ECLI:NL:RBAMS:2023:7987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
C/13/740087 / HA ZA 23-875
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid van een verstekvonnis in een verzetprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2023 uitspraak gedaan in een incident dat voortvloeit uit een verzetprocedure. De eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], was eerder bij verstek veroordeeld om een bedrag van € 200.522,31 aan de gedaagde, [gedaagde], te betalen. De eiser heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis en vordert in het incident schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het verstekvonnis. De rechtbank heeft de vordering in het incident beoordeeld aan de hand van de belangenafweging tussen de eiser en de gedaagde. De rechtbank overweegt dat het belang van de gedaagde bij de uitvoering van het verstekvonnis zwaarder weegt dan het belang van de eiser bij schorsing. De rechtbank wijst de vordering tot schorsing af, omdat de eiser niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat hij in een noodtoestand zal komen als het verstekvonnis wordt uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de eiser geen zwaarwegend belang heeft aangetoond voor schorsing van de uitvoerbaarheid van het verstekvonnis. De proceskosten worden toegewezen aan de gedaagde, die in totaal € 771 aan kosten vergoed krijgt. De rechtbank heeft de zaak opnieuw op de rol gezet voor beraad op 13 december 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/740087 / HA ZA 23-875
Vonnis in incident van 6 december 2023
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in verzet,
eiser in het incident,
advocaat mr. R.C. Zeilemaker te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in verzet,
verweerder in het incident,
advocaat mr. L.B. van Luijn te ROTTERDAM.
De rechtbank noemt partijen hierna [handelsnaam] en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
In het dossier van de rechtbank zitten de volgende stukken:
- het dossier van de zaak C/13/733802 HA ZA 23-474 met het verstekvonnis van 12 juli 2023,
- de verzetdagvaarding van 12 september 2023, met een incidentele conclusie tot schorsing van de uitvoerbaarheid van het verstekvonnis,
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
De rechtbank heeft ten slotte bepaald dat zij vandaag vonnis in het incident geeft.

2.De zaak in het kort

2.1.
De rechtbank heeft [handelsnaam] bij verstek veroordeeld om in totaal € 200.522,31 aan [gedaagde] te betalen. [handelsnaam] heeft een verzetdagvaarding ingediend waarin hij alsnog verweer voert tegen de vordering van [gedaagde] . Daarbij vordert hij in incident schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het verstekvonnis. [gedaagde] voert verweer. De rechtbank maakt een afweging tussen het belang van [handelsnaam] bij de schorsing en het belang van [gedaagde] bij de uitvoering van het verstekvonnis. De conclusie is dat het belang van [gedaagde] bij uitvoering van het verstekvonnis zwaarder weegt. De rechtbank wijst daarom de vordering in incident af.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De rechtbank heeft het verstekvonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat het vonnis meteen kan worden uitgevoerd, ook als een rechtsmiddel tegen het vonnis wordt ingesteld. In dit geval is verzet ingesteld tegen het verstekvonnis.
3.2.
Volgens [gedaagde] is het formeel niet mogelijk in een verzetprocedure de executiemogelijkheid van het verstekvonnis te schorsen. De rechtbank overweegt dat de vordering tot schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is geregeld in artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Zoals [gedaagde] terecht aanvoert, geldt artikel 351 Rv niet in de verzetprocedure bij de rechtbank. De incidentele vordering van [handelsnaam] is echter ingesteld in het kader van een lopende bodemprocedure voor de duur van die procedure en zal dus worden beschouwd als een vordering op grond van artikel 223 Rv. De vordering voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 223 Rv. Daarom moet de vordering inhoudelijk worden beoordeeld. Daarbij zal de rechtbank artikel 351 Rv naar analogie toepassen.
3.3.
[handelsnaam] stelt dat hij in een noodtoestand terecht komt als het verstekvonnis wordt uitgevoerd, omdat het zal leiden tot zijn faillissement. Hij heeft in zijn verzetdagvaarding feiten en verweren uiteengezet die de rechter in het verstekvonnis niet in aanmerking heeft kunnen nemen, maar voor het uiteindelijke oordeel volgens hem wel van belang zijn. Daardoor zal het verschil tussen het bij verstek toegewezen bedrag en de uitkomst van de verzetprocedure zeer groot zijn, aldus [handelsnaam] .
3.4.
[gedaagde] voert aan dat [handelsnaam] zijn stelling dat er een noodtoestand zal ontstaan niet heeft onderbouwd. Hij betwist dat [handelsnaam] failliet zal gaan als het verstekvonnis wordt uitgevoerd en omdat [handelsnaam] geen inzicht heeft gegeven in zijn vermogenspositie, moet de vordering worden afgewezen.
3.5.
Gezien de stellingen van partijen, lijken zij ervan uit te gaan dat het toetsingskader voor deze vordering het arrest Ritzen/Hoekstra is, maar dat is niet meer zo. De Hoge Raad heeft dat criterium verlaten en het volgende toetsingskader vastgesteld. [1]
3.6.
De rechtbank kan onder bepaalde voorwaarden de uitvoerbaarheid van het verstekvonnis schorsen. Zij moet voor de beslissing een afweging maken tussen de belangen van partijen. Als het belang van [handelsnaam] dat het verstekvonnis niet wordt uitgevoerd zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij uitvoering van het verstekvonnis, kan de uitvoerbaarheid worden geschorst. De rechtbank moet bij de belangenafweging de kans van slagen van het verzet buiten beschouwing laten en uitgaan van de inhoud van het verstekvonnis. Alleen als er een duidelijke fout (kennelijke misslag) staat in het verstekvonnis, mag de rechtbank daarmee rekening houden. De beslissing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is in dit geval niet gemotiveerd in het verstekvonnis. Daarom hoeft er geen sprake te zijn van een wijziging van omstandigheden na de datum van het verstekvonnis.
3.7.
Het is aan [handelsnaam] om omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit blijkt dat hij een zwaarwegend belang heeft bij de schorsing van de uitvoerbaarheid.
De rechtbank kan, zonder onderbouwing, die er niet is, niet vaststellen of de stelling klopt dat [handelsnaam] failliet gaat als het verstekvonnis wordt uitgevoerd. Gezien de betwisting van deze stelling door [gedaagde] , kan daarvan ook niet worden uitgaan. [handelsnaam] heeft geen andere omstandigheden gesteld die kunnen worden meegenomen in de belangenafweging.
De mogelijkheid dat het verweer van [handelsnaam] tegen de oorspronkelijke dagvaarding alsnog zal leiden tot een andere uitkomst dan de beslissing in het verstekvonnis mag de rechtbank niet meenemen in de belangenafweging. Aan de kant van [gedaagde] geldt dat hij er belang bij heeft dat hij het vonnis kan uitvoeren. Dit leidt tot de conclusie dat de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde] uitvalt. De rechtbank wijst de vordering daarom af.
De proceskosten
3.8.
[handelsnaam] krijgt ongelijk. Hij moet daarom de proceskosten inclusief nakosten betalen. De rechtbank berekent de proceskosten van [gedaagde] op:
- salaris advocaat € 598 (1 punt × tarief II)
- nakosten € 173 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 771

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten van het incident van € 771, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [handelsnaam] niet op tijd aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [handelsnaam] € 90 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 december 2023 voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.J. Hamming, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2023.

Voetnoten

1.Zie het arrest van 20 december 2019 van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2019:2026,