ECLI:NL:RBAMS:2023:7939

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
C/13/715431 / HA ZA 22-248
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in een incident betreffende onrechtmatige daad door bestuurders

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een incident waarin de gedaagden, [gedaagde 2] en [gedaagde 3], zich op onbevoegdheid van de rechtbank beroepen. De eiser, Group DF Oil & Gas Limited, heeft hen gedagvaard als bestuurders van West Oil Group Holding B.V. (WOG), gevestigd in Amsterdam, en stelt dat de rechtbank bevoegd is omdat de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden in Amsterdam. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gedaagden hun bestuurswerkzaamheden in Amsterdam hebben verricht, waardoor de rechtbank op basis van artikel 102 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) relatief bevoegd is. De rechtbank heeft de bevoegdheidsexceptie van de gedaagden verworpen en hen veroordeeld in de proceskosten. De zaak zal verder worden behandeld in de hoofdzaak, waarbij de rechtbank partijen heeft verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord op 17 januari 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/715431 / HA ZA 22-248
Vonnis in incident van 6 december 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
GROUP DF OIL & GAS LIMITED,
gevestigd te Nicosia, Cyprus,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.W. de Groot te AMSTERDAM,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WEST OIL GROUP HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
W.O.G. HOLDING LTD.,
gevestigd te Nicosia, Cyprus,
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht
OWG OIL WEST LTD.,
gevestigd te Nicosia, Cyprus,
10.
[gedaagde 10],
wonende te [woonplaats 1] , Oekraïne,
11.
[gedaagde 11],
wonende te [woonplaats 2] , Oekraïne,
gedaagden,
advocaat mr. K.J. Saarloos te Amsterdam,

2 [gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagden,
eisers in het incident,
advocaat mr. M.E. Coenraads te Amsterdam,
6. de rechtspersoon naar buitenlands recht
YUDELLE ASSET HOLDINGS LTD.,
gevestigd te Road Town, Britse Maagdeneilanden,
gedaagde,
advocaat mr. F.M. Peters te Amsterdam,
13.
[gedaagde 13],
wonende te [woonplaats 1] , Oekraïne,
gedaagde,
advocaat mr. W.J.L. de Clerck te Leiden,

14 [gedaagde 14] ,

wonende te [woonplaats 1] , Oekraïne,
gedaagde,
advocaat mr. J.F. Vlek te Amsterdam.
7. de rechtspersoon naar buitenlands recht
KUFFRY ASSET HOLDINGS LTD.,
gevestigd te Road Town, Britse Maagdeneilanden,
gedaagde,
niet verschenen,
8. de rechtspersoon naar buitenlands recht
RAMNISA HOLDINGS LTD.,
gevestigd te Road Town, Britse Maagdeneilanden,
gedaagde,
niet verschenen,
9. de rechtspersoon naar buitenlands recht
STAR CLOUD HOLDINGS INC.,
gevestigd te Road Town, Britse Maagdeneilanden,
gedaagde,
niet verschenen,
12.
[gedaagde 12],
wonende te [woonplaats 5] , Oekraïne,
gedaagde,
niet verschenen,
Partijen in dit incident zullen hierna Group Df Oil, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 augustus 2022, met producties,
  • het B-formulier ingediend op de rol van 16 augustus 2023 waarbij [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hun verstek hebben gezuiverd,
  • het vonnis in incident van 13 september 2023, in de bevoegdheidsincidenten ingesteld door gedaagden sub 1, 4, 5, 10, 11, 6, 13 en 14, waarin ook is beslist over de bevoegdheid voor de niet verschenen gedaagden sub 7, 8, 9 en 12.
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van relatieve onbevoegdheid,
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
1.3.
De meervoudige kamer die het tussenvonnis heeft gewezen heeft de voorzitter aangewezen als rechter-commissaris om in dit bevoegdheidsincident te beslissen (zoals bedoeld in artikel 15 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Zij stellen daartoe dat ieder van hen woonachtig is in een woonplaats buiten het arrondissement Amsterdam, zodat deze rechtbank geen relatieve bevoegdheid heeft kennis te nemen van de vorderingen van Group Df Oil op hen.
2.2.
Group Df Oil voert aan – kort gezegd – dat de grondslag van haar vorderingen is onrechtmatige daad als bestuurders van gedaagde sub 1, West Oil Group Holding B.V. (verder: WOG), gevestigd te Amsterdam. De bestuurdersactiviteiten hebben plaatsgevonden op het kantoor van WOG te Amsterdam. Uit niets is gebleken dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in een andere plaats uitvoering hebben gegeven aan hun werkzaamheden als bestuurders van WOG. Dit maakt dat deze rechtbank relatief bevoegd is (artikel 102 Rv). Verder verzoekt Group Df Oil aanhouding van de procedure omdat zij hoger beroep zal instellen van het tussenvonnis van 13 september 2023. Als daarin wordt beslist dat deze rechtbank wel bevoegdheid toekomt ten aanzien van de andere gedaagden, dan dienen de vorderingen op alle gedaagden, dus ook op [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , gelijktijdig te worden behandeld door deze rechtbank, aldus steeds Group Df Oil.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in het incident

3.1.
Bij de beoordeling over de bevoegdheid van deze rechtbank dient uit te worden gegaan van hetgeen Group Df Oil in haar dagvaarding heeft gesteld. Op basis van de vestigingsplaats van WOG is deze rechtbank in beginsel bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Group Df Oil op WOG.
3.2.
In die dagvaarding heeft Group Df Oil de rechtspersoon WOG verweten om in met alle andere gedaagden onrechtmatig jegens haar te hebben gehandeld. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn gedagvaard omdat zij bestuurders waren van WOG in de periode waarin die onrechtmatige daad jegens Group Df Oil heeft plaatsgevonden.
3.3.
Terecht stelt Group Df Oil dat er van uit mag worden gegaan dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hun bestuurswerkzaamheden hebben verricht in Amsterdam, zodat de rechtbank Amsterdam op grond van artikel 102 Rv bevoegd is. Bovendien bestond ten tijde van de dagvaarding tussen de zaken tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als bestuurders enerzijds en de overige gedaagden (waaronder WOG) anderzijds ‘een zodanige samenhang … dat redenen van doelmatigheid de gezamenlijke behandeling rechtvaardigen’, zodat de relatieve bevoegdheid jegens WOG meebracht dat de rechtbank op grond van artikel 107 Rv ook relatief bevoegd was jegens [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als haar medebestuurders. Dat de rechtbank zich inmiddels onbevoegd heeft verklaard jegens WOG verandert hieraan niets, omdat het in strijd met de goede procesorde zou zijn een beroep op relatieve bevoegdheid dat zou zijn afgewezen als het zou zijn gedaan voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen de medegedaagden alsnog toe te wijzen op grond van de in het tussenvonnis genomen beslissing.
3.4.
De bevoegdheidsexceptie van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] wordt dus verworpen. Zij zullen in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van Group Df Oil tot op heden begroot op € 4.247,00 aan salaris advocaat plus € 173,00 aan nakosten. Indien [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe voldoen aan deze veroordeling, zullen de proceskosten worden vermeerderd met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de betekeningskosten.
in de hoofdzaak
3.5.
De rechtbank wijst partijen op hetgeen in het tussenvonnis van 13 september 2023 van deze rechtbank (gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBAMS:2023:5798) onder 5.55 is overwogen over de positie van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .
3.6.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor conclusie van antwoord. Daarna zal worden beslist over het verzoek van Group Df Oil betreffende de voortzetting van deze procedure.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in de proceskosten, aan de zijde van Group Df Oil in dit incident begroot op € 4.420,00; als [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze veroordeling voldoet te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis,
4.3.
verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
verwijst de zaak naar de rol van 17 januari 2024 voor conclusie van antwoord,
4.5.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter-commissaris, bijgestaan door mr. R.E.R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2023.