3.3.1.Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangever [naam aangever 3] (hierna: [naam aangever 3] ) heeft verklaard dat hij op 15 april 2018 twee mannen in de McDonalds in Almere heeft getroffen, nadat hem via een app bitcoins waren aangeboden. Afgesproken was dat hij die dag negen bitcoins voor € 65.000,- zou aankopen. Na de ontmoeting met die twee mannen in de McDonalds, zijn zij met elkaar naar [naam aangever 3] auto op de parkeerplaats gelopen en ingestapt. In de auto heeft een van de mannen vervolgens een wapen gericht op [naam aangever 3] . De andere man pakte [naam aangever 3] autosleutel, zijn mobiele telefoon en het geldbedrag van € 65.000,- weg. De mannen zijn vervolgens uitgestapt en weggereden in een witte BMW met kenteken [kenteken] .
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 15 april 2018 kort voor de overval in de McDonalds in Almere was, zoals ook blijkt uit de stills van camerabeelden in het dossier. Ook heeft verdachte verklaard dat hij de witte BMW met bovengenoemd kenteken eerder die dag heeft gehuurd en dat hij daarmee naar de parkeerplaats van de McDonalds in Almere is gereden. Aangekomen op de parkeerplaats van de McDonalds zou verdachte de sleutel hebben overhandigd aan iemand anders. Verdachte ontkent bij de beroving aanwezig te zijn geweest of daarvan af te hebben geweten.
Op basis van het dossier en het door verdachte geschetste alternatieve scenario kan de rechtbank mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde diefstal met geweld niet vaststellen. Daarbij is van belang dat het door [naam aangever 3] gegeven signalement van de twee daders niet overeenkomt met dat van verdachte. Bovendien heeft [naam aangever 3] , nadat hem een foto van verdachte in de McDonalds is getoond, verdachte niet herkend als één van de twee overvallers.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
3.3.2.Het oordeel over het onder feit 1 ten laste gelegde
Vormverzuim
Daargelaten of de raadsman ter zitting duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in art. 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren (“het belang dat het geschonden voorschrift dient”, “de ernst van het verzuim” en “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”) een responsieplichtig beroep op een vormverzuim naar voren heeft gebracht, overweegt de rechtbank als volgt.
De door de raadsman gestelde eis, dat screenshots van camerabeelden alleen na vordering door de officier van justitie aan het dossier kunnen worden gevoegd, vindt geen steun in het recht. Om die reden is geen sprake van het gestelde vormverzuim. Bewijsuitsluiting of strafvermindering zijn dan ook niet aan de orde.
Ondervragingsrecht
Op 28 november 2019 zijn op verzoek van de verdediging aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] in Rusland als getuigen gehoord. De rechtbank constateert dat de verdediging hiervoor niet is uitgenodigd en dat de verdediging niet de gelegenheid heeft gehad om schriftelijke vragen in te dienen. De rechtbank stelt vast dat de verdediging het ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen.
Een belastende verklaring moet op basis van vaste jurisprudentie in zo’n geval van het bewijs worden uitgesloten wanneer de bewezenverklaring alleen of in beslissende mate rust op die verklaring. Voor de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de belastende verklaring die worden betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [naam aangever 1] en [naam aangever 2] voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat deze in belangrijke mate steun vinden in de overige bewijsmiddelen in het dossier. De verklaringen van [naam aangever 2] en [naam aangever 1] worden immers ondersteund door de volgende bewijsmiddelen:
- Het pv-bevindingen over huren door verdachte van de auto (een BMW met kenteken [kenteken] ) die gebruikt is bij het tenlastegelegde feit;
- Het pv-bevindingen over de route die de BMW heeft afgelegd op 18 en 19 september 2018;
- Het pv-bevindingen met betrekking tot de telefoon van verdachte, waaruit blijkt dat zijn telefoon uitgeschakeld was van 18 september 2018 om 20.16 tot 19 september 2018 om 00.13 uur;
- De invoerverklaringen van het geld dat vanuit Rusland is meegenomen door [naam aangever 1] en [naam aangever 2] in september 2018;
- De chatgesprekken tussen [naam aangever 2] en [naam] (waaruit blijkt dat er contact is tussen beiden over bitcoin transacties);
- De pv’s bevindingen waaruit blijkt dat [naam] , die gebruik maakt van het account ‘ [naam account] ’, [medeverdachte] is;
- De verklaring van [medeverdachte] dat hij verdachte kent;
- De verklaring van verdachte ter zitting dat hij op 12 september 2018 een ontmoeting heeft gehad met [naam aangever 2] .
Om die reden kunnen de verklaringen, anders dan door de raadsman betoogd, niet worden gezien als “
sole and decisive”.
Nu de rechtbank oordeelt dat het bewijs niet in beslissende mate op de verklaringen van [naam aangever 1] en [naam aangever 2] berust, is de voorwaarde die de raadsman aan zijn verzoek heeft verbonden niet vervuld. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijk verzoek om deze getuigen te horen.
Enkelvoudige confrontatie
Voor zover de raadsman betoogt dat de verklaringen van [naam aangever 2] en [naam aangever 1] geen betrouwbare verklaringen opleveren omdat sprake is geweest van een zogenaamde ‘enkelvoudige confrontatie’, mist dit verweer feitelijke grondslag voor zover dat ziet op getuige [naam aangever 2] . [naam aangever 2] is immers naar coffeeshop [naam coffeeshop] in Amsterdam teruggegaan en heeft daar beeldmateriaal van 12 september 2018 bekeken, waarna hij de persoon herkende met wie hij een deal in cryptovaluta had gesloten.
Ten aanzien van de herkenning door aangever [naam aangever 1] van de aan hem getoonde foto overweegt de rechtbank als volgt.
Iedere enkelvoudige fotoconfrontatie moet op zichzelf beoordeeld worden. Het feit dat een fotoconfrontatie enkelvoudig heeft plaatsgevonden, maakt niet dat het resultaat daarvan per definitie onbetrouwbaar is.
Uit de stukken volgt dat aangever [naam aangever 1] op 19 september aangifte heeft gedaan en op 27 september een aanvullende verklaring heeft afgelegd waaruit volgt dat de persoon die hem van het vliegveld haalde, dezelfde persoon is als de persoon die hij op ‘de printscreen van de camerabeelden van coffeeshop [naam coffeeshop] heeft gezien’. [naam aangever 1] heeft aangegeven hem te herkennen aan zijn jas, haar, broek en gezicht.
Deze fotoconfrontatie heeft relatief snel plaatsgevonden. Op 20 september hebben [naam aangever 1] en [naam aangever 2] de foto bij de politie aangeleverd, terwijl [naam aangever 1] op 19 september, een dag eerder aangifte heeft gedaan. Op 27 september heeft [naam aangever 1] nadrukkelijk aangegeven de persoon op de foto te herkennen. Daarbij heeft hij specifieke kenmerken benoemd. De rechtbank vindt de herkenning door [naam aangever 1] daarom betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich op 18 september 2018 heeft schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld. Daarbij is het volgende van belang.
De rechtbank stelt vast dat aangever [naam aangever 1] in de avond van 18 september 2018, op verzoek van aangever [naam aangever 2] , vanuit Rusland naar Amsterdam is gevlogen om namens [naam aangever 2] cryptovaluta aan te kopen. In verband met die aankoop had [naam aangever 1] die avond € 127.600,- aan contanten van [naam aangever 2] op zak. Datzelfde bedrag heeft hij op 18 september 2018 opgegeven op een EU-declaratieformulier ten behoeve van de douane. Vanaf vliegveld Schiphol is [naam aangever 1] opgehaald door een blanke man, 25/30 jaar oud, 165/170 cm lang, blond haar, slordig kapsel en met leren jas. Vervolgens is hij met de man in een witte BMW gestapt en op de bijrijdersstoel gaan zitten. De blanke man reed. Na enige tijd is de auto gestopt en werd het bijrijdersportier door een tweede man met een mes in zijn hand opengedaan. De man met het mes schreeuwde ‘money money’ en zette vervolgens het mes op [naam aangever 1] ’s keel. De bestuurder van de auto, de man die [naam aangever 1] eerder van Schiphol afhaalde, pakte vervolgens de rugzak met het geld af. Op datzelfde moment werd [naam aangever 1] uit de auto gesleurd en achtergelaten.
Aangever [naam aangever 1] heeft de persoon op de foto vervolgens herkend als de man die hem van Schiphol ophaalde en later in de auto de tas met geld bij hem wegtrok.
Een week voor het tenlastegelegde feit is [naam aangever 2] op en neer naar Amsterdam gevlogen voor de aankoop van bitcoins voor een bedrag van € 67.533,-. [naam aangever 2] verklaring vindt steun in de douanedocumenten waarin hij op 11 september een bedrag van ruim 80.000 euro aan contanten inklaart/aangeeft. [naam aangever 2] heeft verklaard dat hij met de verkoper op 12 september 2018 in coffeeshop [naam coffeeshop] is geweest. De dag na de overval op [naam aangever 1] , op 19 september 2018, is [naam aangever 2] naar Nederland gevlogen en heeft hij de bij coffeeshop [naam coffeeshop] beeldmateriaal opgevraagd van deze ontmoeting met de verkoper van de bitcoins en dat beeldmateriaal heeft [naam aangever 2] vervolgens bij de politie aangeleverd. Verdachte heeft zichzelf ter zitting herkend als de persoon op die door [naam aangever 2] aangeleverde beelden. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte degene is geweest die een week eerder met [naam aangever 2] de transactie met bitcoins heeft verricht. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij op 12 september 2018 toevallig een onbekende buitenlander tegenkwam die hem vroeg te helpen en dat zij zodoende in [naam coffeeshop] zijn terecht gekomen acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Verdachte heeft verklaard dat hij de auto waarmee de overval is gepleegd tussen 17 en 20 september 2018 heeft gehuurd. Verdachte heeft voorts verklaard de auto voor iemand anders te hebben gehuurd en de auto (de rechtbank begrijpt: de sleutel van de auto) in de avond van 18 september bij zijn woning in [woonplaats] aan die ander te hebben gegeven. Op dat moment zou hij zijn telefoon in de auto hebben laten liggen. In de nacht van 18 op 19 september is de auto vervolgens teruggebracht en is verdachte zelf met de auto op pad gegaan.
Uit GPS-onderzoek blijkt dat de door verdachte gehuurde witte BMW op 18 september 2018 om 23:22 bij Schiphol aankomt. Om 23:40 staat het voertuig op de Nachtwachtlaan in Amsterdam. Dit komt overeen met de verklaring van [naam aangever 1] , die verklaart dat het voorval zich omstreeks 23:45 heeft voorgedaan op de Hendrikje Stoffelstraat, ongeveer 500 meter verderop. Uit de GPS-gegevens blijkt verder dat het voertuig vervolgens vanuit Amsterdam in een rechte lijn terug naar [woonplaats] is gereden en daar om 00:31 bij de woning van verdachte is aangekomen.
Verdachte heeft verklaard de auto te hebben uitgeleend en dat hij daarbij zijn telefoon in de auto had laten liggen. Uit onderzoek aan de onder verdachte in beslag genomen telefoon blijkt dat tussen 18 september 2018 om 20:16 uur en 19 september 00:13 uur geen Whatsapp-activiteiten hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat ruim een kwartier voor aankomst bij het huisadres van verdachte het Whatsapp-verkeer op de telefoon van verdachte is hervat. De omstandigheid dat verdachte de opdrachtgever voor de bitcoin-aankoop, [naam aangever 2] , een week eerder in Amsterdam had ontmoet, verdachte de witte BMW ten tijde van de overval had gehuurd, de BMW voor de overval bij zijn woonadres vertrekt en na afloop weer wordt geparkeerd en aangever [naam aangever 1] verdachte heeft herkend als een van de overvallers, maken dat de rechtbank het niet aannemelijk vindt dat een ander dan verdachte vanaf 00:13 uur gebruik heeft gemaakt van zijn telefoon die hij in de door hem gehuurde BMW zou hebben laten liggen.
Verder vindt de rechtbank redengevend dat verdachte op de avond van de diefstal zijn moeder een bericht stuurt dat hij geld heeft om haar terug te betalen en de rekeningen te betalen. Op 27 september 2018 bericht verdachte zijn moeder dat ze morgen een “doezoe” krijgt, wat straattaal is voor duizend euro, terwijl uit onderzoek naar verdachtes financiën volgt dat hij nagenoeg geen giraal inkomen heeft. Uit de analyse van de telefoon van verdachte volgt dat verdachte en “ [bijnaam] ” chatgesprekken hebben gevoerd in de periode van 21 september 2018 en 3 december 2018. Beiden hebben het veelvuldig over onder meer grote hoeveelheden geld, en het huren en terugbrengen van dure voertuigen.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die [naam aangever 1] op 18 september 2018 op Schiphol heeft opgehaald, naar een afgelegen plek heeft gereden en de tas met het geld heeft gepakt, terwijl [naam aangever 1] op dat moment door iemand anders werd bedreigd met een mes en een derde persoon aan aangevers jas aan het trekken was.
Medeplegen
Gelet op de hierboven omschreven handelingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage aan de uitvoering van het feit geleverd. De rechtbank vindt het ten laste gelegde medeplegen dan ook bewezen.