardelijk strafdeel dient de bijzondere voorwaarde te worden opgelegd zoals door de Raad is geadviseerd (te weten meewerken aan de hulpverlening van de Intensieve Preventieve Aanpak IPA) en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA.
De raadsmanvindt dat deze zaken afgedaan moeten worden door toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht; schuldigverklaring zonder straf. Verdachte is first offender en zij is na deze verdenkingen niet meer in beeld gekomen bij de politie. Zij gaat naar school, zij heeft een bijbaan en zij hoopt binnenkort een stageplek te kunnen vinden. Ook krijgt zij ondersteuning vanuit de gemeente in de zin dat zij een coach heeft waar zij terecht kan als het even niet goed gaat. Tot slot heeft de raadsman toegelicht dat verdachte recent een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) heeft aangevraagd (omdat zij graag bij een kinderopvang wil werken), maar dat haar aanvraag is afgewezen door de onderhavige verdenkingen. Verdachte verdient een kans om te laten zien dat zij het kan. Zij zou niet nogmaals gestraft moeten worden voor de fouten die zij in het verleden heeft gemaakt, aangezien zij zonder een VOG niet kan starten met haar stage, wat impact zal hebben op haar (emotionele) ontwikkeling.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van een identiteitskaart, schuldheling van een telefoon en belediging door tweemaal het slachtoffer [aangever 2] uit te schelden om zijn seksuele geaardheid. Dit zijn vervelende feiten en de rechtbank neemt verdachte kwalijk dat zij geen rekening heeft gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. Tot slot is een dergelijke belediging bijzonder kwetsend en kan grote gevolgen hebben voor het gevoel van eigenwaarde en het veiligheidsgevoel (zoals ook blijkt uit de aangiftes van [aangever 2] en zijn vordering tot schadevergoeding).
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders. Het betreft in de onderhavige zaak de oriëntatiepunten voor:
  • verduistering met schade minder dan € 150,00: 20 uur taakstraf;
  • schuldheling met schade vanaf € 150,00: vanaf 20 uur taakstraf;
  • belediging (tweemaal gepleegd): 20 uur taakstraf per feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 augustus 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Verdachte wordt dan ook aangemerkt als first offender.
Ter terechtzitting heeft
de Raadde rechtbank van advies gediend. De Raad geeft aan dat verdachte veel heeft meegemaakt en het lijkt erop dat zij begeleiding nodig heeft bij het regelen van praktische zaken, zoals het vinden van een stageplek. In mei 2021 is de vader van verdachte plotseling overleden en verdachte heeft hier veel moeite mee gehad. Het ging niet goed met haar en zij zocht vooral aansluiting bij oudere jongeren die regelmatig in beeld kwamen bij de politie. Inmiddels heeft zij haar leven meer op orde gekregen; zij gaat naar school, zij heeft een bijbaan en zij heeft sinds de laatste verdenking (te weten de beledigingen in zaak B) geen strafbare feiten meer gepleegd. Desondanks heeft de Raad zorgen over de houding van verdachte ten aanzien van de verdenkingen. Tijdens de gesprekken heeft verdachte aangegeven dat zij geen actieve rol heeft gespeeld bij de feiten; zij vindt daarom dat zij niet gestraft zou moeten worden. Het is van belang dat zij haar verantwoordelijkheid neemt voor haar gedragingen en dat zij inziet wat zij verkeerd heeft gedaan, zodat zij in de toekomst de juiste keuzes kan maken. Daarnaast kwam verdachte tot augustus 2023 in beeld bij de politie; zij werd vaak buiten gezien met jongeren die voor overlast zorgen. In de afgelopen drie maanden lijkt hier geen sprake meer van te zijn. Indien verdachte schuldig wordt bevonden aan één of meer feiten, dan adviseert de Raad een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf met een proeftijd van 2 jaren, waarbij verdachte toezicht en begeleiding dient te krijgen van JBRA. Aan het voorwaardelijk strafdeel dient de bijzondere voorwaarde te worden opgelegd dat verdachte meewerkt aan de hulpverlening van de Intensieve Preventieve Aanpak (IPA). Mocht verdachte de komende periode ergens tegenaan lopen (zoals bij het kiezen van de geschikte opleiding of (uiteindelijk) niet kunnen verkrijgen van een VOG), dan kan zij hiervoor hulp en begeleiding krijgen van haar IPA-coach.
De rechtbankis van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden - en nu de rechtbank de mishandeling van [aangever 1] (in zaak A, feit 1 subsidiair) niet bewezen acht terwijl de officier van justitie bij haar strafeis hier wel vanuit is gegaan - er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De Raad heeft toegelicht dat het belangrijkste is dat verdachte leert inzien dat haar gedrag/keuzes gevolgen voor haar (en haar toekomst) kunnen hebben en dat zij in het vervolg verstandigere keuzes leert maken in probleemsituaties. Het wordt daarnaast noodzakelijk geacht zij haar dag- en vrijetijdsbesteding gaat invullen met activiteiten die haar van de straat houden. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat zij spijt heeft van haar delictgedrag. Zij had in die periode veel moeite met het plotselinge overlijden van haar vader en als gevolg daarvan heeft zij zich op een negatieve/agressieve manier uitgelaten jegens anderen. Inmiddels gaat het beter met verdachte. Zij gaat naar school, zij heeft een bijbaan en het is de bedoeling dat zij binnenkort vier dagen in de week stage gaat lopen. Verdachte zou graag willen werken in de kinderbranche en zij hoopt dat haar VOG wordt toegekend na afronding van haar strafzaken. Het is voor de rechtbank duidelijk dat verdachte vergeleken met een jaar geleden een positieve ontwikkeling heeft laten zien; zowel de school als de politie hebben bevestigd dat zij rustiger is geworden en dat zij niet meer op straat ‘hangt’. Gelet op het tijdsverloop van de feiten en de positieve ontwikkelingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 20 uren passend is. De rechtbank ziet - net als de raadsman - geen noodzaak meer van een voorwaardelijke straf met toezicht en begeleiding door jeugdreclassering; verdachte heeft een coach (die gefinancierd wordt vanuit de gemeente) waar zij terecht kan als zij vastloopt met het regelen van praktische zaken.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

[aangever 1] (de benadeelde partij in zaak A, feit 1)
De benadeelde partij [aangever 1] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu verdachte wordt vrijgesproken van de in zaak A onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld en mishandeling.
[aangever 5] (de benadeelde partij in zaak A, feit 4)
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat de benadeelde partij [aangever 5] niet-ontvankelijk dient te verklaard in zijn vordering, nu de diefstal van de telefoon (van het merk Huawei) niet aan verdachte is ten laste gelegd.
[aangever 2] (de benadeelde partij in zaak B, feit 1 en feit 2)
De benadeelde partij [aangever 2] vordert € 400,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting heeft Slachtofferhulp Nederland toegelicht dat de benadeelde partij nog steeds last heeft van het incident. De gebeurtenissen hebben veel impact op hem gehad. Hij voelde zich genoodzaakt om te verhuizen en hij is in de afgelopen periode veel afgevallen.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 250,00 (conform de strafzaak van het zusje van verdachte), met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft bepleit om de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat verdachte nog ontzettend jong is. Het klopt dat zij de benadeelde partij heeft uitgescholden, maar er is door verdachte en de benadeelde partij over en weer gescholden. De raadsman vindt de ten laste gelegde beledigingen niet op geld waardeerbaar.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de immateriële schade is het aannemelijk dat aangever [aangever 2] psychisch letsel heeft overgehouden aan het incident. Uit de aangiftes en de vordering blijkt dat de benadeelde partij veel spanning heeft ervaren door de incidenten met verdachte. In die periode was hij iedere dag bang en zenuwachtig over wat er zou gebeuren. Het uitschelden door verdachte deed hem veel verdriet. Hierdoor sliep hij slecht en durfde hij nog amper naar buiten te gaan. Uiteindelijk is de benadeelde partij (samen met zijn partner) zelfs verhuisd, omdat hij zich niet meer veilig voelde in zijn vertrouwde omgeving. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de benadeelde partij heeft aangegeven dat hij al langere tijd overlast en pesterijen in zijn straat ervoer. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de beslissing in de strafzaak van het zusje van verdachte waarbij aan de benadeelde partij een bedrag van € 250,00 is toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 250,00passend is. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat dat gedeelte onvoldoende aanvullend is onderbouwd. De benadeelde partij kan zijn vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [aangever 2] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegde ter hoogte van
€ 250,00vermeerderd met wettelijke rente, welk bedrag bestaat uit immateriële schade. Tot slot is het voor minderjarige verdachten ingrijpend om in de jeugdgevangenis terecht te komen. Het uitgangspunt is daarom dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 266, 321 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing

12.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1, 2 en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 meer subsidiair bewezen verklaarde:
verduistering
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde:
schuldheling
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit
een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever 2]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 250,00 (zegge tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 31 augustus 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[aangever 2]ter hoogte van € 250,00 (zegge tweehonderdvijftig euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 31 augustus 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 2] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Verklaart de benadeelde partij
[aangever 1]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[aangever 5]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K. Oldekamp-Bakker, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.C. Enkelaar en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]