ECLI:NL:RBAMS:2023:7510

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
13/028597-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte voor meerdere gewelddadige overvallen en wapenbezit

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 25 april 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2003, die samen met anderen in een periode van één maand meerdere gewelddadige overvallen heeft gepleegd. De verdachte is beschuldigd van een gewapende overval op een Aktiesport-winkel, waarbij geldbedragen zijn weggenomen en winkelmedewerkers onder schot zijn gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, waarbij de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en een tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoedingen zijn toegewezen voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/028597-22
Parketnummer vordering tul: 13/100427-21
Datum uitspraak: 25 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven op het detentieadres [adres detentieplaats] ,
thans gedetineerd te: PI [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J. Wirken en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.F. Hoogervorst naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de getuigen/deskundigen, de heer R. Haveman (GZ-psycholoog) en mevrouw [reclasseringswerker] (reclasseringswerker) ter zitting naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op 1 februari 2022:
een (geladen) vuurwapen voorhanden heeft gehad;
opzettelijk 0.94 gram cocaïne aanwezig heeft gehad en
een geldbedrag van € 1.165,- heeft witgewassen.
Verder wordt verdachte beschuldigd van:
4. het medeplegen van afpersing van geldbedragen en/of sleutels en/of een tasje, toebehorende aan [slachtoffer 1] , op 31 januari 2022, door geweld en/of bedreiging met geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ;
5. het medeplegen van diefstal met geweld van geldbedragen en/of sleutels en/of een tasje, toebehorende aan [slachtoffer 1] , op 31 januari 2022, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ;
6. het medeplegen van diefstal met geweld van telefoons, toebehorende aan [slachtoffer 5] , op 26 januari 2022, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld gepleegd tegen [slachtoffer 6] ;
7.
primair:het medeplegen van diefstal met geweld van een tas, toebehorende aan [slachtoffer 7] , op 18 januari 2022, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld gepleegd tegen [slachtoffer 7] ;
subsidiair:het op de openbare weg in vereniging geweld plegen tegen een persoon, te weten [slachtoffer 7] , op 18 januari 2022 en
8. het medeplegen van diefstal met geweld van 34 lachgasflessen, toebehorende aan [slachtoffer 8] , op 3 januari 2022, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld gepleegd tegen [slachtoffer 9] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 8 heeft de officier van justitie gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte twee lachgasflessen heeft weggenomen en niet de 34 flessen zoals ten laste is gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat zij zich ten aanzien van de feiten onder 1, 2 en 3 refereert aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten onder 4 en 5 betoogd dat het ten laste gelegde geweld niet door verdachte is gepleegd. De feiten leveren daarnaast een eendaadse samenloop op. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat zij zich ten aanzien van de beschuldiging in feit 6 refereert aan het oordeel van de rechtbank, behoudens het verwijt dat door de verdachten zou zijn gegooid met een mes. Het ten laste gelegde geweld richting personen is niet door verdachten gepleegd, aldus de raadsvrouw.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de beschuldigingen in feit 7 en 8 bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Het (dubbel) opzet van verdachte, namelijk op de diefstal met geweld en op de samenwerking daartoe, ontbreekt en bovendien kan niet worden vastgesteld dat verdachte een significante of wezenlijke bijdrage aan het ten laste gelegde heeft geleverd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
4.3.1.1 Feiten 1, 2 en 3
Aanhouding verdachte op 1 februari 2022
Op 1 februari 2022 reden verbalisanten in burger op de openbare weg in Amsterdam. Zij zagen een man staan die later bleek te zijn: [verdachte] (hierna: verdachte). Verdachte viel op omdat hij een zwarte bivakmuts droeg. Dit vonden de verbalisanten vreemd omdat het 9 graden Celsius was. Daarnaast stond verdachte in een straat achter de plek waar onlangs een overval was gepleegd. Verbalisanten spraken verdachte aan en maakten zich kenbaar, waarop verdachte schrok. Verbalisanten vorderden een identiteitsbewijs van verdachte. Verdachte rommelde zenuwachtig in zijn tas, waarna hij weg rende. Verbalisanten zijn achter verdachte aangerend. Verbalisanten zagen dat verdachte iets uit zijn tas pakte. Zij zagen dat verdachte een zwartkleurig voorwerp in zijn hand vast hield. Verbalisanten zagen direct dat het een vuurwapen betrof. Zij zagen dat verdachte het vuurwapen richting een bosschage gooide. Verdachte werd even later aangehouden, waarna hij werd onderworpen aan een fouillering. Hierbij troffen verbalisanten in zijn tas onder meer een gripzakje met daarin vier wikkels en twee gripzakjes met daarin wit poeder aan. In de broekzak van verdachte troffen verbalisanten elf biljetten van 50 euro, 27 biljetten van 20 euro en vijftien biljetten van vijf euro. [2]
Het aangetroffen wapen werd in beslag genomen onder goednummer 6147216. [3] Het gripzakje met daarin vier wikkels met wit poeder werd in beslag genomen onder goednummer 6147271 [4] en de twee gripzakjes met wit poeder werden in beslag genomen onder goednummer 6147270. [5]
Wapenonderzoek
Uit het wapenonderzoek is het volgende gebleken. Het wapen (goednummer 6147216) betreft een pistool van het merk Ekol, model Firat Compact, kaliber (origineel) 9mm Blanc (synoniem 9mm Knal), kaliber (na ombouw) 7.65mm Br. Het vuurwapen is voorzien van een nieuwe loop. Hierdoor is het originele kaliber 9mm PAK veranderd in het kaliber 7.65mm Br, welke een projectiel verschietend kaliber is. Het naar achteren halen en weer naar voren latengaan van de slede is voldoende om een patroon uit het patroonmagazijn in de kamer te brengen en zodoende het vuurwapen door te laden. Na het doorladen is het vuurwapen voor onmiddellijk gebruik gereed. Het pistool was geladen. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1, categorie 111 onder 1e van de Wet wapens en munitie. [6]
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting van 28 maart 2023 de volgende (deels bekennende) verklaringen afgelegd betreffende de verdenking onder feit 1: Het klopt dat ik een omgebouwd wapen bij me had. Ik had dit wapen ongeveer een maand in mijn bezit. [7]
Onderzoek wit poeder
Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat twee papiertjes met wit poeder, inbeslaggenomen onder goednummer 6147271, 0.94 gram cocaïne bevatten. [8]
Onderzoek herkomst geldbedragen
Uit het proces-verbaal van bevindingen, [9] blijkt dat verdachte heeft verklaard een jas, een auto en een MacBook te hebben verkocht. Op de telefoon van verdachte zijn geen gegevens aangetroffen waaruit blijkt dat er een jas, een auto of een MacBook is verkocht via Snapchat. Verdachte heeft over deze transacties, daarnaar gevraagd ter terechtzitting, geen nadere informatie verstrekt. Op de telefoon van verdachte zijn er wel twee printscreens aangetroffen met zijn bankgegevens. Hierop is te zien dat het saldo van de betaalrekening op naam van verdachte met [rekeningnummer] op 31 januari 2022 € 2,01 betreft.
4.3.1.2 Feiten 4 en 5
Aangezien verdachte het ten laste gelegde heeft bekend, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op [10] :
- de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 maart 2023 [11] ;
  • een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , nummer 2022019968-4, p. 006-013;
  • een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , nummer 2022019968-8, p. 014-017;
  • een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , nummer 2022019968-2, p. 018-020;
  • een proces-verbaal van bevindingen voertuig [verdachte] , nummer 2022016653, p. 072-073.
4.3.1.3 Feit 6
Aangezien verdachte het ten laste gelegde heeft bekend, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op [12] :
- de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 maart 2023 [13] ;
  • een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5] , nummer 2022016653-12, p. 1-3;
  • een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 6] , nummer 2022016653-6, p. 8-11;
  • een proces-verbaal van bevindingen voertuig [verdachte] , nummer 2022016653, p. 072-073;
  • een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , nummer 2022011625-29, p. 133-135.
4.3.1.4 Feit 7
Bevindingen ter plaatse
Op 18 januari 2022 kregen verbalisanten de melding om naar de wijk [locatie wijk 1] in Amsterdam te gaan. Volgens de melder zouden drie mannen achter een man aan rennen waarbij de melder iets uit de zak van één van de mannen zag steken, waarbij hij dacht aan een mes. Ter plaatse troffen verbalisanten een man aan die was neergestoken. Hij bleek te zijn genaamd [slachtoffer 7] . [slachtoffer 7] had een snijwond in zijn bovenarm. [slachtoffer 7] verklaarde dat hij was gestoken in zijn borst en in zijn heup.
Twee getuigen hebben verklaard dat zij drie á vier mannen hebben zien wegrennen. Deze mannen waren in het zwart gekleed, droegen een capuchon en een zwart mondkapje. [14]
Getuigenverklaringen
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij op 18 januari 2022 ter hoogte van de kruising [locatie wijk 2] met [locatie wijk 1] liep en dat hij vier mannen heeft zien rennen. De mannen waren volledig in het zwart gekleed. Zij hadden een capuchon op en droegen mondkapjes. De man die voorop rende had een Louis Vuitton tas vast. [15]
Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat de mannen tijdens het rennen in een Louis Vuitton tas aan het rommelen waren. [16]
Verklaring aangever [slachtoffer 7]
heeft verklaard dat hij slachtoffer is geworden van een steekincident op 18 januari 2022. Hij had afgesproken met iemand om iets te komen brengen bij het restaurant [naam restaurant] aan de [locatie wijk 1] in Amsterdam. Hij zou daar € 50,- voor krijgen. Ter plaatse zag [slachtoffer 7] een man staan. Deze man was volledig in het zwart gekleed, droeg een capuchon en een masker. [slachtoffer 7] is op de man afgelopen en heeft hem aangesproken. Tijdens het gesprek liepen [slachtoffer 7] en de man richting de tram. [slachtoffer 7] zag vervolgens een drietal personen aan komen lopen. Ze waren allemaal in het zwart gekleed. [slachtoffer 7] voelde dat de man waar hij mee liep een arm om zijn nek deed en hem met een klem vasthield. [slachtoffer 7] hoorde dat de drie mannen op hem af kwamen rennen en zag dat de mannen om hem heen kwamen staan. [slachtoffer 7] werd van meerdere kanten geslagen tegen zijn hoofd en zijn lichaam. [slachtoffer 7] merkte dat de mannen probeerden om zijn schoudertas (namaak Louis Vuitton) af te pakken. [slachtoffer 7] heeft de band van zijn tas over zijn hoofd gedaan, waardoor de mannen de tas konden pakken en wegrenden. [slachtoffer 7] merkte dat hij zijn arm niet kon strekken, en er zat een gat in zijn jas. Hij merkte dat hij bloedde. [slachtoffer 7] voelde ook dat zijn borst nat was van het bloed. [17]
OVC gesprekken
Uit opgenomen gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] blijkt dat zij over de ten laste gelegde overvallen het volgende hebben besproken.
Op 29 maart 2022 zegt verdachte tegen [medeverdachte] :
“Ze zeggen wie heeft hem gestoken, wie heeft dit gedaan, dat gedaan. Nee, die splashing ga ik toegeven dat ik erbij was, maar ik ga zeggen hij wou Kannoe trekken, ja hij wou Kannoe trekken.”
[medeverdachte] :
“O anders heb ik ook zendmasten….. maar ik had mijn telefoon uit gedaan.”
Verdachte:
“Jaa ik ook, ik weet niet hoe. Ik weet niet hoe. Ze hebben alles. We zijn faya gegaan broer. We zijn faya gegaan”. [18]
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting van 28 maart 2023 het volgende verklaard. Het klopt dat ik contact heb gelegd met aangever [slachtoffer 7] om hasj bij hem te kopen. Ik had de afspraak met [slachtoffer 7] gemaakt. […] Later hebben we met het hele clubje de hasj van [slachtoffer 7] gebruikt. […] Over de OVC gesprekken heeft verdachte het volgende verklaard: Kannoe betekent vuurwapen. We zijn faya gegaan betekent, we zijn erbij. [19]
4.3.1.5 Feit 8
Bevindingen ter plaatse
Verbalisanten kregen op 3 januari 2022 de melding om te gaan naar de [straat] in Amsterdam omdat aldaar een lachgasverkoper was bestolen van zijn lachgasflessen. De lachgasverkoper bleek te zijn genaamd [slachtoffer 9] . [slachtoffer 9] heeft verklaard dat hij naast zijn auto stond toen hij door een gemaskerde man werd vastgegrepen. Een andere gemaskerde man opende de zijdeur van de bestelauto van [slachtoffer 9] . [slachtoffer 9] werd toen op de grond gegooid. [20]
In de aangifte heeft [slachtoffer 9] het volgende verklaard. Hij is werkzaam voor het bedrijf [slachtoffer 8] . [slachtoffer 9] had een afspraak om twee kilo lachgas te leveren. Aangekomen op de afgesproken plek zag hij een groepje jongeren staan. Een man uit de groep omhelsde hem en begon hem heen en weer te slingeren. De man trapte [slachtoffer 9] tegen zijn linkerbeen waardoor hij op de grond viel. Een andere jongen opende de achterklep van de auto van [slachtoffer 9] . [slachtoffer 9] zag dat er twee lachgascilinders weg waren. [21]
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting van 28 maart 2023 de volgende verklaringen afgelegd. Het klopt dat ik een afspraak heb gemaakt met aangever [slachtoffer 9] om lachgas bij hem te kopen. Ik ben met vijf anderen naar de afspraak gereden. Dat was met mijn auto. [22]
OVC gesprekken
Uit opgenomen gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] blijkt dat zij over de ten laste gelegde overvallen het volgende hebben besproken.
Op 29 maart 2022 zegt verdachte tegen [medeverdachte] :
“En bij die andere ga ik zeggen, bij die lachgasrace ga ik ook toegeven en die overvallen ga ik. Die overvallen welloe (fon).”
[medeverdachte] :
“O anders heb ik ook zendmasten….. maar ik had mijn telefoon uit gedaan.”
Verdachte:
“Jaa ik ook, ik weet niet hoe. Ik weet niet hoe. Ze hebben alles. We zijn faya gegaan broer. We zijn faya gegaan.”
Verdachte:
“Ik ga zeggen ja dat heb ik gedaan twee lege flessen, 80 euro bij elkaar”.
“Daar kunnen ze mij niet voor klemmen”. [23]
4.3.2
Overwegingen en conclusies
4.3.2.1 Feit 1
Verdachte heeft verklaard dat het wapen dat bij hem is aangetroffen van hem was, maar dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het wapen het niet deed. De rechtbank is van oordeel dat, op grond van het wapenrapport, bewezen kan worden dat het bij verdachte aangetroffen wapen een vuurwapen betrof waarmee projectielen konden worden afgeschoten. Uit het rapport blijkt namelijk dat het vuurwapen na doorladen geschikt was om af te vuren. De enkele stelling van verdachte dat hij dat niet wist biedt onvoldoende tegenwicht om het rapport van de wapendeskundige te weerleggen. De rechtbank heeft daarnaast ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het wapenrapport. De rechtbank acht bewezen dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
4.3.2.2 Feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het witte poeder, dat hij in wikkels in zijn tas bij zich had, cocaïne bevatte en dat hij dacht dat het poedersuiker was. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte geacht mag worden bekend te zijn met alles wat aan hem toebehoort, zo ook de inhoud van zijn tas. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring afgelegd voor het tegendeel. Daar komt bij dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd op dit punt. Zo heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de wikkels had gekregen om aan een vriend van een vriend te geven en heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij de wikkels wilde verkopen. Dat maakt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte opzettelijk 0.94 gram cocaïne voorhanden heeft gehad.
4.3.2.3 Feit 3
Bij verdachte is een aanzienlijk contant geldbedrag aangetroffen. Uit het dossier blijkt dat verdachte geen legaal inkomen heeft. Mede gelet op de omstandigheden waaronder het geldbedrag is aangetroffen, verdachte was in het bezit van wikkels cocaïne en een vuurwapen en hield zich – zoals uit het navolgende zal blijken – bezig met het plegen van vermogensdelicten – is er sprake van een gerechtvaardigd vermoeden dat het geld van enig misdrijf afkomstig was en dat verdachte dit wist. De andersluidende verklaring van verdachte over de herkomst van de geldbedragen is onvoldoende concreet en niet te verifiëren. Dat maakt dat de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen.
4.3.2.4 Feiten 4 en 5
Verdachte heeft bekend dat hij de overval op de winkel van [slachtoffer 1] samen met anderen heeft gepleegd. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte echter niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gepleegde geweld door de medeverdachte.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wel degelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door de medeverdachte gepleegde geweld tijdens de overal. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij de overval samen met de [medeverdachte] heeft gepland. Zo hadden zij afspraken gemaakt over de rolverdeling tijdens de overval, hadden ze met elkaar gesproken over het erbij betrekken van een derde persoon, hadden ze een vierde persoon geregeld om de vluchtauto (de auto van verdachte) te besturen en hadden zij afgesproken dat het vuurwapen van verdachte zou worden meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en medeverdachte als medeplegers van deze overval kunnen worden aangemerkt. Verdachte en [medeverdachte] hebben ieder een inwisselbare, essentiële, intellectuele en materiële rol vervuld voorafgaand en tijdens de overval. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten in de winkel die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waaronder ook het gepleegde geweld tijdens de overval valt. De bewezen verklaarde handelingen leveren een eendaadse samenloop van diefstal met geweld en een afpersing met geweld op.
4.3.2.5 Feit 6
Verdachte heeft bekend dat hij de overval op de winkel van [slachtoffer 5] samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat hij met de klauwhamer de vitrines heeft ingeslagen en de telefoons daaruit heeft meegenomen. Van te voren hebben verdachte en [medeverdachte] ieders rol bij de overval besproken.
De raadsvrouw heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat door de verdachten is gegooid met een mes. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat door verdachte of de medeverdachte met het mes is gegooid richting aangever. Verdachte wordt daarom van dit gedachtestreepje partieel vrijgesproken.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de verklaring van verdachte en de medeverdachte blijkt dat zij met een gezamenlijk en vooropgezet plan de overval hebben gepleegd. Zoals hiervoor ook onder 3.4.2.4 is overwogen, kunnen verdachte en medeverdachte ook ten aanzien van feit 6 als medeplegers van de overval worden aangemerkt. Verdachte en medeverdachte hebben ieder een inwisselbare, essentiële, intellectuele en materiële rol vervuld voorafgaand en tijdens de overval. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waaronder ook het gepleegde geweld tijdens de overval valt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte om die reden ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door de medeverdachte gepleegde geweld tijdens de overal. De bewezen verklaarde handelingen leveren een diefstal met geweld op.
4.3.2.6 Feit 7
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van feit 7 moet worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat verdachte het opzet had op de beroving en ook is de rol van verdachte niet te kwalificeren als die van medepleger.
De rechtbank acht bewezen, op grond van de in rubriek 4.3.1.4 genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, dat verdachte samen met de medeverdachten [slachtoffer 7] heeft beroofd van zijn tas met hasj. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachten een vooropgezet plan hadden om [slachtoffer 7] van zijn hasj te beroven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt namelijk dat verdachte de afspraak had gemaakt met [slachtoffer 7] om hasj te leveren. Verdachten wisten dus dat [slachtoffer 7] hasj bij zich had. Toen [slachtoffer 7] op de afgesproken locatie aankwam werd hij daar niet opgewacht door verdachte, maar door een medeverdachte. Na een kort gesprek werd [slachtoffer 7] bij de nek vastgepakt, waarna hij werd omsingeld door de rest van de groep. Vervolgens is [slachtoffer 7] in een worsteling terecht gekomen met de verdachten. De verdachten droegen allen zwarte kleding, hadden een capuchon op en droegen een mondmasker terwijl zij buiten liepen. Tijdens de worsteling is [slachtoffer 7] meerdere keren in zijn lichaam gestoken en zijn verdachten vervolgens met de tas van [slachtoffer 7] weggerend. Eén getuige heeft verklaard dat de mannen tijdens het wegrennen in de tas keken. De mannen hebben vervolgens gezamenlijk de hasj van [slachtoffer 7] gebruikt.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de OVC gesprekken blijkt dat verdachte en [medeverdachte] verklaringen op elkaar hebben willen afstemmen.
“Ik ga toegeven dat ik erbij was, maar ik ga zeggen hij wou Kannoe trekken”.Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet anders uit te leggen dan dat deze uitspraak bedoeld was om de schuld af te wenden of om onder een veroordeling uit te komen.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het doel voor alle verdachten van meet af aan duidelijk was, namelijk het in handen krijgen van de hasj van [slachtoffer 7] . Het geheel van deze gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, maakt dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer 7] met een vooropgezet plan naar de afgesproken locatie hebben laten komen, met het doel om hem van zijn hasj te beroven. Daaruit blijkt ook dat het opzet van verdachte was gericht op de beroving alsmede de samenwerking daartoe. Verdachte en medeverdachten hebben ieder een inwisselbare, essentiële, intellectuele en materiële rol vervuld voorafgaand en tijdens de overval. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waaronder ook het gepleegde geweld tijdens de overval valt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte om die reden ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door de medeverdachten gepleegde geweld tijdens de overal. De bewezen verklaarde handelingen leveren een diefstal met geweld op.
4.3.2.7 Feit 8
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van feit 8 moet worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat verdachte het opzet had op de beroving en ook is de rol van verdachte niet te kwalificeren als die van medepleger.
De rechtbank acht bewezen, op grond van de in rubriek 4.3.1.5 genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, dat verdachte samen met de medeverdachten [slachtoffer 9] heeft beroofd van twee lachgasflessen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachten een vooropgezet plan hadden om [slachtoffer 9] van zijn gasflessen te beroven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de afspraak had gemaakt met [slachtoffer 9] om gasflessen te leveren. Verdachte en medeverdachten, waaronder [medeverdachte] , wisten dus dat hij lachflessen bij zich had. Verdachte is samen met de medeverdachten, in zijn eigen auto, naar de afgesproken plek toe gegaan. Bij aankomst op de afgesproken locatie werd [slachtoffer 9] vrijwel direct vastgepakt en naar de grond gewerkt. Een andere verdachte opende zijn auto om lachgasflessen te pakken.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de OVC gesprekken blijkt dat verdachte en [medeverdachte] hun telefoon voorafgaand aan de overval uit hebben gezet, hetgeen er naar het oordeel van de rechtbank op duidt dat sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer 9] te overvallen. Zij waren zich kennelijk bewust van zendmasten en de gevolgen die het aanstralen van hun telefoons bij die zendmasten kunnen hebben.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het doel voor alle verdachten van meet af aan duidelijk was, namelijk het in handen krijgen van de lachgasflessen van [slachtoffer 9] . Het geheel van deze gedragingen in onderlinge samenhang bezien maakt dat verdachte en de medeverdachten hem met een vooropgezet plan naar de afgesproken locatie hebben laten komen, met het doel om hem te beroven. Daaruit blijkt ook dat het opzet van verdachte was gericht op de beroving alsmede de samenwerking daartoe. Verdachte en medeverdachten hebben ieder een inwisselbare, essentiële, intellectuele en materiële rol vervuld voorafgaand en tijdens de overval. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waaronder ook het gepleegde geweld tijdens de overval valt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte om die reden ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door de medeverdachten verrichte uitvoeringshandelingen alsmede het gepleegde geweld tijdens de overal. De bewezen verklaarde handelingen leveren een diefstal met geweld op.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (geladen) pistool van het merk Ekol, model Firat Compact, kaliber (origineel) 9mm Blanc (synoniem 9mm Knal), kaliber (na ombouw) 7.65mm Br, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2
op 1 februari 2022 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 0.94 gram cocaïne,
ten aanzien van feit 3
op 1 februari 2022 te Amsterdam, meerdere geldbedragen, te weten een geldbedrag van in totaal 1.165,- euro, bestaande uit:
  • 11 biljetten van 50 euro;
  • 27 biljetten van 20 euro en
  • 15 biljetten van 5 euro;
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat voornoemde geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
ten aanzien van feit 4
op 31 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen die geheel aan [slachtoffer 1] (gevestigd aan de [adres slachtoffer 1] ) toebehoorden, door meermalen:
- voornoemde [slachtoffer 2] een vuurwapen voor te houden en een vuurwapen op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] te richten en gericht te houden en
- met een vuurwapen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te slaan en
- dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 2] te zeggen dat hij, verdachte zou schieten indien voornoemde [slachtoffer 2] de kluis niet binnen 10 seconden zou openen en
- dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 3] te zeggen dat hij, verdachte voornoemde [slachtoffer 3] met een wapen tegen het hoofd zou slaan als hij niet zou blijven staan en
- dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 4] te zeggen dat zij de kassa moest openen;
ten aanzien van feit 5
op 31 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen, die geheel aan [slachtoffer 1] (gevestigd aan de [adres slachtoffer 1] ), toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door meermalen:
- voornoemde [slachtoffer 2] een vuurwapen voor te houden en een vuurwapen op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] te richten en gericht te houden en
- met een vuurwapen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te slaan en
- dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 2] te zeggen dat hij, verdachte zou schieten indien voornoemde [slachtoffer 2] de kluis niet binnen 10 seconden zou openen en
- dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 3] te zeggen dat hij, verdachte voornoemde [slachtoffer 3] met een wapen tegen het hoofd zou slaan als hij niet zou blijven staan en
- dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 4] te zeggen dat zij de kassa moest openen;
ten aanzien van feit 6
op 26 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, telefoons, die geheel aan [slachtoffer 5] (gevestigd op [adres slachtoffer 2] ), toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
  • voornoemde [slachtoffer 6] een mes te tonen en
  • voornoemde [slachtoffer 6] naar de grond te duwen en
  • vervolgens tegen het achterhoofd van voornoemde [slachtoffer 6] , te slaan en/of te stompen;
ten aanzien van feit 7 primair
op 18 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een tas, die geheel aan [slachtoffer 7] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 7] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
  • voornoemde [slachtoffer 7] te omsingelen en
  • bij de nek vast te pakken en vastgepakt houden en
  • meermalen met een mes, in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 7] te steken en
  • tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 7] te slaan;
ten aanzien van feit 8
op 3 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, 2 lachgasflessen, die aan [slachtoffer 8] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 9] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [slachtoffer 9] vast te pakken en op de grond te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het advies van de deskundigen omtrent de strafbaarheid van verdachte
De rechtbank moet verder de vraag beantwoorden in hoeverre het feit aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 7 februari 2023, opgesteld, na observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum, door psychiater
M.D. van Ekeren en GZ-psycholoog R. Haveman. Dit rapport houdt – samengevat – het volgende in.
Diagnostiek en achtergrond
Bij verdachte is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, van een stoornis in het gebruik van cannabis, matig van ernst en van een stoornis in het gebruik van inhalantium, ernst onbekend, beide thans door detentie in (beperkte) remissie.
In het onderzoek komt verdachte naar voren als een onverstoorbare, verharde, zich wat verheven opstellende, - vanuit hechtingsproblematiek - basaal achterdochtige en lege man, die het achterste van zijn tong niet laat zien en die zoveel mogelijk controle behoudt op de onderzoekscontacten. De klinische indruk is dat spanningen, verdriet en onlustgevoelens weliswaar worden afgeweerd, maar - om toch iets te kunnen voelen - hun kanalisatie vinden in de spanningsvolle omgeving van de drillrapgroep. Hierin kan verdachte de eigen afgeweerde gevoelens toch enige ruimte geven en kan hij de afgeweerde spanningen reguleren. Opvallend in dit verband is dat uit het psychologisch testonderzoek naar voren komt dat er zich een potentiaal aan afgeweerde agressie onder de oppervlakte bevindt. Aan de drillrapgroep ontleent verdachte bovendien identiteit, met het deelnemen aan de groep schraagt hij zijn zelfgevoel en vult hij de innerlijke leegte. Verdachte lijkt hierdoor niet los van deze groep te kunnen functioneren: het is opmerkelijk dat hij na een steekincident met dodelijke afloop voor een goede vriend van verdachte deel is blijven uitmaken van de drillrapgroep en zich niet heeft laten weerhouden door de bijkomende gevaren. Opvallend is ook dat in het onderzoek blijkt dat verdachte veel negatieve, crimineel getinte en gewelddadige overtuigingen heeft, passend bij zijn beschrijvingen van zijn deelname aan de drillrapgroep waarin het geweld er voor hem bij hoort. Verder is uit het onderzoek gebleken dat verdachte een gemiddelde intelligentie heeft.
Van de hiervoor genoemde stoornissen was sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Verband diagnose en delict
De deskundigen zijn van mening dat op twee manieren naar de ten laste gelegde feiten en de doorwerking van de problematiek kan worden gekeken.
In de eerste plaats kan gesteld worden dat de ten laste gelegde feiten instrumenteel van aard lijken te zijn en dat er voldoende mogelijkheden lijken te zijn geweest om andere keuzes te maken. Verdachte komt in het onderzoek ook over als een gecontroleerde man die niet onder de indruk is van situatieve factoren en die zijn eigen wil kan bepalen. Vanuit deze gedachtegang bekeken zou een advies voor het
volledig toerekenenvan de ten laste gelegde feiten voor de hand liggen.
Hoewel de ten laste gelegde feiten op het eerste gezicht dus instrumenteel van aard lijken te zijn, lijkt de psychopathologie van verdachte zich vooral te manifesteren in de wijze waarop hij zijn leefomgeving vormgeeft: verdachte ontleent aan de ‘drillrapscene’ al vele jaren (een deel van) zijn identiteit, hij kanaliseert er zijn spanningen, schraagt er zijn zelfgevoel, waardoor het de vraag is of verdachte wilsvrij is geweest uit deze gewelddadige omgeving te
stappen. Dit is vooral zichtbaar als verdachte na het overlijden van een vriend bij een steekincident in deze scene deel uit blijft maken van deze groep: verdachte lijkt dan geen eigen route meer te kunnen bewandelen en wanneer dat als uitgangspunt wordt genomen is hij op basis van zijn psychopathologie niet wilsvrij om afstand van deze leefomgeving en het
daarbij behorende geweld te doen. Wanneer aldus de ‘weg naar de ten laste gelegde feiten toe’ vanuit deze optiek wordt bezien, achten de deskundigen de wilsvrijheid van verdachte dusdanig beperkt dat de ten laste gelegde feiten hem slechts in
verminderde mate kunnen worden toegerekend. Beargumenteerd kan worden dat de mate van toerekenen aldus afhankelijk is van het moment waarop de toerekenbaarheid wordt bezien. Kort voorafgaand aan het plegen van de ten laste gelegde feiten zien de deskundigen echter ook dat er sprake is geweest van overwegingsmomenten waarin verdachte van het plegen van feiten moet hebben kunnen afzien, hoewel hij, zoals gezegd voor het vormgeven van zijn leven in deze gewelddadige drillrap omgeving op basis van zijn psychopathologie mogelijk geen volledige wilsvrijheid heeft gekend. Het is tijdens het onderzoek onduidelijk gebleven of verdachte thans wel de keuze zou kunnen of zou willen maken om uit de drillrapscene te stappen.
Ter terechtzitting van 28 maart 2023 heeft de deskundige, GZ-psycholoog Haveman, de rapportage – in het kader van de strafbaarheid van verdachte – als volgt toegelicht. De vraag is in hoeverre verdachte de keus heeft gehad om zich aan de druk van de groep te onttrekken. Bij verdachte is sprake van vermindering van zijn wilsvrijheid. Verdachte heeft echter wel afwegingsmomenten gehad. Ook heeft hij de vaardigheden om ‘het’ te laten (dus om geen strafbare feiten te plegen). Verdachte is een man met mogelijkheden en vaardigheden. Verdachte heeft goed contact met zijn adoptieouders, hij is in staat afwegingen te maken en om goed na te denken.
7.2
Conclusie
De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia rapportage over en volgt het advies in zoverre dat naar het oordeel van de rechtbank het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Uit voornoemde rapportage blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte, vanuit de bij hem vastgestelde problematiek en door een verminderd empathisch vermogen, makkelijk over grenzen van anderen stapt. De psychopathologie van verdachte zorgt ervoor dat verdachte, bij het maken van keuzes, in zijn wilsvrijheid wordt beperkt. In die zin kunnen de bewezen verklaarde feiten verdachte niet volledig worden toegerekend.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezen verklaarde.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft hij gevorderd aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een aanzienlijk lagere gevangenisstraf op te leggen dan de straf die door de officier van justitie is geëist. De raadsvrouw heeft verzocht een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Het is van belang dat verdachte, in dat kader, wordt behandeld en dat hij aan zichzelf kan gaan werken. Verdachte heeft zich bereid verklaard aan alle voorwaarden mee te werken die hem in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden zullen worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij hierna te noemen strafoplegging en bij de bepaling van de op te leggen maatregel rekening gehouden met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met anderen in een periode van één maand meerdere gewelddadige overvallen gepleegd. Slachtoffers werden daarbij bedreigd met (vuur)wapens en tegen enkelen van hen is fors fysiek geweld gebruikt.
Zo heeft verdachte op 3 januari 2022 op gewelddadige wijze een lachgaskoerier beroofd. Het slachtoffer kwam een bestelling afleveren en is vervolgens door verdachte en zijn mededaders naar de grond gewerkt, waarbij het slachtoffer geblesseerd is geraakt aan zijn rechterpols en zijn linkerschouder uit de kom is geschoten.
Vervolgens heeft verdachte op 18 januari 2022 een hasjkoerier beroofd. Bij deze gewelddadige beroving is het slachtoffer met een mes in zijn buik, borstkas en arm gestoken.
Op 26 januari 2022 heeft verdachte een gewapende overval gepleegd op een winkel van [slachtoffer 5] , waarbij hij onder dreiging van een mes telefoons heeft weggenomen.
Verdachte heeft zich enkele dagen later op 31 januari 2022 schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een winkel van [slachtoffer 1] , waarbij geldbedragen werden weggenomen, door winkelmedewerkers onder schot te gehouden en met het vuurwapen tegen het hoofd te slaan. Zij werden (onder bedreiging) met geweld gesommeerd om de kluis en de kassa te openen. De bewezen verklaarde handelingen leveren daarnaast afpersing op.
Verdachte heeft zich bij deze overvallen en beroving nietsontziend opgesteld en lijkt daarbij enkel uit te zijn geweest op geldelijk gewin. Verdachte en zijn mededaders hebben de slachtoffers enorme angst ingeboezemd door hen tijdens hun werk gewapend te overvallen en vrijwel direct geweld tegen hen te gebruiken. Verdachte heeft door te handelen zoals hiervoor omschreven geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de eigendommen van de eigenaren van deze ondernemingen. Verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van de slachtoffers, die geen idee hadden waartoe verdachte en zijn mededaders in staat waren. De impact van deze feiten is enorm. Een aantal slachtoffers ervaart tot op heden nog dagelijks de gevolgen van het handelen van verdachte, zij zijn nog altijd angstig, zijn niet meer in staat hun werk te verrichten, hebben hun stage niet af kunnen maken, ervaren slaapproblemen en herbelevingen. Naast de gevolgen voor de slachtoffers veroorzaken dit soort feiten ook sterke gevoelens van onveiligheid in hun directe omgeving en in de samenleving. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte op de dag van zijn aanhouding op 1 februari 2022 een vuurwapen voorhanden gehad. Het bezit van vuurwapens kan tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Vuurwapens worden namelijk vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten, zoals ook blijkt uit de onder 4 en 5 bewezen verklaarde feiten, en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving. Het voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben hiervan.
Daarnaast heeft verdachte 0.94 gram cocaïne voorhanden gehad en heeft hij een geldbedrag witgewassen.
8.3.2
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 februari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor (vuur)wapenbezit en voor geweldsdelicten. De eerder aan verdachte opgelegde straffen en in die kaders opgelegde bijzondere voorwaarden, hebben niet geleid tot het terugdringen van de recidive.
Uit hetgeen is vermeld onder 7.1 van het eerder genoemde Pro Justitia rapport, het door de reclasseringswerker [reclasseringswerker] opgestelde adviesrapport van 21 maart 2023 en het verhandelde ter terechtzitting maakt de rechtbank het volgende op.
Recidiverisico
De deskundigen achten het recidiverisico hoog, indien verdachte zonder behandeling zou terugkeren in de maatschappij, omdat de beschreven pathologie nog onverminderd aanwezig is en gelet op de verharding en sociale onverstoorbaarheid van verdachte. De volgende omstandigheden (hierna overeenkomstig het rapport uitgedrukt in items) zijn van invloed op de hoogte van het recidiverisico.
Op de historische items scoort verdachte hoog. Bij verdachte zijn namelijk problemen aanwezig op het gebied van eerder geweld en antisociaal gedrag, problemen in relaties en middelengebruik, een persoonlijkheidsstoornis en een problematische opvoedsituatie, gewelddadige opvattingen en beperkte responsiviteit op behandeling en toezicht.
Wat de klinische items betreft kan gesteld worden dat sprake is van gebrek aan inzicht in de stoornis, gebrek aan inzicht in het risico van gewelddadig gedrag, van gewelddadige denkbeelden of intenties, aanwezigheid van een psychische stoornis en gebrekkige respons op behandeling of toezicht.
Over de risicohanteringsitems, de voorziene toekomstige problemen, kan opgemerkt worden dat verdachte nog onvoldoende beeld heeft van de toekomst: hij heeft nog weinig plannen of wensen ten aanzien van school of werk, behalve dat hij werkzaam zou willen zijn op het gebied van sport. De leefomstandigheden van verdachte in de drillrapscene zijn ongunstig te noemen, het is onduidelijk of hij hier afstand van kan doen. Persoonlijke steun ervaart verdachte van zijn pleegouders. Wat betreft stress en coping kan worden gezegd dat de indruk bestaat dat er nauwelijks sprake is van adequate copingmechanismen.
Indien verdachte zonder behandeling vrij zou komen, zou hij mogelijk opnieuw aansluiting zoeken bij de drillrapscene en zal dezelfde dynamiek kunnen ontstaan.
Advies
Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte vanuit een verminderde wilsvrijheid op basis van zijn psychopathologie moeilijk af kan zien van het leven in en de criminele leefstijl van de drillrapgroep, achten de deskundigen behandeling van de persoonlijkheidsstoornis van verdachte aan de orde. De deskundigen hebben benadrukt dat klinische behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico terug te dringen. Binnen de behandeling dient onder meer aandacht te zijn voor het verwerven van adequate copingmechanismen, morele ontwikkeling, identiteitsontwikkeling, het mentaliserend vermogen en het vormgeven van een sociaal maatschappelijk adequate toekomst. De vraag is in welk kader behandeling geïndiceerd is.
Gebleken is dat verdachte in eerdere trajecten tot op heden niet responsief was, dat hij zich niet aan voorwaarden heeft weten te houden en dat hij tijdens zijn proeftijd tot recidive is gekomen. De deskundigen adviseren aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, tenzij er aanknopingspunten zijn om een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Een aanknopingspunt kan zijn dat verdachte zich bereid toont om mee te werken aan behandeling. De deskundigen hebben de verwachting geuit dat na het uitbrengen van het rapport de bereidheid van verdachte om mee te werken aan behandeling zou veranderen, in die zin dat hij wel bereid is om mee te werken. In dat kader hebben de deskundigen het wenselijk geacht onderzoek te laten doen (door de reclassering) naar de mogelijkheid van een tbs-maatregel met voorwaarden.
De reclasseringswerker, mevrouw [reclasseringswerker] , heeft op 21 maart 2023 gerapporteerd over de mogelijkheid tot het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden en welke voorwaarden geïndiceerd zijn. [reclasseringswerker] heeft haar twijfels geuit over de haalbaarheid van de tbs-maatregel met voorwaarden omdat verdachte geen behandelmotivatie heeft. Verdachte heeft immers verklaard dat hij het niet eens is met de diagnose en het advies van de deskundigen, maar dat hij meewerkt aan behandeling als de rechter hem dat oplegt. Ook hebben eerdere trajecten niet tot het gewenste resultaat geleid. Anderzijds is verdachte jong en wil de reclassering hem een kans geven om tot gedragsverandering te komen binnen een tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering acht behandeling van belang, een strafmodaliteit zonder behandelverplichting is niet wenselijk. [reclasseringswerker] heeft in het rapport verschillende voorwaarden geadviseerd.
Ter terechtzitting van 28 maart 2023 heeft verdachte zich bereid verklaard mee te werken aan alle voorwaarden die de reclassering in voornoemd rapport heeft geadviseerd. De deskundige Haveman heeft ter terechtzitting in aanvulling op het Pro Justitia rapport betoogd dat de verklaring van verdachte, dat hij bereid is mee te werken aan behandeling, voldoende is om met verdachte in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden aan de slag te gaan en een behandeling te starten. De deskundige heeft daarbij aangegeven dat verdachte in staat is afwegingen te maken en zijn gedrag te sturen. Verdachte wordt niet geleid door impulsen.
Toepassing meerderjarigen strafrecht
Uit eerder genoemd Pro Justitia rapport blijkt ten aanzien van de vraag of het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast het volgende.
Uit de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht NIFP komt wat betreft het eerste cluster naar voren dat de handelingsvaardigheden van verdachte nauwelijks beperkt zijn: hij functioneert niet op verstandelijk beperkt niveau, hij kan de risico’s van het eigen gedrag inschatten, hij kan het eigen gedrag organiseren, hij handelt niet zonder nadenken en hij komt in het contact niet jonger over dan zijn kalenderleeftijd.
Wat betreft het cluster pedagogische beïnvloeding kan worden gezegd dat deze niet noodzakelijk en niet meer mogelijk wordt geacht. Gezinsgerichte hulpverlening is niet noodzakelijk en een gepasseerd station, scholing is weliswaar wenselijk maar niet noodzakelijk. Verdachte heeft geen groepsgericht leefklimaat nodig en neemt al langere tijd niet meer actief deel aan het gezin van herkomst.
Wat betreft het cluster justitiële voorgeschiedenis geldt dat verdachte een jarenlange justitiële voorgeschiedenis heeft, eerder is veroordeeld en een periode zijn voorwaarden niet is nagekomen. Hij is niet onder de indruk van justitiële autoriteiten en er is een toename in ernst van delicten.
Wat betreft het cluster psychopathische trekken kan worden gezegd dat sprake is van zorg over een psychopathische ontwikkelingsgang en dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Wat betreft het cluster criminele levensstijl kan worden gezegd dat verdachte is ingebed in een crimineel milieu en waarbinnen hij overgaat tot het plegen van delicten.
Op het cluster pedagogische onmogelijkheden scoort verdachte als volgt: een pedagogische aanpak is niet mogelijk, maar hij is niet groepsongeschikt.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van verdachte het meerderjarigen strafrecht van toepassing is, omdat daarvoor voldoende indicaties zijn en er sprake is van contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht te weten: de justitiële voorgeschiedenis, de psychopathische ontwikkelingsgang, de criminele levensstijl en de pedagogische onmogelijkheden.
8.3.3
Motivering maatregel
De voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel staan in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Eén van die voorwaarden is dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond. Daarnaast is vereist dat de rechter beschikt over een advies van minimaal twee gedragsdeskundigen met een verschillende achtergrond, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Ook moet op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer staan of er moet sprake zijn van één van de misdrijven die staan genoemd in artikel 37a lid 1 Sr. Tot slot moet sprake zijn van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Als sprake is van groot herhalingsgevaar kan de rechtbank bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
Op de (onder 4 tot en met 8) bewezen verklaarde feiten staat een gevangenisstraf van vier jaar of meer. Daarnaast is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornissen een gevaar vormt voor anderen. Uit de rapportages is voorts gebleken dat sprake is van groot herhalingsgevaar.
De rechtbank is van oordeel dat aan de hiervoor gestelde voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging is voldaan. Op basis van de behandeling ter terechtzitting, de inhoud van de Pro Justitia rapportages en de adviesrapportage van de reclassering is de rechtbank overtuigd geraakt van de noodzaak van behandeling van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de feiten, de psychiatrische problematiek van verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van een tbs-maatregel eisen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is om het herhalingsgevaar terug te dringen of dat een tbs-maatregel met voorwaarden daarvoor ook voldoende waarborg biedt. De rechtbank overweegt als volgt.
Ondanks dat de eerder opgelegde (bijzondere) voorwaarden, in het kader van aan verdachte opgelegde (voorwaardelijke) straffen of in het kader van (schorsing van de) voorlopige hechtenis, niet het beoogde en gewenste effect hebben gehad op het terugdringen van recidive, legt de rechtbank verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op. De rechtbank overweegt in dat kader dat verdachte zich bereid heeft verklaard mee te werken aan behandeling en de overige gestelde voorwaarden en dat de deskundige ter terechtzitting heeft aangegeven dat verdachte daartoe in staat is. Daarnaast is verdachte erg jong. Indien een tbs-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd, kan, indien verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, deze worden omgezet in tbs met dwangverpleging. Niet eerder heeft een dergelijk zwaar (vervangend) kader verdachte boven het hoofd gehangen. Al met al biedt de tbs-maatregel met voorwaarden op dit moment voldoende waarborg om herhalingsgevaar terug te dringen.
De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met daaraan verbonden de door de reclassering in het rapport van 21 maart 2023 geadviseerde voorwaarden.
Niet gemaximeerde tbs
De bewezen verklaarde feiten kunnen worden aangemerkt als misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Op grond van artikel 38e Sr kan de tbs-maatregel daarom langer duren dan vier jaar.
Dadelijk uitvoerbaar
De rechtbank zal voorts bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bovendien kunnen de behandeling en begeleiding op die manier ook doorgang vinden in het geval dat een veroordelend vonnis niet onherroepelijk is.
8.3.4
Motivering straf
De rechtbank vindt dat daarnaast aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de duur van deze straf rekening met de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd. Dat in aanmerking genomen, en mede gelet op de maatregel die aan verdachte wordt opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest, passend.

9.Beslag

De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen auto en het geldbedrag verbeurd worden verklaard en dat de in beslag genomen drugs, en de wapens onttrokken worden aan het verkeer. De raadsvrouw heeft betoogd zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank komt, conform de eis van de officier van justitie, tot het volgende oordeel omtrent het beslag.
Verbeurdverklaring
Onder verdachte is het volgende voorwerp en geldbedrag in beslag genomen: een personenauto van het merk Daewoo en een geldbedrag van € 1.165,-. Het voorwerp en het geldbedrag behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot en met behulp van dat voorwerp en dat geldbedrag de bewezen geachte feiten (onder 3 tot en met 8) zijn begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen: verdovende middelen (6 stuks), een pistool, een patroon en een mes. Nu met betrekking tot deze voorwerpen de bewezen geachte feiten (onder 1, 2 en 6) zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 30 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/100427-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 9 november 2021 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 270 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 60 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten, te weten 60 dagen jeugddetentie,
met dien verstande dat deze straf wordt omgezet in een gevangenisstraf van 60 dagen.

11.De vorderingen van de benadeelde partijen

11.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
11.1.1
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.215,56 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
11.1.2
De raadsman van de benadeelde partij, mr. F.G.J. Staals heeft gepersisteerd bij de ingediende vordering.
11.1.3
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële en immateriële schadevergoeding geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11.1.4
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de materiële schade voor wat betreft de gederfde inkomsten op het standpunt gesteld dat deze post onvoldoende is onderbouwd. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vergoeding van de stomerijkosten. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw betoogd dat gesteld is door de benadeelde partij dat hij recent is beroofd van een dure zonnebril en dat hij daardoor nog banger is geworden, hetgeen van invloed is op de hoogte van de gevraagde vergoeding. De raadsvrouw heeft gesteld dat het causaal verband met de onderhavige zaak en het aandeel van verdachte, ontbreekt. Zij heeft daarom verzocht het gevorderde bedrag te matigen.
11.1.5
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 en 5 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering ten aanzien van de stomerijkosten van € 18,- is niet inhoudelijk betwist. Er is weliswaar geen factuur van de stomerij overlegd, maar de kosten van de stomerij zijn de rechtbank aannemelijk geworden gelet op de foto’s in het dossier van het opgelopen letsel. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd
met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de gederfde inkomsten niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de herkomst van de bedragen, waarmee in de vordering wordt gerekend, onduidelijk is en tevens onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 en 5 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.500,-. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 3.500,- hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering tegenover de betwisting onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
11.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
11.2.1
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
11.2.2
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. N.R. Pronk heeft gepersisteerd bij de ingediende vordering.
11.2.3
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schadevergoeding geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11.2.4
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de gevraagde vergoeding te matigen omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Een verwijzing van een huisarts voor het volgen van EMDR therapie is daarvoor onvoldoende. Niet blijkt of [slachtoffer 3] daar gebruik van heeft gemaakt.
11.2.5
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 en 5 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.500,-. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 3.500,- hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering tegenover de betwisting onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
11.3
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
11.3.1
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert € 445,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
11.3.2
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
11.3.3
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
11.3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gestelde geleden schade aan zijn bril aannemelijk is, gelet op de jegens de benadeelde partij gepleegde geweldshandelingen, zoals dat onder 6 bewezen is verklaard. Dat de benadeelde partij daarover in zijn aangifte niets heeft verklaard, maakt dat oordeel niet anders. De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 6 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen (€ 445,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
11.4
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
11.4.1
De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert € 824,33 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade bestaat voor € 480,- uit vergoeding van een jas en voor € 344,33 uit kosten voor het eigen risico vanwege vervoer met een ambulance.
11.4.2
De raadsman van de benadeelde partij, mr. W.A.P. Gerbrandij heeft gepersisteerd bij de ingediende vordering.
11.4.3
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële en immateriële schadevergoeding geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11.4.4
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de gevraagde vergoeding voor de jas te matigen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Niet duidelijk is hoe oud de jas was. Het vergoeden van de nieuwprijs gaat te ver. Voor het overige heeft de raadsvrouw gesteld dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
11.4.5
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 7 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
Eigen risico, ambulancekosten
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat hij zorgkosten heeft gemaakt vanwege vervoer met de ambulance en dat hij daarvoor een eigen bijdrage van € 344,33 heeft betaald. Dit deel van de vordering is niet betwist komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen.
Vergoeding jas
Vast staat dat als gevolg van het bewezen verklaarde feit de jas van de benadeelde partij is beschadigd. Deze post komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. Nu niets bekend is over wanneer de jas is gekocht en over de staat van de jas op 18 januari 2022, begroot de rechtbank het toe te wijzen bedrag op € 200,-. De vordering ten aanzien van de jas zal voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden.
Conclusie
De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade wordt gedeeltelijk toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 544,33.
Verder dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 7 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De vordering is ter terechtzitting niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 2.500,- hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [slachtoffer 7] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
11.5
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
11.5.1
De benadeelde partij [slachtoffer 9] vordert € 2.972,50 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schadevergoeding bestaat voor € 2.400,- uit gederfde inkomsten, voor € 187,50 uit behandelingen van een fysiotherapeut en voor € 385,- uit het betaalde eigen risico in 2022.
11.5.2
De raadsman van de benadeelde partij, mr. F.G.J. Staals heeft ter zitting de ingediende materiële vordering tot schadevergoeding verhoogd met € 385,- in verband met het betaalde eigen risico in 2023. In totaal vordert de benadeelde partij een vergoeding van € 3.357,50 aan materiële schade.
11.5.3
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële en immateriële schadevergoeding geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11.5.4
De raadsvrouw van verdachte heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw wat betreft de post gederfde inkomsten betoogd dat dit niet is onderbouwd. Wat de gestelde kosten voor behandelingen van fysiotherapie betreft heeft de raadsvrouw verzocht, in het geval de rechtbank die post toewijst, het toegewezen bedrag te beperken tot één behandeling. Uit de stukken blijkt niet dat de benadeelde partij meerdere behandelingen heeft ondergaan. De raadsvrouw heeft voorts verzocht de gevraagde vergoeding voor het eigen risico van € 385,- in 2022 niet-ontvankelijk te verklaren omdat dat deel van de vordering niet is onderbouwd. Wat de gevraagde vergoeding van € 385,- betreft voor het betaalde eigen risico in 2023 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft verzocht de gevraagde vergoeding voor immateriële schade te matigen, omdat deze vordering niet is onderbouwd.
11.5.5
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 8 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
Eigen risico 2022
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat hij in 2022 zorgkosten heeft gemaakt en dat hij daarvoor zijn eigen bijdrage van € 385,- heeft betaald. De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen.
Eigen risico 2023
Voorts heeft de benadeelde partij onderbouwd dat hij in 2023 zorgkosten heeft gemaakt en dat hij daarvoor ook zijn eigen bijdrage van € 385,- heeft betaald. Dit deel van de vordering is niet betwist en komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen.
Fysiotherapie behandelingen
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat hij kosten heeft gemaakt voor fysiotherapie behandelingen van in totaal € 187,50. De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen.
Gederfde inkomsten
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor zover dat ziet op de gevraagde vergoeding van € 2.400,- voor gederfde inkomsten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
Conclusie
De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade wordt gedeeltelijk toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 957,50.
Verder dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 8 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 1.000,- passend is. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 1.000,- hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [slachtoffer 9] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 38e, 55, 57, 312, 317 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3
witwassen;
ten aanzien van feit 4 en 5
eendaadse samenloop van:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 6, 7 primair en 8
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
De straf
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De maatregel
Gelast dat verdachte
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden:
De terbeschikkinggestelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
De terbeschikkinggestelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat hij:
- zich meldt op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- één of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van de terbeschikkinggestelde vast te stellen.
- zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de terbeschikkinggestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- de reclassering aan een actuele foto helpt waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- meewerkt aan huisbezoeken.
- de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering.
- meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
- zich niet zonder toestemming van de reclassering buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. De terbeschikkinggestelde overlegt hierover vooraf met de reclassering, waarna de reclassering beslist.
- Als de reclassering dat nodig vindt en de terbeschikkinggestelde daarmee instemt, kan de terbeschikkinggestelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de terbeschikkinggestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
3. De terbeschikkinggestelde wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in een intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarbij de terbeschikkinggestelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht. Indien nodig dient hij mee te werken aan een plaatsing in het kader van overbrugging.
4. De terbeschikkinggestelde neemt indien voorgeschreven door de behandelaars, medicatie in, zolang als zijn behandelaars nodig achten.
5. De terbeschikkinggestelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
6. De terbeschikkinggestelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
7. De terbeschikkinggestelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding (indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht - en last.
8. De terbeschikkinggestelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties.
9. De terbeschikkinggestelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject.
10. De terbeschikkinggestelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de tbs-maatregel van het gebruik van harddrugs, softdrugs en alcohol. Betrokkene werkt mee aan urine-, en ademanalysecontroles indien de toezichthouder dergelijke controles geïndiceerd acht.
11. De terbeschikkinggestelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de aangevers in onderhavige strafzaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Het contactverbod dient gecontroleerd te worden door de politie.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het beslag
Verklaart verbeurd:
  • 1 STK Personenauto, 02nlvr, G6146859, grijs, merk: Daewoo
  • 1165 EUR IBG d.d. 01-02-2022, G6147242
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 2 STK Verdovende Middelen, G6147270
  • 4 STK Verdovende Middelen, G6147271
  • 1 STK Pistool, G6147216, zwart, merk: Ekol
  • 1 STK Patroon, G6147305
  • 1 STK Mes, G6145329, zwart
De vorderingen van de benadeelde partijen
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot een bedrag van € 18,- (zegge achttien euro) aan vergoeding van materiële schade en € 3.500,- (zegge drieduizend en vijfhonderd euro aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 3.518,- (zegge drieduizend vijfhonderdachttien euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 45 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot een bedrag van € 3.500,-(drieduizend en vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 3.500,-(drieduizend en vijfhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 45 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]toe tot een bedrag van € 445,- (vierhonderdvijfenveertig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6] , aan de Staat € 445,- (vierhonderdvijfenveertig euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 7]toe tot een bedrag van € 544,33 (zegge vijfhonderdvierenveertig euro en drieëndertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- (zegge tweeduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 7] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 7] aan de Staat € 3.044,33 (zegge drieduizend vierenveertig euro en drieëndertig cent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 9]toe tot een bedrag van
€ 957,50 (negenhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 9] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 9] aan de Staat
€ 1.957,50 (negentienhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 9 november 2021 (met parketnummer 13/100427-21), namelijk jeugddetentie van 60 dagen,
met dien verstande dat deze straf wordt omgezet in een gevangenisstraf van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Gruschke, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en D.W. van Putten - de Waard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2023.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer 2022020514-4, p. 03- 04.
3.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, met nummer 2022020514-3, p. 30.
4.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, met nummer 2022020514-14, p. 46.
5.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, met nummer 2022020514-13, p. 44.
6.Een proces-verbaal van wapenonderzoek, met nummer 2022020514, p. 08-10.
7.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 maart 2023.
8.Een geschrift, te weten een voorlopige uitslag laboratoriumonderzoek, met nummer 2022020514 en rapportnummer 0098N22V, p. 12.
9.Een proces-verbaal van bevindingen, nummer 25, met documentnummer 16045549, p. 88-94.
10.Voor zover niet anders vermeld, wordt telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
11.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 maart 2023.
12.Voor zover niet anders vermeld, wordt telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
13.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 maart 2023.
14.Een proces-verbaal van bevindingen, nummer 2022011625-4, p. 001-002.
15.Een proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 2022011625-2, p. 022.
16.Een proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 2022011625-3, p. 024.
17.Een proces-verbaal verhoor aangever, nummer 2022011625-27, p. 094-096.
18.Een proces-verbaal van bevindingen, nummer 2022016653, p. 109-114.
19.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 maart 2023.
20.Een proces-verbaal van bevindingen, nummer 2022001636-3, p. 001-002.
21.Een proces-verbaal van aangifte, nummer 2022001636-2, p. 003-004.
22.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 maart 2023.
23.Een proces-verbaal van bevindingen, nummer 2022016653, p. 109-114.